Het arrest van de Hoge Raad in de strafzaak is gepubliceerd: HR 25 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1026.
HR, 10-01-2023, nr. 21/02599
ECLI:NL:HR:2023:7
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-01-2023
- Zaaknummer
21/02599
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:7, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑01‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1248
ECLI:NL:PHR:2022:1248, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:7
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑01‑2023
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit mensenhandel. Schatting w.v.v. toereikend gemotiveerd gelet op kostenverweer van raadsvrouw? Hof heeft geoordeeld dat deel van huur dat naar schatting voor rekening van slachtoffer moet komen in mindering gebracht moet worden op haar verdiensten en heeft kosten van “levensonderhoud, werkkleding, woning, etc.” geschat op € 500 per maand, “zoals in het proces-verbaal van bevindingen Berekening gewerkte uren + afgestane verdiensten (…) [slachtoffer] geschat”. In aanmerking genomen dat namens betrokkene is aangevoerd dat de kosten van woning van slachtoffer € 750 per maand voor huur en € 100 per maand voor gas, water en elektriciteit hebben bedragen en dat in het bedrag van € 500 per maand in het hiervoor bedoelde p-v juist geen woonlasten zijn begrepen, is ‘s hofs oordeel niet toereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/02548 P. Vervolg op ECLI:NL:HR:2019:1026 (strafzaak).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/02599 P
Datum 10 januari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2021, nummer 23-001137-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Het hof heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 113.877,50. De bestreden uitspraak houdt, met inbegrip van een voetnoot, met betrekking tot die schatting het volgende in:
“Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Standpunt verdediging
(...)
Kosten
Naast de door het openbaar ministerie erkende kosten, moeten ook de kosten van de huurwoning van [slachtoffer] van huur € 750,00 per maand en € 100,00 per maand voor gas, water en licht (elektriciteit) op het voordeel in mindering worden gebracht, omdat [medeverdachte] en [betrokkene] niet hebben geprofiteerd van deze gemaakte huurkosten en deze wel zijn betaald met de inkomsten van [slachtoffer]. [medeverdachte] (en [betrokkene]) hadden hun eigen huurwoning, waar zij ook verbleven.
(...)
Oordeel hof
De betrokkene is veroordeeld ter zake van - kort gezegd - medeplegen van mensenhandel van [slachtoffer] in de periode van 1 februari 2010 tot 1 december 2012. Op grond van deze veroordeling kan aan de betrokkene de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde.
(...)
Kosten
(...)
Kosten van levensonderhoud, werkkleding, woning, etc.
Het hof gaat uit van een bedrag van € 500,00 per maand, zoals in het proces-verbaal van bevindingen Berekening gewerkte uren + afgestane verdiensten [slachtoffer] geschat (11). Onder die kosten zijn begrepen, onder meer, de kosten voor het levensonderhoud, werkkleding, het deel van de huur dat naar schatting voor rekening van [slachtoffer] dient te komen, etc. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van meer kosten. De periode van 14 februari 2010 tot en met tot 1 december 2012 beslaat 33,5 maanden x € 500,00 = € 16.750,00
(...)
Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel
dagen per dag totaal
verdiensten (na kamerhuur) 808 € 360 € 290.880
vakanties € 1.500
borstvergroting € 3.000
huur etc. € 16.750
drugs € 30.300
auto € 6.700
contante stortingen € 675
money transfers € 4.200
onkosten € - 63.125
€ 227.755
(...)
Het aan de betrokkene toe te rekenen voordeel bedraagt € 227.755,00/2 = € 113.877,50
[voetnoot 11] Proces-verbaal van bevindingen Berekening gewerkte uren + afgestane verdiensten [slachtoffer], bijlage bij het Ontnemingsrapport, F1 pag. 0083.”
