Zie HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3192, rov. 2.4.2. Vgl. ook HR 14 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1193, rov. 2.3; HR 19 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:680, NJ 2016/229, rov. 2.4; HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3804, rov. 2.4.1; HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537, rov. 4.4 en HR 17 november ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152, rov. 4.4.
HR, 09-04-2019, nr. 17/02129
ECLI:NL:HR:2019:551
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
09-04-2019
- Zaaknummer
17/02129
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:551, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑04‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:357
ECLI:NL:PHR:2019:357, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑02‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:551
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van vuurwapens en munitie (art. 26.1 WWM) en handelen in strijd met art. 2.C Opiumwet. Middelen over o.m. bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ a.b.i. art. 26 WWM (i.h.b. over het niet zijn gebleken dat verdachte ‘in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid’ van de wapens en munitie in de buddyseats van de scooters) en over de motivering van de bewezenverklaring van wetenschap van de aanwezigheid van LSD in de buddyseat van een bromfiets a.b.i. art. 2.C Opiumwet. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
9 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/02129
AKA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 april 2017, nummer 20/002500-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben D.N. de Jonge en C. Grijsen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2019.
Conclusie 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van vuurwapens en munitie (art. 26.1 WWM) en handelen in strijd met art. 2.C Opiumwet. Middelen over o.m. bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ a.b.i. art. 26 WWM (i.h.b. over het niet zijn gebleken dat verdachte ‘in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid’ van de wapens en munitie in de buddyseats van de scooters) en over de motivering van de bewezenverklaring van wetenschap van de aanwezigheid van LSD in de buddyseat van een bromfiets a.b.i. art. 2.C Opiumwet. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/02129 Zitting: 19 februari 2019 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 4 april 2017 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. ’handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie’, en 4. ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek als bedoeld in artikel 27, eerste lid, Sr. Daarnaast heeft het hof een aantal voorwerpen onttrokken aan het verkeer en beslissingen genomen met betrekking tot de teruggave van in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam, en mr. C. Grijsen, advocaat te Almere, hebben twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 1. Het tweede middel richt zich tegen de bewezenverklaring van feit 4. Voor een goed begrip worden in het navolgende eerst de beide bewezenverklaringen, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverwegingen weergegeven.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘1:
hij op 04 april 2016 te [woonplaats] twee vuurwapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson) en een pistool (merk Walther P22) en munitie, te weten 24 kogelpatronen van categorie III, voorhanden heeft gehad;
4:
hij op 04 april 2016 te [woonplaats], opzettelijk aanwezig heeft gehad 8496 zegels bevattende LSD (Lysergide), zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.’
5. Blijkens de aanvulling van 6 september 2017 op het verkort arrest van 4 april 2017 heeft het hof de bewezenverklaring van deze beide feiten op de volgende bewijsmiddelen gebaseerd (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 18 juli 2016, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte:
(…)
Ik had in mijn garagebox, aan de [a-straat 1] te [woonplaats] , meerdere scooters staan.
(…)
De scooters, die zijn aangetroffen in de garagebox, staan op mijn naam. Deze zijn van mij. De grijze scooter had ik terug gehad in de vorige strafzaak. Van die witte scooter weet ik niet meer hoe lang ik die had. Op 4 april 2016 had ik beide scooters in ieder geval geruime tijd in bezit.
2.
Het proces-verbaal van binnentreden in de woning d.d. 6 april 2016 (…), voor zover inhoudende het verslag van [verbalisant 1] :
Op maandag 4 april 2016 (...) werd binnengetreden in de woning, gelegen aan de [b straat] (het hof begrijpt: Van [b-straat 1] te [woonplaats] .
(...)
In de woning waren [betrokkene 1] en [verdachte] aanwezig. In de woning werd door leden van het arrestatieteam, aangehouden: [verdachte] , [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op maandag 4 april 2016 vond onder leiding van de rechter-commissaris te Rotterdam een doorzoeking plaats op het adres [b-straat 1] te [woonplaats] .
(...) Tijdens de doorzoeking werden onder andere diverse sleutels aangetroffen waaronder die van een Yamaha motor (...) Tijdens de doorzoeking hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2] , de in de woning aanwezige vriendin van verdachte [verdachte] (hof: [verdachte] ) zeggen dat hij (hiermee refererend aan [verdachte] ) gisteren nog motor heeft gereden. Tevens hoorde ik dat de vriendin van [verdachte] aangaf dat er een garagebox in de buurt moest zijn maar niet precies wist waar. (...) Hierop gaf de wijkagent te kennen dat er inderdaad garageboxen zijn gelegen achter de flat aan de [c straat] , zijnde de [a straat] te [woonplaats] . (...) leden van het doorzoekingsteam hebben onderzoek verricht naar garageboxen gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats] . Door middel van een sleutel die aangetroffen werd tijdens de doorzoeking in de woning aan de [b-straat 1] , heeft het onderzoeksteam zich, onder leiding van de officier van justitie toegang verschaft tot de garagebox voorzien van [nummer] . (...) Tijdens de doorzoeking in voornoemde garagebox werd er door bewoners van het aangrenzende flatgebouw, gelegen aan de [c straat] te [woonplaats] , medegedeeld dat wanneer garagebox voorzien van het [nummer] geopend was, de garagebox voorzien van [nummer] ook altijd geopend werd en deze bij elkaar horen. (...) Middels sleutels, wederom aangetroffen in de woning [b-straat 1] , werd toegang verschaft tot de garagebox [nummer] . (...) Ik zag dat er in de garagebox [nummer] onder andere een motor stond van het merk Yamaha.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op maandag 4 april 2016 werd onder leiding van de rechter-commissaris een doorzoeking ter inbeslagname verricht op het adres [b-straat 1] te [woonplaats] . (...) Bij deze doorzoeking zag ik op de slaapkamer op de eerste verdieping een zwart heuptasje liggen. (...) Ik haalde uit dit heuptasje onder andere een portemonnee. Ik zag dat in deze portemonnee het rijbewijs en het vaarbewijs zaten van [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1969. Ik zag tevens dat in deze portemonnee de kentekenbewijzen zaten van de volgende voertuigen:
Yamaha, kenteken [kenteken 1] ;
Piaggio, met kenteken [kenteken 2] ;
Sym, met kenteken [kenteken 3] .
