Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken
Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/136:136 Deelconclusie: stelsel verenigbaar met het beginsel van effectieve rechtsbescherming?
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/136
136 Deelconclusie: stelsel verenigbaar met het beginsel van effectieve rechtsbescherming?
Documentgegevens:
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS580196:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Ancery 2012, p. 198.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De partij die de redelijkheid en evenredigheid van de gevorderde proceskosten niet betwist, of de conformiteit van (de toepassing van) art. 1019h Rv met art. 47 Handvest niet ter discussie stelt, kan niet rekenen op een ambtshalve toets aan deze rechtsgronden. Vooralsnog bestaat geen verplichting voor de rechter deze toets buiten de grenzen van de rechtsstrijd uit te voeren. De speelruimte van de rechter binnen de grenzen van de rechtsstrijd is vooral beperkt indien de vordering niet is betwist. Wordt de vordering over en weer niet betwist – hetgeen vaak voorkomt, zoals uitgelegd in par. 6.2 –, dan ontbreekt het de rechter aan aanknopingspunten in het partijdebat om de conformiteit van de vordering met het EU-recht aan de orde te stellen. Bij afwezigheid van een geobjectiveerde redelijkheidstoets kan de rechter moeilijk ambtshalve beoordelen of de vordering al dan niet toewijsbaar is. Het zijn daarom vooral partijen die bepalen wat redelijk en evenredig is in het concrete geval.
Indien de vordering of betwisting gebreken vertoont, dan heeft de rechter meer ruimte om de vordering te beoordelen. Indien de betwisting tekort blijkt te schieten omdat het de verwerende partij aan gelegenheid ontbreekt, dan zal de rechter die gelegenheid mogen (zelfs moeten) bieden. Hetzelfde geldt in geval van gebrekkige stellingen van partijen waarin argumenten kunnen worden gelezen die zich richten op een vordering ex art. 1019h Rv of juist tegen de door de wederpartij gevorderde proceskosten. Indien partijen kenbaar maken van deze gelegenheid geen gebruik te willen maken, dan zal de rechter het onderwerp moeten laten rusten. Grondrechtelijke argumenten die duiden op onoverkomelijke financiële gevolgen van een proceskostenveroordeling of op financiële ongelijkheid tussen partijen, zouden – met inachtneming van hoor en wederhoor – via art. 25 Rv moeten worden getoetst aan het Handvest. Gebleken is dat de rechter maar spaarzaam gebruikmaakt van deze mogelijkheden, hetgeen met name ook in verstekzaken tot gevolg kan hebben dat de toegankelijkheid van de rechter niet is gewaarborgd.
De vraag is, hoe zich het stelsel van art. 23-25 Rv in dit verband verhoudt tot het vereiste van voldoende effectieve rechtsbescherming. Van onvoldoende effectieve rechtsbescherming is als gezegd sprake indien geen daadwerkelijke mogelijkheid bestaat de gronden van EU-recht aan de orde te stellen. Gebleken is dat art. 23-25 Rv als zodanig niet verhinderen dat gronden van EU-recht aan de orde worden gesteld.1 Indien het EU-recht niet aan de orde is gekomen zal dat doorgaans zijn omdat het niet is aangevoerd; niet omdat daartoe vanwege art. 23-25 Rv geen gelegenheid bestond. Het beginsel van effectieve rechtsbescherming vereist dan ook niet dat de rechter een actievere opstelling aanneemt indien art. 1019h Rv van toepassing is. Het beginsel van effectieve rechtsbescherming, maar ook de daaraan ten grondslag liggende fundamentele beginselen (van met name hoor en wederhoor), vereisen wel dat de rechter zoveel mogelijk gebruikmaakt van de beschikbare ruimte.