2.2.2
Bij de stukken bevindt zich het hiervoor onder 2.2.1 in voetnoot 11 bedoelde procesverbaal van bevindingen. Dit proces-verbaal houdt ten aanzien van kosten op pagina 83 onder meer het volgende in:
“3.3 Kosten werkkleding, persoonlijke verzorging etc.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat er kosten zijn gemaakt om het werk te kunnen doen. Zij weet niet meer hoe hoog deze kosten zijn. Derhalve schat ik, verbalisant, dat voor de kosten met betrekking tot de aanschaf van werkkleding, persoonlijke verzorging als kapper, zonnebank etc. en aanschaf condooms een bedrag van € 500,- per maand kan worden gerekend. Dit komt neer op:
2010: 11 * €500,- = € 5.500,-
2011: 12 * €500,- = € 6.000,-
2012: 11 * €500,- = € 5.500,-
Totaal: € 17.000,-
Totaal overige kosten € 17.000
(...)
3.5
Resumé te verrekenen uitgaven/kosten
Totaal stortingen op eigen bankrekeningen € 675
Totaal verzonden moneytransfers naar eigen familie € 900
Totaal overige kosten € 17.000
Kosten m.b.t. aanschaf drugs € 32.512 +
Totaal te verrekenen uitgaven/kosten € 51.087”
2.3
Het hof heeft geoordeeld dat het deel van de huur dat naar schatting voor rekening van [slachtoffer] moet komen in mindering gebracht moet worden op haar verdiensten, en heeft de kosten van “levensonderhoud, werkkleding, woning, etc.” geschat op € 500 per maand, “zoals in het proces-verbaal van bevindingen Berekening gewerkte uren + afgestane verdiensten [slachtoffer] geschat”. In aanmerking genomen dat namens de betrokkene is aangevoerd dat de kosten van de woning van [slachtoffer] € 750 per maand voor huur en € 100 per maand voor gas, water en elektriciteit hebben bedragen en dat in het bedrag van € 500 per maand in het onder 2.2.2 weergegeven proces-verbaal juist geen woonlasten zijn begrepen, is het oordeel van het hof niet toereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2023.
Conclusie 15‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. 1. Klacht over de motivering van ‘s hofs oordeel inzake verkrijging en verdeling van het wederrechtelijk voordeel. 2. Klacht over afwijking van u.o.s. inzake aftrek van woonkosten slachtoffer. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 21/02548.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/02599 P
Zitting 15 november 2022
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
hierna: de betrokkene
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 15 juni 2021 het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 113.877,50 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 108.877,50 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft daarbij de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 1080 dagen.
Er bestaat samenhang met de zaak 21/02548. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat ‘s hofs oordeel dat de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten ontoereikend is gemotiveerd.
In de strafzaak is ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat:1.
‘hij in de periode van 1 februari 2010 tot 1 december 2012 te Amsterdam en Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] door geweld en één of meer andere feitelijkheden en door dreiging met geweld en dreiging met één of meer andere feitelijkheden en door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten prostitutiewerkzaamheden en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer] en die [slachtoffer] met één of meer van de voornoemde middelen en omstandigheden heeft bewogen hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [slachtoffer] met een derde,
bestaande dat geweld en die andere feitelijkheden en die bedreiging met geweld en bedreiging met die andere feitelijkheden en dat opzettelijk voordeel trekken hierin dat verdachte tezamen en/of zijn mededader
- met die [slachtoffer] een liefdesrelatie is aangegaan en heeft onderhouden en
- die [slachtoffer] heeft gehuisvest in Amsterdam en die [slachtoffer] onderdak heeft verschaft en
- die [slachtoffer] meermalen onder druk heeft gezet en er zodoende toe heeft aangezet en heeft gebracht in de prostitutie te werken en te blijven werken en
- voor die [slachtoffer] heeft gezorgd voor het vervoer van en naar de werkkamer en
- terwijl die [slachtoffer] prostitutiewerkzaamheden verrichtte telefonisch die [slachtoffer] heeft gecontroleerd en
- die [slachtoffer] verantwoording heeft laten afleggen over en heeft gecontroleerd op haar werktijden en hoeveel klanten zij heeft gehad en
- die [slachtoffer] heeft beperkt in haar bewegingsvrijheid en die [slachtoffer] nauwlettend in de gaten heeft gehouden en
- die [slachtoffer] meermalen heeft geslagen tegen haar lichaam en
- een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] heeft afgenomen of door die [slachtoffer] heeft laten afstaan en
- die [slachtoffer] een auto voor hem, verdachte, heeft laten bekostigen en op haar naam heeft laten zetten’
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Standpunt advocaat-generaal
(…)
Aangezien niet duidelijk is geworden hoe de verdeling van het voordeel tussen [betrokkene] en [medeverdachte] heeft plaatsgevonden, gaat het openbaar ministerie uit van een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel.
