Vgl. HR 14 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3804 en HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN2370.
HR, 14-06-2016, nr. 14/03756
ECLI:NL:HR:2016:1193, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-06-2016
- Zaaknummer
14/03756
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1193, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 14‑06‑2016; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:483, Contrair
ECLI:NL:PHR:2016:483, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑03‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1193, Contrair
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2016-0270
Uitspraak 14‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van nepvuurwapen, “pepperspray”-wapen en munitie in woning, art. 13.1 WWM en art. 26.1 WWM. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1169 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152 m.b.t. het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Gelet op hetgeen het Hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld t.a.v. het aantreffen van de wapens en de munitie in de woning en ’s Hofs oordeel dat onder de vastgestelde omstandigheden van verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in haar woning en dat verdachte geen verklaring heeft gegeven, is ’s Hofs oordeel dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie in de woning, niet onbegrijpelijk. CAG: anders. Samenhang met nr. 14/02276, nr. 15/03441 en nr. 15/03642.
Partij(en)
14 juni 2016
Strafkamer
nr. S 14/03756
ABO/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 juni 2014, nummer 20/002011-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de bewezenverklaringen onder 1 en 2 ontoereikend zijn gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. zij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk: Piexon, type Guardian Angel II), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 100 patronen (merk: CCI, kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
2. zij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie I onder 7ᵒ, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool (Smith & Wesson, type 4013 TSW), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat het voor bedreiging en afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 juni 2013 betreffende het in beslag genomen imitatiepistool.
"Op 16 februari 2011 werd door de politie Brabant Zuid-Oost [...] het perceel [a-straat 1] te Mariahout doorzocht. [...] Daarbij werden een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Een van deze goederen betreft een nep-vuurwapen. [...] Dit voorwerp bevond zich in een kluis, aanwezig op slaapkamer 1 in de woning op betreffend perceel, op de eerste etage."
2. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 31 december 2012 betreffende de in beslag genomen munitie.
"Op woensdag 16 februari 2011 werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Bij de zoeking werden onder andere in beslag genomen: "[...] 100 stuks munitie, verpakt in een doosje, type .22 CCI Long Rifle. Deze bevond zich op een zolder van de garage."
3. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 december 2011 betreffende het in beslag genomen pepperspray-wapen.
"Op woensdag 16 februari 2011 [...] werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen [...] in beslag genomen. [...] Op de beslaglijst werd [...] vermeld dat er in de keuken een "taser" (stroomstootwapen) werd aangetroffen. Deze "taser" werd aangetroffen in de lade in de keukentafel. [...] Uit onderzoek is echter gebleken dat het hier niet ging om een taser, maar om een "pepperspray" wapen."
4. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 maart 2011 betreffende de doorzoeking op 16 februari 2011.
"Op woensdag 16 februari 2011 vond er een doorzoeking plaats in een woning op het adres [a-straat 1] te Mariahout [...]. Tijdens de zoeking werd een Imitatie-pistool, een doos patronen [...] en een pepperspray-wapen in beslag genomen. [...]
Omschrijving nabootsing bestaand pistool:
lk zag dat het in beslag genomen imitatiepistool een nabootsing was van een bestaand vuurwapen. Ik zag dat het pistool een zogenaamde BB-gun was, die middels een veerdruksysteem kleine plastic balletjes kan verschieten. Ik zag dat het aan mij, ter onderzoek, overgedragen wapen een nabootsing was van een pistool dat voor wat betreft de vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool van het merk Smith & Wesson, type 4013 TSW. [...]
Omschrijving munitie:
Ik zag dat de in beslag genomen munitie bestond uit een transparant plastic doosje, inhoudende 100 stuks munitie van het kaliber .22 en van het merk CCI. Ik zag dat de munitie verpakt was in zijn originele fabrieksverpakking. Deze soort van munitie wordt gebruikt voor geweren, revolvers en pistolen, zowel in de schietsport als in de jacht op dieren. [...]
Omschrijving pepperspray-wapen:
Ik zag dat het in beslag genomen pepperspray-wapen mij verbalisant bekend voorkwam als een wapen waarmee personen kunnen worden getroffen met een lading capsaicine, ook wel pepperspray genoemd. Het betreffende wapen wijkt echter af van [de] gebruikelijke pepperspray-spuitbusjes met drijfgas. Ik zag dat het wapen de vorm had van een pistooltje waarin twee ladingen pepperspray zijn vervat, die middels een pyrotechnische drive worden verschoten met een bereik van 4 meter. [...] Het afvuren van het wapen geschied middels een pistooltrekker. [...]
Ik zag het volgende opschrift op het wapen staan:
Merk: Piexon
Type: Guardian Angel II [...]
