Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/135c:135c Minder toewijzen dan gevorderd?
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/135c
135c Minder toewijzen dan gevorderd?
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS578994:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Visser 2016.
HR 5 januari 1996, NJ 1996/449, m.nt. H.E. Ras; HR 17 oktober 2014, ECLI:NL: HR:2014:3000.
Ekelmans 2015, p. 4-5; Asser 2015, par. 3.2.; Ancery 2012, p. 15.
Zie bijv. HR 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1200, AMI 2015/6, m.nt. C.J.S. Vrendenbarg (Stokke/Hauck).
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Uit art. 23 Rv volgt dat partijen, en niet de rechter bepalen wat de inzet van de procedure is. De rechter mag op grond van dit artikel niet meer of anders toewijzen dan hetgeen gevorderd is.1 De wederpartij moet immers weten waartegen zij zich dient te verweren. De in de context van art. 1019h Rv relevante vraag is, of de rechter wel ambtshalve minder mag toewijzen dan gevorderd. Indien de rechter zou menen dat een deel van de proceskosten niet voldoet aan de criteria, of niet gebleken is dat deze kosten werkelijk zijn gemaakt, kan hij dan oordelen dat slechts een gedeelte van de vordering voor toewijzing in aanmerking komt indien geen verweer is gevoerd tegen (dat deel van) de kosten? Naar huidig recht lijkt daarvoor slechts plaats te zijn indien uit het petitum volgt dat het mindere in het meerdere ligt besloten.2 Hierbij valt te denken aan een toevoeging als ‘of een in goede justitie vast te stellen bedrag’. In dat geval wordt het uitdrukkelijk aan de rechter overgelaten, een bedrag vast te stellen dat (wel) redelijk en evenredig is.3 Toevoegingen als deze zijn zelden gezien in de rechtspraak over art. 1019h Rv; de partij die een vordering ex art. 1019h Rv instelt zal deze kosten immers ook daadwerkelijk volledig vergoed willen krijgen en juist zo min mogelijk ruimte willen laten voor matiging.4
Anderzijds geldt dat de vordering ex art. 1019h Rv moet worden aangemerkt als een geldvordering. Ten aanzien van dergelijke vorderingen laat zich uit de rechtspraak van de Hoge Raad afleiden dat de rechter, indien hij niet de gehele vordering toewijsbaar acht, mag veronderstellen dat de vorderende partij liever een deel van haar kosten vergoed krijgt dan niets.5 Met andere woorden, de rechter mag ervan uitgaan dat het mindere in het meerdere besloten ligt, tenzij er aanwijzingen zijn waaruit het tegendeel blijkt.6 In de context van art. 1019h Rv zal dit meebrengen dat de rechter die de vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten niet voor toewijzing gereed acht, aansluiting zoekt bij de Indicatietarieven. In de praktijk (althans tot 1 april 2017) komt dit voor, zij het dat daaraan doorgaans een betwisting vooraf is gegaan.7