(…)
Standpunt verdediging
Uit het door het openbaar ministerie verrichte onderzoek is gebleken dat de betrokkene geen vermogensbestanddelen op zijn naam heeft staan in Nederland en/of Kosovo. Daarnaast heeft betrokkene schulden. Het is derhalve, ondanks de veroordeling door het hof in de strafzaak, niet aannemelijk dat hij wederrechtelijk voordeel heeft gekregen van de (dagelijkse) inkomsten van [slachtoffer].
[slachtoffer] kan daarbij een financieel motief hebben gehad om aangifte te doen. Daarnaast zou ook ‘wraak’ een motief kunnen zijn geweest; haar relatie met [medeverdachte] was immers verbroken. Dat is reden temeer om de standpunten van de verdediging te volgen. Verzocht wordt rekening te houden met het feit dat [slachtoffer] pas in hoger beroep aangifte heeft gedaan en zij toen dossierkennis had.
(…)
Verdeling
[betrokkene] en [medeverdachte] hebben tot op heden beiden verklaard dat [medeverdachte] niet ondergeschikt was aan [betrokkene] en dat hij ook geen verdiensten van [slachtoffer] aan [betrokkene] heeft afgegeven. De enkele aanname van ondergeschiktheid van [medeverdachte] aan [betrokkene] is onvoldoende om aan te nemen dat [betrokkene] daadwerkelijk enig voordeel heeft genoten dan wel dat van een pondspondsgewijze verdeling moet worden uitgegaan.
Oordeel hof
De betrokkene is veroordeeld ter zake van - kort gezegd - medeplegen van mensenhandel van [slachtoffer] in de periode van 1 februari 2010 tot 1 december 2012. Op grond van deze veroordeling kan aan de betrokkene de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde.
Het hof passeert het standpunt van de raadsvrouw dat ervan uit moet worden gegaan dat de betrokkene geen wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verdiend aan de (dagelijkse) inkomsten van [slachtoffer] aangezien hij schulden had en niet is gebleken dat hij vermogensbestanddelen had. Dat niet is gebleken dat de betrokkene vermogensbestanddelen had, betekent niet dat hij geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de (dagelijkse) inkomsten van [slachtoffer]. Evenmin acht het hof van belang dat de betrokkene schulden had.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan omdat zij een financieel motief zou hebben of omdat sprake zou zijn van ‘wraak’ vanwege het verbreken van haar relatie. Het hof volgt dit standpunt van de raadsvrouw niet. Betrokkene is in de strafzaak onherroepelijk veroordeeld voor de uitbuiting van [slachtoffer]. Dat oordeel vormt de grondslag in deze ontnemingszaak.
(…)
Verdeling/toerekening
Zowel [betrokkene] als [medeverdachte] zijn in de strafzaak onherroepelijk veroordeeld voor de uitbuiting van [slachtoffer]. Het verweer van de raadsvrouw dat [betrokkene] - zo begrijpt het hof - niet betrokken zou zijn geweest bij de uitbuiting van [slachtoffer] wordt dan ook verworpen op grond van hetgeen het hof in de strafzaak aan de bewezenverklaring ten aanzien van [betrokkene] ten grondslag heeft gelegd.
[slachtoffer] heeft verklaard dat [betrokkene] (het hof begrijpt telkens: [betrokkene]) een soort van baas was en dat hij de hele tijd moest weten hoeveel geld zij verdiende. Er was volgens [slachtoffer] ook de hele tijd een smoesje, zodat geld naar [betrokkene] toe ging. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat zij hem (het hof begrijpt: [medeverdachte]) heel vaak heeft gevraagd waarom [betrokkene] alles moest weten, hoeveel geld zij verdiende en hoeveel klanten zij had. Als zij dat zei, begonnen volgens [slachtoffer] de conflicten en ‘gewoon eh slaan en geweld.’