Door mij werd proefondervindelijk het wapen in werking gesteld en ik zag dat het voorwerp bestemd is voor het treffen van personen met pepperspray (capsaicine), zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende of soortgelijke stof. Ik zag [...] dat het pepperspray was.
Het voorwerp is niet een medisch hulpmiddel. Het voorwerp is niet een vuurwapen in de vorm van een geweer, een revolver of een pistool, bestemd voor het afschieten van munitie met weerloosmakende of traanverwekkende stof."
5. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 308 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van mede [medeverdachte] .
"Op woensdag 16 februari 2011 te 04:43 uur [...] heb ik [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] [...] aangehouden: [medeverdachte] [...], wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout."
6. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 316 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van verdachte.
"Op woensdag 16 februari 2011 om 04:44 uur heb ik [...] [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] aangehouden: [verdachte] , [...] wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaringen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"Naar het oordeel van het hof kan de bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat is, anders dan de rechtbank meent, geen onweerlegbaar uitgangspunt (vandaar de toevoeging "in beginsel").
Het hof is echter wel met de rechtbank van oordeel dat van de verdachte bij het aantreffen van contrabande in haar woning, welke woning zij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin zij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd. De verdachte heeft zich in dit geval steevast beroepen op haar zwijgrecht. Zij heeft zelfs niet verklaard dat de wapens en munitie niet aan haar toebehoorden. Dat is slechts door haar raadsman medegedeeld. Daar komt nog bij dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op een slaapkamer. Deze feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door haar bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
(...)
Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, zoals bewezen is verklaard. Het hof spreekt de verdachte wel vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Hoe aannemelijk dat ook moge zijn, het bewijs schiet tekort voor het medeplegen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 respectievelijk art. 13 Wet wapens en munitie is vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537 respectievelijk HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152).
2.4.
Blijkens zijn bewijsvoering heeft het Hof vastgesteld dat:
(i) op 16 februari 2011 een doorzoeking werd verricht in de woning [a-straat 1] te Mariahout;
(ii) bij deze doorzoeking in een kluis in een slaapkamer een nepvuurwapen is aangetroffen;
(iii) bij deze doorzoeking in de lade van de keukentafel een "pepperspray"-wapen is aangetroffen;
(iv) bij deze doorzoeking op een zolder van de garage 100 stuks munitie in een doosje is aangetroffen;
(v) dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in voornoemde woning zijn aangehouden en aldaar wonen.
Voorts heeft het Hof geoordeeld dat onder deze omstandigheden van de verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in haar woning, en dat de verdachte geen verklaring heeft gegeven. Gelet op dit een en ander is het oordeel van het Hof dat de verdachte voornoemde wapens en munitie voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie in de woning, niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.
2.6.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde geldboete van € 1000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en de duur van de vervangende hechtenis;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 950,- bedraagt;
vermindert de duur van de vervangende hechtenis in die zin dat deze 19 dagen beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2016.
Conclusie 22‑03‑2016
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van nepvuurwapen, “pepperspray”-wapen en munitie in woning, art. 13.1 WWM en art. 26.1 WWM. HR herhaalt relevante overweging uit ECLI:NL:HR:1999:ZD1169 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152 m.b.t. het voorhanden hebben van een wapen of munitie. Gelet op hetgeen het Hof blijkens zijn bewijsvoering heeft vastgesteld t.a.v. het aantreffen van de wapens en de munitie in de woning en ’s Hofs oordeel dat onder de vastgestelde omstandigheden van verdachte een redelijke verklaring mag worden gevergd voor het aantreffen van de wapens en munitie in haar woning en dat verdachte geen verklaring heeft gegeven, is ’s Hofs oordeel dat verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad en zich derhalve in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van die wapens en munitie in de woning, niet onbegrijpelijk. CAG: anders. Samenhang met nr. 14/02276, nr. 15/03441 en nr. 15/03642.
Nr. 14/03756 Zitting: 22 maart 2016 (bij vervroeging) | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 18 juni 2014 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” en 2. “handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 14/02276, 15/03441 en 15/03642. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
In het eerste middel wordt geklaagd over het onder 1 en 2 bewezenverklaarde voorhanden hebben van pepperspray, munitie en een imitatie pistool en over de verwerping van een daaromtrent gevoerd verweer.
4.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1.
zij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie II in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray (merk: Piexon, type Guardian Angel II), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met een giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof, en munitie van categorie III in de zin van de Wet wapens en munitie, te weten 100 patronen (merk: CCI, kaliber .22), voorhanden heeft gehad;
2.
zij op 16 februari 2011 te Mariahout, gemeente Laarbeek, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing/imitatie van een pistool (Smith & Wesson, type 4013 TSW), zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen dat het voor bedreiging en afdreiging geschikt is, voorhanden heeft gehad.
