De steller van het middel verwijst naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 augustus 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:3307. In deze zaak werd de verdachte vervolgd ter zake van heling van een boot. Het hof sprak de verdachte vrij. Volgens de steller van het middel is bovengenoemde zaak vergelijkbaar met de onderhavige zaak.
HR, 07-02-2023, nr. 21/01467
ECLI:NL:HR:2023:164
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-02-2023
- Zaaknummer
21/01467
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:164, Uitspraak, Hoge Raad, 07‑02‑2023; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1258
ECLI:NL:PHR:2022:1258, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:164
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0024
Uitspraak 07‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Schuldheling op vrije markt gekochte zitmaaier, art. 417bis.1.a Sr. Onderzoeksplicht. Bewijsklacht t.a.v. “redelijkerwijs had moeten vermoeden”. Is verdachte in die mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht naar herkomst van zitmaaier dat hij met voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld? Hof heeft vastgesteld dat verdachte, die in gereedschap handelt en eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, op een vrije markt een kostbare zitmaaier van een hem onbekende persoon heeft gekocht, dat verdachte deze aankoop heeft gedaan o.b.v. een foto op de telefoon van die onbekende persoon, dat verdachte de zitmaaier contant heeft betaald en geen bon heeft ontvangen en dat verdachte een substantieel lager bedrag heeft betaald dan de door hem op het moment van de aankoop zelf geschatte marktwaarde. Hof heeft geoordeeld dat onder die omstandigheden verdachte voorafgaand aan de aankoop nader onderzoek naar de herkomst van de zitmaaier had moeten doen, maar dat hij dat onderzoek toen achterwege heeft nagelaten, en dat hij daarom in die mate is tekortgeschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Dit oordeel is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01467
Datum 7 februari 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem -Leeuwarden van 25 maart 2021, nummer 21-004706-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring voor zover deze inhoudt dat de verdachte “redelijkerwijs had moeten vermoeden” dat de zitmaaier een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 mei 2019 tot en met 1 juni 2019 te Arnhem, een goed, te weten een zitmaaier, van het merk Stiga P901, heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, (...) afgesloten d.d. 1 juni 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, (...), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 1 juni 2019 waren wij met surveillancedienst belast in Arnhem.
Omstreeks 12.00 uur genoemde dag, kregen wij de opdracht om te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. (...) Ik, [verbalisant 1] , zag een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] geparkeerd staan tegenover genoemde locatie ter hoogte van [a-straat 2] . Ik zag dat er een zitgrasmaaier deels onder een kleed in de bus stond. (...) Ik zag dat er een vrouw vanuit [a-straat 2] naar buiten kwam. Ik hoorde de vrouw zeggen dat haar man gebruik maakt van het voertuig. Via een GBA controle kwam ik uit bij [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960 te [plaats] ingeschreven op de [a-straat 2] te [plaats] . (...) Ik zag dat er een geel/grijs gekleurde zitgrasmaaier in het voertuig stond met het merk Stiga type P901 met serienummer [serienummer] . Ik zag dat er op de achterzijde een sticker bevond met de naam [A] en parkmachines tel [telefoonnummer] . Hierop nam ik telefonisch contact op met genoemd nummer. (...) Even later werd ik teruggebeld door een vrouw die gaf aan te weten aan wie de zitgrasmaaier was verkocht. Dit betrof aan [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] . Hierop nam ik contact op met genoemd persoon en ik hoorde de man zeggen dat zijn zitgrasmaaier was gestolen en hij graag aangifte wilde doen. Ter verificatie vroeg ik de man naar het serienummer, welke overeenkwam met de aangetroffen zitgrasmaaier.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, (...), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Feit : Gekwalificeerde diefstal in/uit box/garage/schuur
Op zaterdag 1 juni 2019 om 13:30 uur, kwamen wij ter plaatse van het misdrijf, bij een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [betrokkene 1]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende:
“Op zaterdagmorgen 18 mei 2019 omstreeks 10:00 uur kwam ik tot de ontdekking dat de zitmaaier gestolen was.