Uit deze, op 25 september 2013 door [slachtoffer] afgelegde verklaring, leidt het hof af dat [betrokkene] belang had om te weten hoeveel geld [slachtoffer] verdiende, hetgeen de stelling ondersteunt dat hij voordeel uit haar inkomsten had. Aangezien niet duidelijk is geworden hoe de verdeling in het voordeel tussen [betrokkene] en [medeverdachte] is geweest, rekent het hof ieder de helft van het voordeel toe.
Het aan de betrokkene toe te rekenen voordeel bedraagt € 227.755,00/2 = € 113.877,50’
7. Volgens de steller van het middel is uit de gebezigde bewijsmiddelen niet af te leiden dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de prostitutie-inkomsten van [slachtoffer]. Het hof zou aan de stelling dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de inkomsten van [slachtoffer] slechts indirect bewijs ten grondslag hebben gelegd. Dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen zou niet in directe zin uit de gebezigde bewijsmiddelen volgen.
8. Ik begrijp klacht en toelichting aldus dat de steller van het middel niet de berekening van het uit het bewezenverklaarde wederrechtelijk verkregen voordeel bestrijdt, maar het oordeel dat de betrokkene een deel van dat voordeel heeft verkregen.
9. Het hof heeft overwogen dat de betrokkene is veroordeeld ter zake van ‘medeplegen van mensenhandel van [slachtoffer] in de periode van 1 februari 2010 tot 1 december 2012’. En dat aan de betrokkene op grond van deze veroordeling de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ‘ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde’. Dat bewezenverklaarde houdt onder meer in dat de betrokkene (tezamen en in vereniging met een ander) ‘een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [slachtoffer] heeft afgenomen of door die [slachtoffer] heeft laten afstaan’. Het hof heeft het verweer dat de betrokkene niet betrokken zou zijn geweest bij de uitbuiting van [slachtoffer] verworpen op grond van hetgeen het hof in de strafzaak aan de bewezenverklaring ten aanzien van betrokkene ten grondslag heeft gelegd. Het hof wijst daarbij op een door [slachtoffer] afgelegde verklaring waaruit het afleidt dat de betrokkene ‘belang had om te weten hoeveel geld [slachtoffer] verdiende’, Het hof overweegt dat deze verklaring ‘de stelling ondersteunt dat hij voordeel uit haar inkomsten had’.
10. In het licht van deze vaststellingen en overwegingen faalt de onderhavige deelklacht. Dat de rechter de schatting van het op geld waardeerbare voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr slechts kan ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen (art. 511f Sv) betekent niet dat in geval van een veroordeling wegens medeplegen uit wettige bewijsmiddelen dient te blijken hoe het voordeel is verdeeld.2.
11. De steller van het middel klaagt voorts dat de toerekening van de helft van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene ontoereikend is gemotiveerd.
12. Inzake de toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel overwoog Uw Raad in een arrest van 7 december 2004 het volgende:3.
‘3.3.2. De rechter zal, in het geval er verscheidene daders zijn, niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend.
Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend.’
13. Het hof heeft voor pondspondsgewijze toerekening gekozen omdat ‘niet duidelijk is geworden hoe de verdeling in het voordeel tussen [betrokkene] en [medeverdachte] is geweest’. Aldus heeft het hof de toedeling van de helft van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene toereikend gemotiveerd. Daaraan doet niet af dat de betrokkene heeft ontkend wederrechtelijk voordeel te hebben verkregen en evenmin dat door de verdediging is aangevoerd dat de medepleger heeft verklaard geen geld van [slachtoffer] aan de betrokkene te hebben gegeven. Ik wijs er in dat verband op dat de waardering van deze verklaringen aan de feitenrechter is en dat het in het licht van ’s hofs vaststellingen (die mede op de veroordeling in de strafzaak gebaseerd zijn) niet onbegrijpelijk is dat het aan deze verklaringen geen geloof heeft gehecht. ’s Hofs overweging dat onduidelijk is hoe de verdeling van het voordeel tussen [betrokkene] en [medeverdachte] is geweest, komt mij niet onbegrijpelijk voor.