Ik zag op de kentekenbewijzen dat deze voertuigen allemaal op naam stonden van [verdachte] , [d-straat 1] in [woonplaats] . Op de [d-straat 1] in [woonplaats] staat volgens de Gemeentelijke Basis Administratie [verdachte] ingeschreven.
(...) Hierop is een zoektocht gestart naar de mogelijke stallingsplek van de motor van [verdachte] . Uiteindelijk kwamen we uit op een tweetal garageboxen, gelegen aan de [a straat] / [c straat] te [woonplaats] . Deze garageboxen zijn allebei geopend met sleutels, die gevonden zijn in de woning [b-straat 1] . In één van deze garageboxen troffen we bovengenoemde voertuigen aan: de Piaggio-scooter, de Sym-scooter en de Yamaha-motor. In het opbergcompartiment van beide scooters werd door een collega een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
(...) Uit onderzoek in IB (het politiesysteem “Integrale Bevraging”) kwam naar voren dat de motor met kenteken [kenteken 1] op naam staat van: [verdachte] , [geboortedatum] 1969, ingeschreven volgens het GBA op de [d-straat 1] , [postcode] [woonplaats] .
(...)
Bromfiets Piaggio [kenteken 2] .
Uit onderzoek in “IB” naar de bromfiets van het merk Piaggio is gebleken dat deze op naam staat van [verdachte] voornoemd. Hij is eigenaar van deze bromfiets sinds 03-07-2014.
Bromfiets Sym [kenteken 3] .
Uit onderzoek in “IB” is gebleken dat deze bromfiets sinds 15-05-2015 op naam staat van [verdachte] .
6.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
Doorzoeking garagebox [nummer] .
(...) Van mijn collega [verbalisant 6] kreeg ik ter plaatse een sleutelbos aan een rood koord met opschrift ‘Vodafone’ aangereikt (…). Ik zag dat deze sleutelbos bestond uit drie zilverkleurige sleutels en één vaste sleutel. Ik zag dat garagebox [nummer] was afgesloten met een hangslot dat aan de linkerzijde op circa 1.80 meter hoogte was bevestigd. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb met één van de sleutels die aan de sleutelbos hing het hangslot geopend en verwijderd. Hierna heb ik de garagedeur met een andere sleutel, die eveneens aan deze sleutelbos zat, geopend.
Nadat de garagedeur volledig geopend was zag ik aan de rechterzijde van de garagebox een tweetal scooters, een witte en een grijze, achter elkaar geparkeerd staan. (...) Ik zag dat de witte scooter van het merk Sym was. De grijze scooter was van het merk Piaggio. (...)
Vervolgens heb ik eerst de sleutel van de Piaggio bromfiets gepast. De sleutel van deze bromfiets lag tussen de verzamelde sleutels afkomstig uit de woning aan de [b-straat 1] te [woonplaats] . Deze sleutels waren eerder in de woning verzameld en in een plastic bak bijeengehouden. Deze plastic bak kwam van de kapstok in de woning. In eerste instantie heb ik, verbalisant, deze Piaggio sleutel gepast op het contactslot van de bromfiets. Hierbij zag ik het contactlicht aangaan en dus behoorde de sleutel bij deze bromfiets. Vervolgens heb ik deze sleutel gepast op de zadelkoffer van deze bromfiets. Ik zag, nadat ik de zadelkoffer had geopend, dat in deze koffer een plastic zak verborgen zat. Ik pakte vervolgens deze zak en opende hem. Nadat ik deze zak had geopend zag ik in de plastic zak de kolf van een zwart vuurwapen zitten. (...)
De sleutel van de Sym bromfiets vond ik in het plastic bakje afkomstig uit de verzamelde sleutels uit voornoemde woning. Ik heb ook hier de sleutel gepast op het contactslot van de Sym bromfiets. Nadat ik de sleutel in het contactslot heb gepast zag ik dat ook hier het contactlicht ging branden. Vervolgens heb ik hier de sleutel op de zadelkoffer van de bromfiets gepast. Daarbij zag ik dat, na de zadelkoffer geopend te hebben, ook hier een plastic zak in de zadelkoffer liggen. Ik heb deze plastic tas gepakt en geopend. Daarbij voelde ik dat zich een hard voorwerp in de plastic tas bevond. Ik zag dat dit voorwerp in een stoffen doek gewikkeld was. Ik heb de stoffen doek uit de plastic tas gehaald en verwijderd. Ik zag daarbij dat in de stoffen doek een klein zwart vuistvuurwapen zat gewikkeld. (...) Verder zag ik in de plastic tas een klein kladblok zitten met een onbeduidende afbeelding hierop. Mij is ambtshalve bekend dat zogenaamde LSD-zegels, een verdovende middelen goed, op deze manier wordt verpakt en verhandeld. (...) De LSD-zegels (...) zijn door mij, verbalisant, na het veiligstellen van het vuurwapen, inbeslaggenomen.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 7] , met daarbij gevoegd (…) een overzicht met in beslag genomen goederen:
(...) Door medewerkers van de politie Zeeland-West-Brabant werd op 4 april 2016 (...) een doorzoeking verricht in een garagebox, gelegen aan de [a straat] / [c straat] te [woonplaats] . (...) [verbalisant 6] , brigadier van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, deelde mij mede dat dit (vuurwapen) die dag in beslaggenomen was (...). Het wapen werd aangetroffen in een plastic zakje, in een zogenaamd schoudertasje. Dit schoudertasje lag in de zitting van een grijze scooter, welke geparkeerd stond in de hierboven genoemde garagebox.