4.2. Die bewezenverklaringen steunen op de volgende bewijsmiddelen, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
1. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 3 juni 2013 betreffende het in beslag genomen imitatiepistool.
“Op 16 februari 2011 werd door de politie Brabant Zuid-Oost [...] het perceel [a-straat 1] te Mariahout doorzocht. [...] Daarbij werden een aantal goederen aangetroffen en in beslag genomen. Een van deze goederen betreft een nep-vuurwapen. [...] Dit voorwerp bevond zich in een kluis, aanwezig op slaapkamer 1 in de woning op betreffend perceel, op de eerste etage.
2. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 31 december 2012 betreffende de in beslag genomen munitie.
“Op woensdag 16 februari 2011 werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Bij de zoeking werden onder andere in beslag genomen: "[...] 100 stuks munitie, verpakt in een doosje, type .22 CCI Long Rifle. Deze bevond zich op een I zolder van de garage. ”
3. Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 december 2011 betreffende het in beslag genomen pepperspray-wapen.
“Op woensdag 16 februari 2011 [...] werd [...] binnengetreden in de woning [a-straat 1] te Mariahout. [...] Tijdens deze doorzoeking werden diverse goederen [...] in beslag genomen. [...] Op de beslaglijst werd [...] vermeld dat er in de keuken een “laser ” (stroomstootwapen) werd aangetroffen. Deze “taser " werd aangetroffen in de lade in de keukentafel. [...] Uit onderzoek is echter gebleken dat het hier niet ging om een taser, maar om een "pepperspray” wapen. ”
4. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 2 maart 2011 betreffende de doorzoeking op 16 februari 2011.
"Op woensdag 16 februari 2011 vond er een doorzoekingplaats in een woning op het adres [a-straat 1] te Mariahout [...]. Tijdens de zoeking werd een imitatiepistool, een doos patronen [...] en een pepperspray-wapen in beslag genomen. [...]
(…)
5. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 308 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van mede [medeverdachte].
"Op woensdag 16 februari 2011 te 04:43 uur [...] heb ik [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] [...] aangehouden: [medeverdachte] […], wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout. ”
6. Proces-verbaal van verbalisant AOE-ZN 316 d.d. 16 februari 2011 betreffende de aanhouding van verdachte.
"Op woensdag 16 februari 2011 om 04:44 uur heb ik [...] [in de woning gelegen aan de [a-straat 1] te Mariahout] aangehouden: [verdachte], [...] wonende aan de [a-straat 1] te Mariahout. "
4.3. Het hof heeft het verweer van de verdediging als volgt samengevat en verworpen:
“De raadsman heeft meer subsidiair op een andere grond vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman schiet het bewijs tekort om te kunnen vaststellen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en munitie in haar woning.
Ook dit verweer treft geen doel. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Naar liet oordeel van het hof kan de bewoner in beginsel verantwoordelijk worden gehouden voor de goederen die zich in zijn woning bevinden. Dat is, anders dan de rechtbank meent, geen onweerlegbaar uitgangspunt (vandaar de toevoeging “in beginsel”). Het hof is echter wel met de rechtbank van oordeel dat van de verdachte bij het aantreffen van contrabande in haar woning, welke woning zij op het moment van het aantreffen ook daadwerkelijk bewoont en waarin zij dan ook verblijft, wel een redelijke verklaring mag worden gevergd. De verdachte heeft zich in dit geval steevast beroepen op haar zwijgrecht. Zij heeft zelfs niet verklaard dat de wapens en munitie niet aan haar toebehoorden. Dat is slechts door haar raadsman medegedeeld. Daar komt nog bij dat de wapens en munitie op verschillende plaatsen, die typisch behoren tot het privédomein van de bewoner, zijn aangetroffen: de munitie op de zolder van de bij de woning behorende garage, het pepperspray-wapen in de lade van de keukentafel en het imitatiewapen in een kluis op een slaapkamer. Deze feiten en omstandigheden doen veronderstellen dat een eventueel alternatief scenario waarin zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens en munitie in de door haar bewoonde woning heeft geplaatst, als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven.
(…)
Het hof acht daarom bewezen dat de verdachte de wapens en munitie voorhanden heeft gehad, zoals bewezen is verklaard. Het hof spreekt de verdachte wel vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Hoe aannemelijk dat ook moge zijn, het bewijs schiet tekort voor het medeplegen.”