14. Het middel faalt.
15. Het tweede middel behelst de klacht dat het hof is afgeweken van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt met betrekking tot de op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te brengen kosten, zonder in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
16. In de ontnemingsprocedure blijkt uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg gehouden op 26 februari 2019 dat de raadsvrouw van de verdachte haar pleitaantekeningen aan de rechtbank heeft overhandigd en dat de inhoud ‘als hier ingevoegd’ geldt. Deze pleitaantekeningen houden onder meer in:
‘Ook de kosten van de huurwoningen van [betrokkene 1] en [slachtoffer] in Amsterdam dienen van het voordeel te worden afgetrokken.’
17. De rechtbank heeft in het vonnis van 12 maart 2019 onder meer het volgende overwogen:
‘4.2. Standpunt van de verdediging
(…)
3. Kosten werkkleding, persoonlijke verzorging, levensonderhoud en woning
De kosten die het slachtoffer heeft gemaakt ten behoeve van haar levensonderhoud vallen hoger uit dan de in de berekening gehanteerde € 500,- per maand. Daarnaast dienen de kosten die het slachtoffer heeft gemaakt ter zake van huur, gas, water, licht, kosten lichamelijke en persoonlijke verzorging, werkkleding, verzekeringen, benzine, etc. in mindering te worden gebracht op het gestelde verkregen wederrechtelijk voordeel. Het slachtoffer betaalde deze kosten uit de inkomsten van haar prostitutiewerkzaamheden. Zij heeft een schatting gemaakt van deze kosten en er is geen reden om niet uit te gaan van die schatting.
(…)
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bespreking van de verweren
(…)
Ten aanzien van 3 (kosten werkkleding, persoonlijke verzorging, levensonderhoud en woning)
De rechtbank verwerpt het verweer. Ten aanzien van de kosten voor levensonderhoud is in het rapport reeds rekening gehouden met een stelpost van € 500,-- per maand. Dit betreft een valide berekening waarmee voldoende rekening is gehouden met verrekking van voornoemde kosten. (…)
Ten aanzien van kosten die het slachtoffer heeft gemaakt ter zake van woninghuur, gas, water en licht overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel veroordeelde voordeel heeft genoten van de woning van het slachtoffer, omdat hij met enige regelmaat in de woning verbleef en beschikte over een eigen sleutel van de woning, komen deze kosten niet in aanmerking voor aftrek van het verkregen voordeel nu deze kosten niet in directe relatie staan tot het door veroordeelde gepleegde strafbare feit.’
18. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 1 juni 2021 blijkt dat de raadsvrouw van de betrokkene het woord tot verdediging heeft gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Deze houden onder meer het volgende in:
‘Kosten
De verdediging meent dat, naast de door het OM erkende kosten, die alsnog zijn afgetrokken van het voordeel (money transfers [slachtoffer], kosten werkkleding, contante stortingen, 6 extra dagen niet werken in verband met borstoperatie, drugs) ook met de andere kosten rekening moet worden gehouden. Zo zijn de kosten van de borstoperatie niet meegenomen. Deze kosten kunnen (indien wordt aangesloten bij de kosten van [betrokkene 1]) worden gesteld op minimaal € 3.600,-.
Huur
De huur van de huurwoning van [slachtoffer] van € 750,- huur en € 100,- gas, water en licht per maand dient in het voordeel van [betrokkene] en [medeverdachte] in mindering te worden gebracht van het gestelde wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat zij niet hebben geprofiteerd van deze gemaakte huurkosten en deze wel zijn betaald met de inkomsten van [slachtoffer]. [medeverdachte] (en [betrokkene]) hadden hun eigen huurwoning, waar zij ook verbleven.
Drugsgebruik
Voor wat betreft het drugsgebruik handhaaft het OM het standpunt dat een gemiddelde genomen moet worden van de dagelijks kosten van cocaïne (tussen de € 25,- en € 50,-).’
19. In het bestreden arrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen over de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel (met overneming onder vernummering van een voetnoot):
‘Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(…)
Standpunt verdediging
(…)
Kosten
Naast de door het openbaar ministerie erkende kosten, moeten ook de kosten van de huurwoning van [slachtoffer] van huur € 750,00 per maand en € 100,00 per maand voor gas, water en licht (elektriciteit) op het voordeel in mindering worden gebracht, omdat [medeverdachte] en [betrokkene] niet hebben geprofiteerd van deze gemaakte huurkosten en deze wel zijn betaald met de inkomsten van [slachtoffer]. [medeverdachte] (en [betrokkene]) hadden hun eigen huurwoning, waar zij ook verbleven.