In dit tasje werden eveneens patronen en een patroonhouder aangetroffen. Ik zag dat het wapen een pistool betrof. (...) Op het wapen zag ik het volgende opschrift staan: Walther P22. (...) De twaalf patronen die ook in het schoudertasje werden aangetroffen werden samen met de patroonhouder in een papieren zak verpakt.
(…)
Overzicht goederen. Behoort bij object garagebox [a-straat 1] .
IBN-code/voorwerpnr: ZBRAA16008-318429, omschrijving: vuurwapen;
IBN-code/voorwerpnr: ZBRAAA16008-319201, omschrijving: 12 patronen;
IBN-code/voorwerpnr: ZBRAA16008-319223, omschrijving 7 kogelpatronen met houder.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 7] , met daarbij gevoegd (…) een overzicht met in beslag genomen goederen:
(...) Door medewerkers van de politie Zeeland-West-Brabant werd op 4 april 2016 (...) een doorzoeking verricht in een garagebox, gelegen aan de [a straat] / [c straat] te [woonplaats] . (...) [verbalisant 6] , brigadier van politie eenheid Zeeland-West-Brabant, (...) deelde mij mede dat dit (vuur)wapen die dag in beslaggenomen was (...) Het wapen werd aangetroffen onder het zadel van een witte scooter welke geparkeerd stond in bovengenoemde garage. (...) Ik zag dat het wapen een revolver betrof. (...) Na toepassing van de ontlaadprocedure zag ik dat de rol van dit (vuur)wapen wel gevuld was met patronen. Het betroffen vijf patronen die ik afzonderlijk van het wapen verpakte in een papieren zak.
(…)
Overzicht goederen. Behoort bij object garagebox [a-straat 1] .
IBN-code/voorwerpnr: ZBRAA16008-318431, omschrijving: vuurwapen;
IBN-code/voorwerpnr: 3314CK V2.01.003.001, ZBRAA16008-318433, omschrijving: 17 vellen LSD strips met paddenstoelen erop, waarvan 16 vellen met 500 zegels en 1 vel met 496 zegels;
IBN-code/voorwerpnr: 3314CK V2.01.003.001, ZBRAA16008-322261, omschrijving: monster van LSD zegels (50 stuks);
IBN-code/voorwerpnr: ZBRAA16008-319202, omschrijving: 5 kogelpatronen.
9.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 4 april 2016 werden in een garagebox op de [a-straat 1] te [woonplaats] de navolgende voorwerpen in beslag genomen:
Een pistool, voorwerpnummer ZBRAA16008-318429
Een revolver, voorwerpnummer ZBRAA1608-318431 (hof: kennelijke verschrijving, moet zijn: ZBRAA16008-318431)
12 kogelpatronen, voorwerpnummer ZBRAA1608-319201 (hof: kennelijke verschrijving, moet zijn ZBRAA16008-319201)
7 kogelpatronen, voorwerpnummer ZBRAA16008-319223
5 kogelpatronen, voorwerpnummer ZBRAA16008-319202
(...)
Beschrijving pistool ZBRAA16008-318429
Soort: pistool
Merk: Walther
Type: P22
Kaliber: 6,35 mm
Werking: semi automatisch
In de huidige staat is het in beslag genomen pistool een scherpschietend vuurwapen, centraalvuur, kaliber 6,35 mm. De werking van dit vuurwapen werd beproefd waarbij bleek dat het pistool naar behoren functioneerde. (...)
Beschrijving revolver ZBRAA1608-318431 (hof: kennelijke verschrijving, moet zijn: ZBRAA16008-318431)
Soort: revolver
Merk: Smith & Wesson
Kaliber: 6,35 mm
Werking: double en single action
Met deze revolver kan centraalvuur, pistoolmunitie van het kaliber 6,35 mm worden afgeschoten. De werking van deze revolver werd beproefd waarbij bleek dat de revolver naar behoren functioneerde.
Beschrijving kogelpatronen ZBRAA1608-319201 (hof: kennelijke verschrijving. Moet zijn ZBRAA16008-319201)
Soort: kogelpatronen
Kaliber: 6,35 mm
Aantal: 12 stuks
Beschrijving kogelpatronen ZBRAA1608-319223 (hof: kennelijke verschrijving, moet zijn ZBRAA16008-319223)
Soort: Kogelpatronen
Kaliber: 6,35 mm
Aantal: 7 stuks
Beschrijving kogelpatronen ZBRAA1608-319202 (hof: kennelijke verschrijving, moet zijn : ZBRAA16008-319202)
Soort: kogelpatronen
Kaliber: 6,35 mm
Aantal: 5 stuks
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 april 2016 (…), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op dinsdag 5 april 2016 werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke mij ter beschikking werd gesteld door het onderzoeksteam Seaford. Deze partij was in beslag genomen onder de verdachte:
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats].
Omschrijving:
Hieronder worden de vermoedelijk verdovende middelen nader omschreven-
(...)
3314CK V2.01.003: 16 vellen/vierkant/afmeting 0,9 x 0,9 cm, voorzien van 500 zegels en 1 vel/vierkant/afmeting 0,9 x 0,9 cm, voorzien van 496 zegels. (...)