4.4. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat in het licht van de omstandigheid dat het hof heeft vastgesteld dat de woning op de in de bewezenverklaring genoemde datum niet alleen werd bewoond door de verdachte maar (in ieder geval) ook door medeverdachte [medeverdachte], de hiervoor weergegeven verwerping van het verweer onbegrijpelijk is. Daarbij wordt aangevoerd dat de zolder van de garage, de kluis in de slaapkamer en de lade van een keukentafel niet kunnen worden beschouwd als plekken waar iedere bewoner dagelijks komt of in kijkt. Voorts wordt erop gewezen dat het hof ook ten laste van de medeverdachte [medeverdachte] heeft bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van dezelfde wapens en munitie als die de verdachte voor handen zou hebben gehad. Uit de overweging van het hof dat het scenario dat zonder wetenschap van de verdachte een ander de wapens in de woning heeft geplaatst als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kan worden geschoven, zou rechtstreeks volgen dat het hof niet uitsluit of kan uitsluiten dat een ander dan de verdachte inderdaad de hand heeft gehad in het plaatsen van de contrabande in de woning.
4.5. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van art. 26 Wet wapen en munitie (hierna: WWM) is vereist dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.1.
4.6. In het onderhavige geval heeft het hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsmotivering vastgesteld dat de wapens en munitie op verschillende ‘typisch tot het privédomein behorende’ plaatsen zijn aangetroffen in de woning waar verdachte woonde. Mede in aanmerking genomen dat uit die gebezigde bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] tevens in die woning woonachtig was ten tijde van het aantreffen van de bedoelde wapens en munitie en (dus) ook toegang had tot de plaatsen waar deze zijn aangetroffen terwijl de wapens en munitie op die plaatsen aan het directe zicht waren onttrokken, is het oordeel van het hof dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een ander dan de verdachte de wapens zonder wetenschap van de verdachte in de woning heeft geplaatst niet zonder meer begrijpelijk. Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kan immers niet worden uitgesloten dat bijvoorbeeld [medeverdachte] de wapens en munitie zonder medeweten van de verdachte in de woning heeft verborgen, terwijl het hof evenmin heeft gemotiveerd waarom het die mogelijkheid kennelijk niet aannemelijk heeft geacht. Het enkele feit dat de verdachte zich in dit verband steeds heeft beroepen op haar zwijgrecht, zoals het hof heeft overwogen, lijkt mij daartoe onvoldoende. De uitdrukkelijke overweging van het hof dat het bewijs tekort schiet voor het (tenlastegelegde) medeplegen van dat voorhanden hebben sluit op zichzelf aan bij het kennelijke oordeel van het hof dat niet aannemelijk is dat er anderen betrokken zijn geweest bij de opslag van de wapens en munitie in de woning. Het hof heeft echter niet nader gemotiveerd in welke zin het bewijs voor dat medeplegen te kort schiet en hoe die vrijspraak voor het medeplegen zich verhoudt tot het gebezigde bewijsmiddel waaruit blijkt dat ook [medeverdachte] woonachtig was in de desbetreffende woning. Daarbij neem ik in aanmerking dat in de samenhangende strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte], waarin ook cassatieberoep is ingesteld en in welke zaak ik vandaag ook concludeer2.mij ambtshalve bekend is dat het hof met een vrijwel gelijkluidende bewijsoverweging [medeverdachte] wegens het voorhanden hebben van dezelfde wapens en munitie als waarvoor de verdachte in de onderhavige zaak is veroordeeld, van oordeel was dat [medeverdachte] wel was betrokken bij dat plaatsen van de wapens en munitie in de woning. Ook in het licht daarvan acht ik het kennelijke oordeel van het hof in de onderhavige zaak dat verdachte de wapens en munitie (alleen) voorhanden heeft gehad niet zonder meer begrijpelijk.
5. Het middel slaagt.
5.1. In het tweede middel wordt geklaagd dat de stukken van het geding niet tijdig, te weten binnen acht maanden na het instellen van beroep in cassatie naar de griffie van de Hoge Raad zijn gezonden, zodat de redelijke termijn is geschonden hetgeen dient te leiden tot strafverlaging.
5.2. Namens de verdachte is op 23 juni 2014 beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn bij de Hoge Raad op 5 augustus 2015 binnengekomen waardoor de inzendtermijn van acht maanden met bijna zes maanden is overschreden. Daarover wordt dus terecht geklaagd. Nu die overschrijding ook niet meer door een voortvarende behandeling kan worden gecompenseerd betekent dit dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM is overschreden. Indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het eerste middel slaagt en de bestreden uitspraak moet worden vernietigd, kan hier met die constatering worden volstaan en zal het hof waarnaar de zaak wordt teruggewezen of verwezen bij de (eventuele) straftoemeting met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening dienen te houden.
6. Overigens heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dan wel verwijzing naar een ander hof, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑03‑2016
Welke thans in cassatie aanhangig is onder nummer 15/03642.