(…)
Oordeel hof
De betrokkene is veroordeeld ter zake van – kort gezegd – medeplegen van mensenhandel van [slachtoffer] in de periode van 1 februari 2010 tot 1 december 2012. Op grond van deze veroordeling kan aan de betrokkene de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel dat hij heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde.
(…)
Kosten
(…)
Kosten van levensonderhoud, werkkleding, woning, etc.
Het hof gaat uit van een bedrag van € 500,00 per maand, zoals in het proces-verbaal van bevindingen Berekening gewerkte uren + afgestane verdiensten [slachtoffer] geschat.4.Onder die kosten zijn begrepen, onder meer, de kosten voor het levensonderhoud, werkkleding, het deel van de huur dat naar schatting voor rekening van [slachtoffer] dient te komen, etc. Niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van meer kosten. De periode van 14 februari 2010 tot en met 1 december 2012 beslaat 33,5 maanden x € 500,00 = € 16.750,00
(…)
Schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel
dagen per dag totaal
verdiensten (na kamerhuur) €808 €360 € 290.880
vakanties € 1.500
borstvergroting € 3.000
huur etc. € 16.750
drugs € 30.300
auto € 6.700
contante stortingen € 675
money transfers € 4.200
onkosten € - 63.125
€ 227.755’
20. In de geciteerde overwegingen verwijst het hof onder meer naar een pagina van een proces-verbaal van bevindingen van 22 februari 2017, inhoudende een berekening van gewerkte uren en afgestane verdiensten van [slachtoffer]. Deze pagina vermeldt het volgende (met weglating van een voetnoot):
‘3. Verrekening uitgaven/kosten
Het totaalbedrag van € 398.820,- betreft de bruto omzet van [slachtoffer]. Gelet op haar verklaringen en de verstrekte bankgegevens is gebleken dat er uitgaven zijn die van dit bedrag moeten worden afgetrokken. Ook is het aannemelijk dat er, naast deze uitgaven ook andere kosten zijn gemaakt om het werk ais raamprostituee te kunnen doen.
3.1
Onderzoek contante stortingen op bankrekening [slachtoffer]
Uit de, middels 126nd WvSv, verstrekte dagafschriften is gebleken dat er geen vaste inkomsten op de rekening van [slachtoffer] binnenkomen. Wel worden er de volgende contante kasstortingen gedaan (betreft totaalbedrag):
2012: €675,-
Totaal contante stortingen eigen rekening € 675
3.2
Onderzoek Moneytransfers
Bij Western Union en Moneygram zijn historische gegevens opgevraagd met betrekking tot verzonden/ontvangen moneytransfers door [slachtoffer]. Uit de verstrekte gegevens is gebleken dat [slachtoffer] in de periode van 24-08-2010 t/m 23-04-2012 € 4.200 naar 5 verschillende ontvangers in Spanje, Roemenië, Duitsland, Tsjechië en Servië heeft gestuurd. Eén van de ontvangers is genaamd [betrokkene 2]. Hij heeft € 900 middels 3 moneytransfers ontvangen van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft verklaard dat haar vader is genaamd [betrokkene 2].
Hierom stel ik, verbalisant, dan het aannemelijk is dat deze € 900 ontvangen is door de vader van
[slachtoffer] en hierom niet aan [medeverdachte] en/of [betrokkene] is afgestaan.
Noot verbalisant: er heeft geen nader onderzoek plaatsgevonden naar de overige ontvangers. Deze bedragen wordt hierom buiten beschouwing gelaten in de berekening van de “verrekening bedragen” in dit proces-verbaal.
Totaal verzonden middels moneytransfers naar eigen familie € 900
3.3
Kosten werkkleding, persoonlijke verzorging etc.