In totaal zijn aan mij (...) 8496 zegels aangeboden.
De 8496 zegels (...) zullen voor nader onderzoek naar het Nederlands Forensisch Instituut worden gezonden.
Goednummer: 3314CK V2.0I.003
SIN: AADK6783NL
Monster: 50 zegels van de totale partij van 8496 stuks.
11.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 2 mei 2016, (…), opgemaakt door de NFI-deskundige Ing. A.G.A. Sprong (…), voor zover inhoudende als relaas van voornoemde rapporteur:
Kenmerk: AADK6783NL
Omschrijving: monster 50 zegels in diverse kleuren in een gripzakje; aantal onderzocht één
Conclusie: bevat LSD.
LSD (lysergide) is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. LSD is in zeer lage dosering werkzaam (microgrammen). Omdat een dergelijke kleine hoeveelheid lastig hanteerbaar is in poedervorm is een gebruikelijke verschijningsvorm een papieren eenheid (‘zegel’). Het poeder wordt opgelost in een vloeistof in een werkzame concentratie. Eén zegel bevat één dosering LSD.’
6. Het hof heeft ter nadere motivering van de bewezenverklaring, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende overwogen:
‘De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 4 ten laste gelegde wordt vrijgesproken en heeft -kort samengevat- aangevoerd dat verdachte niet op de hoogte was van de wapens, munitie en drugs, aangetroffen in de buddyseats van twee scooters in de garagebox. De raadsman heeft betoogd dat aannemelijk is dat ook anderen gebruik maakten van de garagebox en heeft daarmee kennelijk bedoeld te stellen dat deze anderen die goederen in de buddyseats hebben geplaatst.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de in de tenlastelegging genoemde twee vuurwapens, munitie en 8496 zegels, bevattende LSD, tijdens de doorzoeking op 4 april 2016 zijn aangetroffen verdeeld over slotvast afgesloten bergplaatsen onder de zadels van een witte scooter van het merk Sym, kenteken [kenteken 3] , en een grijze scooter, merk Piaggio, kenteken [kenteken 2] . De scooters stonden gestald in een bij verdachte in gebruik zijnde garagebox. Zowel de sleutel die toegang gaf tot de garagebox, als de sleutels van voornoemde voertuigen en de daarbij behorende kentekenbewijzen zijn aangetroffen in de woning aan de [b-straat 1] te [geboorteplaats] , alwaar verdachte verbleef. De afgesloten bergplaatsen onder de zadels van de scooters zijn geopend met de in de woning aangetroffen sleutels. De scooters staan op naam van verdachte en verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat de scooters van hem zijn.
Op grond van het vorenstaande is verdachte verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de vuurwapens, munitie en LSD-zegels nu deze zich in zijn machtssfeer bevonden, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de door verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring dat hij de sleutels aanvankelijk onder de voorwielen van de scooters had gelegd, sinds meerdere mensen in zijn garagebox kwamen, geen steun vindt in de verklaringen van twee andere gebruikers van de garagebox, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Namen van mogelijke andere gebruikers van de garagebox zijn niet genoemd door verdachte en daardoor niet gespecificeerd. Daar komt bij dat verdachte tegenstrijdig heeft verklaard omtrent het tijdstip waarop hij naar zijn zeggen had gezien dat de scooters niet op dezelfde plaats stonden wat voor hem de reden was om de sleutels van de scooters mee naar huis te nemen. Immers ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat dit twee dagen voor de doorzoeking was en ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat dit was op de late avond omstreeks half 12 voorafgaand aan de doorzoeking de volgende morgen. Verdachte zou een en ander hebben waargenomen toen hij terug kwam van een motorrit met meerdere personen, maar namen van die personen heeft verdachte niet willen noemen.
Het hof is van oordeel dat verdachte geen enkele aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de wapens, munitie en LSD-zegels in zijn scooters. De door verdachte (impliciet) gestelde alternatieve toedracht is niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van het hof is verdachte zich én in meer of mindere mate bewust geweest van de aanwezigheid van de wapens, munitie en LSD-zegels in zijn scooters én had hij daarover de beschikkingsmacht.
Uit het verhandelde ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden naar voren gekomen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Hetgeen de raadsman heeft betoogd leidt niet tot een ander oordeel.
Het hof komt tot de slotsom dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 4 ten laste gelegde.’
7. Het eerste middel keert zich met verschillende klachten tegen de bewijsvoering van het onder 1 bewezen verklaarde ‘voorhanden hebben’ van twee vuurwapens en munitie en betoogt in het bijzonder dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte zich ‘in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid’ van de verboden wapens en munitie in de buddyseats van twee scooters in een garagebox. Voorts betogen de stellers van het middel dat het hof ‘niet deugdelijk, althans onvoldoende begrijpelijk’ heeft gereageerd op een inzake die bewustheid gevoerd vrijspraakverweer.
8. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 WWM is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.1.In het bestanddeel ‘voorhanden hebben’ wordt door Uw Raad derhalve een subjectief bestanddeel ingelezen, waarbij de ondergrens ligt bij een soort ‘bewuste schuld’.2.Met die bewustheid van het wapen of de munitie is het voorhanden hebben echter nog niet gegeven. Vereist is ook een relatie tussen dader en vuurwapen dan wel munitie die door Knigge eerder is aangeduid met de term ‘machtsuitoefening’.3.
9. In de toelichting op het middel wijzen de stellers erop dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft betwist dat de verdachte zich van de aanwezigheid van de wapens en munitie in de buddyseats van de scooters bewust was. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat meerdere mensen, waaronder in ieder geval een zekere [betrokkene 3] en [betrokkene 2] , toegang hadden tot de garagebox en dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben verklaard daarvan een sleutel te hebben; dat [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte gemakkelijk was met het toelaten van mensen en dat [betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben verklaard (te hebben gezien) dat de scooters waarin de wapens en munitie werden aangetroffen niet op slot stonden.
10. De stellers van het middel klagen vervolgens in de eerste plaats over ’s hofs formulering dat de verdachte ‘verantwoordelijk’ is voor de aanwezigheid van de vuurwapens en munitie. Het hof besluit met die vaststelling het eerste onderdeel van de bewijsoverweging die onderbouwt dat de verdachte de vuurwapens en munitie voorhanden had. Naar het mij voorkomt dient dit eerste deel van de bewijsoverweging niet alleen of in de eerste plaats in relatie tot de vaststelling van de bewustheid van de verdachte van het vuurwapen te worden gelezen. Het hof heeft het door de raadsman gevoerde verweer aldus begrepen dat deze ‘kennelijk bedoeld (heeft) te stellen dat deze anderen die goederen in de buddyseats hebben geplaatst’. Het gerechtshof stelt in reactie daarop vast dat de verdachte verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de vuurwapens en munitie ‘nu deze zich in zijn machtssfeer bevonden’. Naar het mij voorkomt heeft het hof het in hoger beroep gevoerde verweer in deze zin kunnen begrijpen en daar op kunnen reageren met een vaststelling inzake de (verantwoordelijkheid en) macht van de verdachte over de vuurwapens en munitie.
11. Aangevoerd wordt vervolgens dat het gerechtshof een ‘omgekeerde bewijslast-redenering’ toepast: het hof houdt de verdachte verantwoordelijk voor de inhoud van de buddyseats aangezien hij niet aannemelijk heeft weten te maken dat hij niet met de inhoud daarvan bekend was. Daarmee doen de stellers van het middel tekort aan de feiten en omstandigheden die het gerechtshof aanvoert ter onderbouwing van het standpunt dat de verdachte wel met die inhoud bekend was. Het hof stelt vast dat de vuurwapens en munitie tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen verdeeld over slotvast afgesloten bergplaatsen onder de zadels van twee scooters die gestald waren in een garagebox die bij de verdachte in gebruik was. Het hof stelt voorts vast dat zowel de sleutel die toegang gaf tot de garagebox als de sleutels van deze voertuigen en de bijbehorende kentekenbewijzen zijn aangetroffen in de woning aan de [b-straat 1] te [woonplaats] , waar de verdachte verbleef, en dat de afgesloten bergplaatsen onder de zadels van de scooters zijn geopend met de in de woning aangetroffen sleutels. Ten slotte stelt het hof vast dat de scooters op naam van de verdachte staan en dat hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat de scooters van hem zijn. Dat het hof bij de vaststelling van deze feiten en omstandigheden in zijn beschouwingen betrekt of de verdachte een aannemelijke, hem ontlastende verklaring voor de aanwezigheid van de wapens en de munitie heeft gegeven, kan bezwaarlijk een omkering van de bewijslast worden genoemd.
12. De stellers van het middel wijzen er vervolgens op dat uit de bewijsmiddelen 6 en 7 blijkt dat het in de buddyseat van de Piaggio aangetroffen wapen verpakt was in een plastic tas, welke tas weer zat in een schoudertas, en dat het wapen in de buddyseat van de Sym in een stoffen doek was gewikkeld en eveneens weer in een plastic tas verpakt zat. Gelet daarop zou de omstandigheid dat de verdachte gebruik maakte van de garagebox waar de scooters gestald stonden, deze scooters van hem waren en hij over de sleutels van die scooters beschikte onvoldoende zijn ‘om daaruit (enige) bewustheid met betrekking tot de aanwezigheid van de wapens en munitie af te leiden.’ Mij ontgaat waarom het verpakt zijn van de wapens in plastic tassen etc. afbreuk zou doen aan de sluitendheid van de bewijsconstructie van het hof. Als de wapens en munitie direct in het zicht hadden gelegen in de garagebox, een mogelijkheid die de stellers van het middel als alternatief noemen, had de vindplaats minder aan de sterkte van de bewijsconstructie bijgedragen. Waar het om gaat is dat de wapens in de afgesloten buddyseats van scooters op naam van de verdachte werden aangetroffen. Dat draagt bij aan de vaststelling dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid daarvan.
13. De stellers van het middel memoreren vervolgens dat de verdediging er (in verband met het alternatieve scenario dat anderen de wapens, munitie en LSD-zegels in de buddyseats hebben gelegd) op heeft gewezen dat diverse (andere) personen middels sleutels toegang tot de plek hadden waar de goederen zijn aangetroffen. Uit de bewijsoverweging van het hof kan worden afgeleid dat het hof daar ook van uit is gegaan. Het hof spreekt over ‘twee andere gebruikers van de garagebox, [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ’. Uit de bewijsoverweging van het hof blijkt evenwel ook dat het hof de verklaring van de verdachte over het aanvankelijk onder de voorwielen van de scooters leggen van de sleutels niet aannemelijk heeft geacht. Het hof wijst erop dat de verdachte eerst op de terechtzitting in eerste aanleg in deze zin heeft verklaard; dat deze verklaring geen steun vindt in de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ; dat de verdachte geen namen van andere gebruikers van de garagebox heeft genoemd; en ten slotte dat de verdachte tegenstrijdig heeft verklaard omtrent het tijdstip waarop hij naar zijn zeggen had gezien dat de scooters niet op dezelfde plaats stonden ‘wat voor hem de reden was om de sleutels van de scooters mee naar huis te nemen’. De stellers van het middel brengen daar tegen in dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben verklaard dat sleutels zijn nagemaakt en dat andere personen in en bij de garagebox zijn gezien, en dat concreet de broer van de verdachte is genoemd als iemand die toegang had tot de garagebox. Deze feiten en omstandigheden zijn evenwel niet in strijd met de feiten en omstandigheden die het hof heeft vastgesteld, en doen geen afbreuk aan de argumentatie op basis waarvan het hof het scenario van het leggen van de sleutels onder voorwielen (en in het verlengde daarvan het scenario dat anderen de wapens en munitie in de scooters hebben geplaatst) niet aannemelijk heeft geacht.