Uit de verklaringen van [slachtoffer] blijkt dat er kosten zijn gemaakt om het werk te kunnen doen. Zij weet niet meer hoe hoog deze kosten zijn. Derhalve schat ik, verbalisant, dat voor de kosten met betrekking tot de aanschaf van werkkleding, persoonlijke verzorging als kapper, zonnebank etc. en aanschaf condooms een bedrag van € 500,- per maand kan worden gerekend. Dit komt neer op:
2010: 11 * € 500,- = € 5.500,-
2011: 12 * € 500,- = € 6.000,-
2012: 11 * € 500,- = € 5.500,-
Totaal: € 17.000,-
Totaal overige kosten € 17.000
3.4
Uitgaven drugs
Gelet op haar verklaringen dat [slachtoffer] tussen de € 25,- en € 50,- per dag achterhield om cocaïne te kopen stel ik, verbalisant, dat zij:
€ 50,- + € 25,- = € 75,- / 2 = 37,50;
€ 37,50 per dag achterhield van haar verdiensten voor de aanschaf van cocaïne.
Berekend is dat [slachtoffer] 867 dagen heeft gewerkt. 867 * € 37,50 = € 35.512,50
Kosten m.b.t. aanschaf drugs € 32.512
3.5
Resumé te verrekenen uitgaven/kosten
Totaal stortingen op eigen bankrekeningen € 675
Totaal verzonden moneytransfers naar eigen familie € 900
Totaal overige kosten € 17.000
Kosten m.b.t. aanschaf drugs € 32.512 +
Totaal te verrekenen uitgaven/kosten € 51.087’
21. Bij de beoordeling van de klacht kan worden vooropgesteld dat uit artikel 415, eerste lid, Sv in verbinding met artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv volgt dat het hof, indien zijn beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de advocaat-generaal uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen moet opgeven die daartoe hebben geleid. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is volgens Uw Raad sprake indien dit standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.5.Op grond van artikel 511e, eerste lid, Sv en artikel 511g, tweede lid, Sv is artikel 359, tweede lid, Sv van overeenkomstige toepassing bij de berechting van ontnemingszaken. Dit kan meebrengen dat het hof gehouden is om te reageren op een standpunt dat inzake de aftrek van kosten naar voren is gebracht.6.
22. Naar het mij voorkomt kan het onder 18 weergegeven verweer van de raadsvrouw niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Ik neem hierbij in aanmerking dat de raadsvrouw namens de betrokkene heeft aangevoerd hoe hoog de kosten van de huurwoning van [slachtoffer] precies zijn geweest (€ 850 per maand) en daarbij heeft gespecificeerd waaruit deze kosten bestonden, namelijk huur (€ 750 per maand) en gas, water en elektriciteit (€ 100 per maand). En dat de raadsvrouw heeft aangevoerd dat deze kosten zijn betaald met de inkomsten van [slachtoffer] en dat de betrokkene niet heeft geprofiteerd van deze uitgaven.
23. Naar ik begrijp heeft het hof het verweer van de raadsvrouw ook opgevat als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudend dat de kosten van de huurwoning van [slachtoffer] op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dienden te worden gebracht. Het hof noemt, onder het kopje ‘Kosten’, de kosten van de woning in één adem met de kosten van levensonderhoud en werkkleding. En het hof vat het standpunt van de verdediging daarvoor aldus samen dat naast de door het openbaar ministerie erkende kosten ook de kosten van de huurwoning van [slachtoffer] op het voordeel in mindering moeten worden gebracht. Ik wijs erop dat ook de rechtbank de kosten van de woning samen met de kosten voor werkkleding, persoonlijke verzorging en levensonderhoud besprak. Het hof heeft geoordeeld dat ‘het deel van de huur dat naar schatting voor rekening van [slachtoffer] dient te komen’ voor aftrek in aanmerking komt. Daarmee oordeelde het hof anders dan de rechtbank, die had overwogen dat ‘deze kosten niet in directe relatie staan tot het door veroordeelde gepleegde strafbare feit’. Niet geheel duidelijk is of het hof tot aftrek is gekomen omdat door deze betalingen minder wederrechtelijk voordeel is verkregen, of omdat het om kosten gaat die in directe relatie tot het delict staan.7.In verband met de relatie met het delict wijs ik erop dat in de strafzaak is bewezenverklaard dat de betrokkene (tezamen en in vereniging met een ander) [slachtoffer] heeft gehuisvest en onderdak heeft verschaft.