14. De stellers van het middel betogen vervolgens dat het enkele feit dat wisselend is verklaard over het moment waarop de verdachte de sleutels mee naar huis heeft genomen en dat de verklaring van de verdachte over het onder het voorwiel van de scooters leggen van de sleutels geen steun vindt in andere verklaringen nog niet maakt dat de bewustheid van de verdachte ‘omtrent de aanwezigheid van de goederen voldoende uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en voldoende begrijpelijk is gerespondeerd op hetgeen de verdediging naar voren had gebracht’. De kern van de verklaring van de verdachte zou niet zozeer zijn geweest dat de sleutels onder het voorwiel lagen, maar dat deze gedurende langere periode aanwezig zijn geweest in de garagebox. De stellers van het middel wijzen er daarbij nog op dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] hebben verklaard over het niet op slot staan van de scooters waardoor anderen zich toegang kunnen hebben verschaft tot de buddyseats.
15. Wat de verplichting tot responderen op uitdrukkelijk onderbouwde standpunten betreft, kan worden vooropgesteld ‘dat de motiveringsplicht niet zo ver gaat dat bij niet-aanvaarding van een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan’.4.Het hof heeft vastgesteld dat zowel de sleutel die toegang gaf tot de garagebox als de sleutels van de scooters zijn aangetroffen in de woning waarin de verdachte verbleef. En het hof heeft gemotiveerd dat en waarom de pas op de terechtzitting in eerste aanleg geschetste alternatieve toedracht (sleutels onder de voorwielen) niet aannemelijk is geworden. Die vaststellingen zijn ook relevant in verband met het meer algemene verweer dat de sleutels in de garagebox waren. Dat de verklaring inzake een specifieke vindplaats voor die sleutels in de garage ongeloofwaardig is geoordeeld, heeft zijn weerslag op de geloofwaardigheid van het meer algemene verweer. Tegen die achtergrond komt het mij voor dat het hof niet meer afzonderlijk aandacht behoefde te besteden aan de stelling dat de sleutels van de scooters in de garagebox te vinden waren en dat de scooters niet op slot stonden. Het hof kon ermee volstaan, vast te stellen dat de verdachte ‘geen enkele aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de wapens, munitie en LSD-zegels in zijn scooters’ en dat de ‘door verdachte (impliciet) gestelde alternatieve toedracht’ niet aannemelijk is geworden. Van een Meer en Vaart-verweer is geen sprake; het (impliciet) geschetste alternatieve scenario is daarvoor te onwaarschijnlijk.5.
16. Ter onderbouwing van de stelling dat de bewijsvoering ontoereikend zou zijn beroepen de stellers van het middel zich op enkele arresten. In HR 25 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7694 had de verdachte een auto die door zijn vriendin gehuurd was, achtergelaten op het parkeerterrein van een hotel. Bij het schoonmaken van de kamer werd een sleutel van een auto gevonden. In de lade onder de bijrijdersstoel werd een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen. Een kenmerkend verschil met de onderhavige zaak is dat het in dit arrest ging om een auto die niet aan de verdachte in eigendom toebehoorde, maar door diens vriendin gehuurd was. In de onderhavige zaak gaat het onbetwist om de scooters van de verdachte en zijn de sleutels van die scooters en de garagebox waar zij in stonden aangetroffen in de woning waar hij verbleef. In HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3804, NJ 2011/287 was het wapen aangetroffen in een metalen kast in een kantoorruimte van een rijwielhandel. De verdachte was de eigenaar van die rijwielhandel. In hoger beroep was het verweer gevoerd dat ‘diverse personen, ook op de vele momenten dat cliënt niet aanwezig was, toegang tot die plek hadden’. Een kenmerkend verschil met de onderhavige zaak is dat het gerechtshof heeft beargumenteerd dat en waarom de verklaring van de verdachte dat de sleutels van de scooters onder het voorwiel lagen niet aannemelijk is. Daar komt bij dat het op voorhand al aannemelijker is dat tal van personen in een magazijnkast in een kantoorruimte kunnen komen, dan dat tal van personen naar believen van (de afgesloten buddyseat van) een scooter gebruik kunnen maken en daar aan hen toebehorende wapens in verstoppen.
17. In HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:214, ten slotte, had het hof de betrokkenheid van de verdachte als medepleger van een diefstal met braak uit een vitrine, in de woorden van Uw Raad, ‘doen steunen op de aanwezigheid van bloed van de verdachte op de buddyseat van de bij de overval gebruikte scooter en in de tas waarin de buit werd vervoerd’. Het hof had daarbij overwogen dat het ‘niet ondenkbaar’ is dat de verdachte zichzelf bij die diefstal heeft verwond. De raadsman had erop gewezen dat de verdachte had verklaard dat hij in de dagen voorafgaand aan de overval aan de scooter had geklust en daarbij gewond was geraakt. Uw Raad oordeelde dat het verwerpen van het door de verdediging aangevoerde alternatieve scenario voor de aanwezigheid van het bloed nog niet maakte ‘dat daarmee toereikend is gemotiveerd dat het bloed van de verdachte in de tas is aangetroffen als gevolg van een door hem bij de inbraak opgelopen verwonding’. Een verschil met de onderhavige zaak is dat het hof uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de wapens en munitie zijn aangetroffen in een garagebox die de verdachte huurde, verstopt in afgesloten buddyseats van scooters op naam van de verdachte, terwijl de sleutels daarvan in de woning van de verdachte werden aangetroffen. De onaannemelijkheid van de (alternatieve) toedracht die door de verdachte is geschetst, kwam daar nog eens bij.
18. Ten slotte klagen de stellers van het middel dat het hof in de nadere overweging heeft verzuimd ‘met voldoende mate van nauwkeurigheid de bewijsmiddelen aan te geven waaraan het heeft ontleend’ dat verdachte verbleef aan de [b-straat 1] te [woonplaats] . Die omstandigheid is, zo stellen zij, relevant geacht voor de vaststelling dat de verdachte ‘verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de vuurwapens, munitie en LSD-zegels’. De uit de bewijsmiddelen volgende aanwezigheid van de verdachte in de woning ‘op een bepaald moment’ zou nog niet maken dat de verdachte daar verbleef. Op die grond zou de nadere bewijsoverweging niet voldoen aan de daaraan op grond van HR 24 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7985, NJ 2004/165, m.nt. Reijntjes gestelde eisen.
19. In het in de schriftuur aangehaalde arrest heeft Uw Raad overwogen:
‘4.2. Indien het gaat om feiten of omstandigheden die door de rechter redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging
(a) die feiten of omstandigheden aan te duiden, en
(b) het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten of omstandigheden zijn ontleend.
Ingeval het feiten of omstandigheden betreft die zijn vervat in processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere schriftelijke bescheiden, dienen die stukken ter terechtzitting te zijn voorgelezen of moet daarvan aldaar de korte inhoud zijn medegedeeld.’6.
20. Mij komt het voor dat het hof aan de hand van de bewijsmiddelen 2, 3 en 4 tot het oordeel is kunnen komen dat de verdachte verbleef in de woning aan de [b-straat 1] te [woonplaats] . Uit de bewijsmiddelen 2 en 3 blijkt dat de verdachte in deze woning aanwezig was op het moment van binnentreden door de politie in het kader van de doorzoeking. Daarnaast kan uit bewijsmiddel 4 worden opgemaakt dat tijdens de doorzoeking in die woning in de slaapkamer op de eerste verdieping in een heuptasje een portemonnee met het rijbewijs, vaarbewijs en diverse kentekenbewijzen op naam van de verdachte is aangetroffen. Zo bezien heeft het hof zich in de nadere bewijsoverweging beroepen op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen vermeld zijn en was een nadere aanduiding niet vereist.7.Bij de begrijpelijkheid van het oordeel dat de verdachte in de woning verbleef kan, voor zover noodzakelijk, nog worden betrokken dat de garagebox aan de [a-straat 1] met daarin de scooters zich op slechts 230 meter van de woning aan de [b-straat 1] te [woonplaats] bevindt, terwijl het GBA-adres van verdachte aan de [d-straat 1] (zie bewijsmiddelen 4 en 5) zich op circa 3,2 kilometer afstand daarvan bevindt.8.
21. Dat brengt mij tot de slotsom dat het hof het onder 1 bewezen verklaarde niet onbegrijpelijk en toereikend heeft gemotiveerd, hetgeen impliceert dat het hof toereikend heeft gerespondeerd op het door de verdediging geschetste alternatieve scenario en het daaruit voortvloeiende vrijspraakverweer.
22. Het eerste middel faalt in al zijn onderdelen.
23. Het tweede middel keert zich tegen de motivering van de bewezenverklaring van feit 4. Uit de bewijsvoering zou niet kunnen worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de LSD-zegels ‘in de buddyseat van een Sym bromfiets’. Het hof zou onvoldoende begrijpelijk hebben gereageerd op het vrijspraakverweer vanwege het ontbreken van wetenschap. En ten aanzien van een onderdeel van de nadere bewijsoverweging zou het hof hebben nagelaten te vermelden uit welk wettig bewijsmiddel nader te noemen feiten en omstandigheden worden afgeleid.
24. Voor de bewezenverklaring van feit 4, de bewijsmiddelen waarop die bewezenverklaring steunt alsmede de nadere bewijsmotivering verwijs ik naar hetgeen onder 4, 5 en 6 is weergegeven.
25. Van ‘aanwezig hebben’ als omschreven in artikel 2 onder C Opiumwet is sprake als een middel dat op lijst I is vermeld zich in de machtssfeer van de verdachte bevindt.9.Een subjectief bestanddeel wordt in het ‘aanwezig hebben’ niet ingelezen. Dat hangt samen met de omstandigheid dat het opzettelijk aanwezig hebben van een middel dat op lijst I is vermeld in artikel 10, derde lid, Opiumwet als misdrijf strafbaar is gesteld.10.Voor een veroordeling wegens dat misdrijf moet bewezen worden dat de verdachte (minst genomen) bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij dat middel aanwezig had.11.