24. ’ ’s Hofs beslissing inzake de op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering te brengen huurkosten wijkt af van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt. Ter zake van ‘Kosten van levensonderhoud, werkkleding, woning, etc.’, waaronder het hof onder meer ‘het deel van de huur dat naar schatting voor rekening van [slachtoffer] dient te komen’ begreep, heeft het hof € 500 per maand afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In totaal heeft het hof aan ‘huur etc.’, als onderdeel van een breder kostenpakket, € 16.750 in mindering gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit het arrest blijkt echter niet welk deel van deze kostenpost bestaat uit de kosten van de huurwoning van [slachtoffer]. Dit blijkt evenmin uit het onder 20 weergegeven proces-verbaal van bevindingen, waarnaar het hof verwees, aangezien dit proces-verbaal geen kosten noemt die zijn gemaakt voor de huurwoning van [slachtoffer]. Hoewel onduidelijk is voor welk bedrag het hof huurkosten in mindering heeft gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel, is dit bedrag in elk geval lager dan de € 850 per maand die de raadsvrouw heeft bepleit. In het geval het hof het standpunt van de verdediging had gevolgd, zou dit hebben geleid tot een aftrek van alleen al € 28.050 aan kosten van de huurwoning van [slachtoffer].
25. ’ Het hof heeft aangegeven ‘het deel van de huur dat naar schatting voor rekening van [slachtoffer] dient te komen’ van het wederrechtelijk verkregen voordeel af te trekken. Het hof heeft niet nader gemotiveerd waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent de aftrek van de kosten van de huurwoning van [slachtoffer], dat volledige aftrek bepleitte. Het hof heeft ook niet aangegeven welk deel van de huur volgens het hof voor rekening van [slachtoffer] diende te komen. Die verduidelijking is evenmin te vinden in andere gegevens die het arrest bevat.8.Het onder 20 geciteerde proces-verbaal van bevindingen, waarnaar het hof verwees, noemt als gezegd geen kosten die zijn gemaakt in verband met een huurwoning. Dit proces-verbaal bevat wel een schatting van de ‘Kosten werkkleding, persoonlijke verzorging etc.’, waaronder begrepen ‘de kosten met betrekking tot de aanschaf van werkkleding, persoonlijke verzorging als kapper, zonnebank etc. en aanschaf condooms’. Deze kosten schatte de verbalisant op € 500 per maand, en in totaal op € 17.000. Het hof heeft deze schatting, blijkens de verwijzing naar de desbetreffende pagina van het proces-verbaal, klaarblijkelijk ten grondslag gelegd aan de schatting van de ‘Kosten van levensonderhoud, werkkleding, woning, etc.’, welke kosten het hof eveneens op € 500 per maand bepaalde, en in totaal op € 16.750. De overwegingen in het arrest, gelezen in samenhang met het proces-verbaal waar in die overwegingen naar verwezen wordt, wijzen er daarmee op dat geen huurkosten zijn afgetrokken.
26. Tegen deze achtergrond meen ik dat het hof in strijd met artikel 359, tweede lid, Sv in onvoldoende mate de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot afwijking van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de kosten van de huurwoning van [slachtoffer].
27. Het middel slaagt.
28. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑11‑2022
Vgl. Hofstee in Tekst en Commentaar Strafvordering, aant. 3 sub a bij artikel 511f.
HR 7 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8491, NJ 2006/63. Zie ook HR 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG1667, NJ 2009/19, rov. 2.3; HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:878, NJ 2015/326 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4.8 en HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1118, NJ 2016/493 m.nt. Keulen, rov. 2.3.
Proces-verbaal van bevindingen Berekening gewerkte uren + afgestane verdiensten [slachtoffer], bijlage bij het Ontnemingsrapport, F1 pag. 0083.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, rov. 3.7.1, NJ 2006/393 m.nt. Buruma.
Vgl. HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2913, NJ 2008/288 m.nt. Borgers en HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0043, rov. 2.5.
Zie in verband met de motivering van de verwerping van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inzake aftrek van kosten die in directe relatie met het delict staan onder meer HR 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1560 en eerder HR 5 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2913, NJ 2008/288 m.nt. Borgers, rov. 3.3.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.2.