26. In het licht van de bespreking van het eerste middel zal het niet verbazen dat in ‘s hofs vaststellingen die uitlopen op het oordeel dat de verdachte verantwoordelijk is voor de aanwezigheid van de vuurwapens, munitie en LSD-zegels ‘nu deze zich in zijn machtssfeer bevonden’ naar het mij voorkomt besloten ligt dat de verdachte de zegels in de buddyseat van de witte scooter aanwezig heeft gehad.12.Meer aandacht vragen de overwegingen van het hof in relatie tot de vaststelling van het vereiste opzet. Dat geldt in het bijzonder de laatste zin, waarin het hof overweegt dat de verdachte zich naar het oordeel van het hof ‘én in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens, munitie en LSD-zegels in zijn scooters én (..) daarover de beschikkingsmacht’ had. Die zin roept de vraag op, die ook in de toelichting op het middel gesteld wordt, of het hof ten aanzien van de LSD-zegels niet meer heeft vastgesteld dan bewuste schuld. In dat geval zou de bewezenverklaring ontoereikend met redenen zijn omkleed.
27. Bij het beantwoorden van die vraag is van belang dat de raadsman niet het verweer heeft gevoerd dat bij de verdachte onduidelijkheid zou hebben bestaan omtrent de eigenschappen van de LSD-zegels. Het op de terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer is niet dat de verdachte dacht met volstrekt onschuldige velletjes van doen te hebben, maar dat de verdachte ‘niet op de hoogte was’ van de wapens, de munitie en de LSD-zegels die onder de zadels van de scooters verborgen waren. Dat verweer is door het hof in de betreffende bewijsoverweging verworpen. Die overweging loopt uit op het oordeel ‘dat de verdachte geen enkele aannemelijke, hem ontlastende, verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de wapens, munitie en LSD-zegels’ en dat de door de verdachte (impliciet) gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden. Daarin ligt besloten dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist van de wapens, munitie en LSD-zegels die hij in zijn beschikkingsmacht had. Dat het hof daarna nog heeft overwogen dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens, munitie en LSD-zegels, heeft naar het mij voorkomt slechts als functie, duidelijk te maken dat aan de vereisten van het voorhanden hebben is voldaan. Die overweging doet er niet aan af, dat het hof in de bewijsmiddelen en in het aan deze zin voorafgaande deel van de bewijsoverweging heeft vastgesteld dat de verdachte de LSD-zegels opzettelijk aanwezig heeft gehad. Eventueel zou de laatste zin voor zover het de vermelding van LSD-zegels betreft als een kennelijke misslag kunnen worden opgevat (al is zij feitelijk niet onjuist).
28. Dat het hof door te overwegen dat de verdachte zich ‘in meer of mindere mate bewust (is) geweest van de aanwezigheid van (..) LSD-zegels in zijn scooters’ kennelijk heeft geoordeeld dat voor een bewezenverklaring van feit 4 ‘bewuste schuld’ zou volstaan, berust derhalve op een verkeerde lezing van het bestreden arrest. Het hof heeft inderdaad niet expliciet onder woorden gebracht dat het op grond van de vastgestelde omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de LSD-zegels in de opbergplaats van de scooter. Dat doet aan de toereikendheid van de bewijsmotivering evenwel niet af, nu deze conclusie naadloos volgt uit hetgeen het hof wel heeft vastgesteld en overwogen.
29. Het middel verwijst ten slotte naar hetgeen bij het eerste middel werd aangevoerd met betrekking tot het niet nauwkeurig aangeven waaraan is ontleend dat de verdachte verbleef in de woning aan de [b-straat 1] te [woonplaats] . In zoverre heeft het middel op de gronden die onder 20 zijn genoemd geen kans van slagen.
30. Het tweede middel faalt.
31. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
32. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
33. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑02‑2019
J. de Hullu, Materieel strafrecht, zevende druk, Deventer: Kluwer 2018, par. IV.1.3.
G. Knigge, ‘Delicten I: het voorhanden hebben van wapens en munitie’, in D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe, De Wet wapens en munitie. Een strafrechtelijk commentaar, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 85. H.J.B. Sackers, Wet wapens en munitie, Deventer: Kluwer 2012, p. 197 spreekt van een ‘machtsrelatie’ en noemt ‘drie criteria: aanwezigheid, macht en bewustheid’.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4 onder d.
Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, 13e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 526-528.
Zie onder meer ook HR 18 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1685/1686, rov. 3.3.1; HR 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:202, rov. 2.3.1 en HR 3 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1277, rov. 3.5.
Ik teken daarbij nog aan dat in cassatie niet kan worden onderzocht of de conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld, juist zijn. Zie o.m. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530; HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes; HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239; HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3189, rov. 3.
Aldus de routeplanner van de ANWB. De afstand tussen de woning alwaar de verdachte werd aangehouden ( [b-straat 1] te [woonplaats] ) en de garagebox ( [a-straat 1] te [woonplaats] ) alsmede de afstand tussen het GBA-adres van verdachte ( [d-straat 1] te [woonplaats] ) en de garagebox is daarmee zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen te achterhalen en derhalve een feit van algemene bekendheid. Zie HR 13 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB6374, NJ 2007/ 627, rov. 3.3.
Vgl. bijvoorbeeld HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359; HR 22 januari 2019. ECLI:NL:HR:2019:10 (art. 81 RO).
Vgl. G. Knigge, ‘Delicten I: het voorhanden hebben van wapens en munitie’, in D.H. de Jong en H.G.M. Krabbe (red.), De Wet Wapens en Munitie, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink 1989, p. 82 alsmede de conclusie van A-G Bleichrodt voor HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1969 (art. 81 RO, niet gepubliceerd).
Vgl. de conclusie van A-G Knigge voor HR 30 augustus 2016, ECLI:NL:HR:2016:2008.
Uit de bewijsmiddelen 6 (proces-verbaal van bevindingen), 8 (proces-verbaal met in beslag genomen goederen), 10 (proces-verbaal van bevindingen) en 11 (rapport van het Nederlands Forensisch Instituut) blijkt dat onder het zadel van de witte scooter (van het merk Sym) 17 vellen LSD strips werden aangetroffen.