De zitmaaier is geel van kleur
Serienummer: [serienummer]
Aankoopbedrag: 9239 euro
Er zit een sticker op van [A]
Opvallende kenmerken:
Barst in de rand bij het rechter achterwiel bij het voetenplateau
Rechts bovenop het zwarte zitkussen is het kunststof beschadigd.”
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, (...), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben zondag 26 mei naar de markt in Tiel geweest, een vrije markt is dat, ik raakte aan de praat met 2 jonge mannen, rond de 30 jaar oud. En die hadden een zitmaaier te koop merk Stiga. Ik heb foto’s gezien op de telefoon. (....) Ik heb helemaal niks, ook geen uitgeschreven bon. (....) Ik heb er 900 euro voor betaald en dit heb ik contant betaald. (...) De waarde van de zitmaaier is rond de 1300 a 1400 euro, maximaal 1500 euro, er zit een sticker op en hij is van 2012.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 13 maart 2021 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De bus op de foto in het politiedossier is van mij. Het klopt dat er een grasmaaier in mijn bus stond.”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde opzetheling, maar wel veroordeeld moet worden voor schuldheling. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de schuldheling. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de zitmaaier door misdrijf verkregen was. Volgens de raadsman heeft verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld en is door hem voldoende onderzoek verricht alvorens hij tot de koop van de zitmaaier is overgegaan.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Bij schuldheling moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. In dit verband is van belang dat de omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen een verplichting kunnen doen ontstaan tot nader onderzoek naar de herkomst van dat goed. Als de verdachte in ernstige mate tekort is geschoten in een voor hem geldende onderzoeksplicht, is sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid die maakt dat geconcludeerd kan worden dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de zitmaaier van onbekenden op een vrije markt heeft gekocht, nadat hij foto’s van de zitmaaier op de telefoon van de verkopers had bekeken en dat hij €900,- voor de zitmaaier heeft betaald. Hij zou de zitmaaier contant hebben afgerekend en van de aankoop geen bon hebben ontvangen. Verdachte heeft daarbij ook verklaard dat hij weet dat de waarde van een dergelijke tweedehands zitmaaier hoger ligt, te weten rond de €1300,- à €1400,-.
Gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder verdachte de zitmaaier volgens zijn verklaring heeft gekocht – verdachte kocht op een vrije markt een kostbare maaier van een hem onbekende persoon die geen bon gaf en de maaier voor een betrekkelijk laag bedrag aanbood –, is het hof van oordeel dat op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de grasmaaier de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in gereedschap handelt. Ook betrekt het hof daarbij dat hij al eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Hoewel de door verdachte naar zijn zeggen betaalde prijs niet ontzettend laag was, was deze wel substantieel lager dan de marktwaarde zoals hij die ook zelf inschatte. Van verdachte mocht op grond van het voorgaande verwacht worden dat hij inzag dat hij onderzoek moest doen naar de herkomst van het door hem op de vrije markt aan te schaffen goed.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij ook daadwerkelijk onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de zitmaaier ongeloofwaardig, nu verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de zitmaaier op stopheling.nl heeft nagetrokken. Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat door verdachte juist geen onderzoek is verricht en dat verdachte dus is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht.
Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de zitmaaier een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof verwerpt het verweer.”
2.3
De vaststellingen van het hof houden in dat de verdachte, die in gereedschap handelt en eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, op een vrije markt een kostbare zitmaaier van een hem onbekende persoon heeft gekocht, dat de verdachte deze aankoop heeft gedaan op basis van een foto op de telefoon van die onbekende persoon, dat de verdachte de zitmaaier contant heeft betaald en geen bon heeft ontvangen en dat de verdachte een substantieel lager bedrag heeft betaald dan de door hem op het moment van de aankoop zelf geschatte marktwaarde. Het hof heeft geoordeeld dat onder die omstandigheden de verdachte voorafgaand aan de aankoop nader onderzoek naar de herkomst van de zitmaaier had moeten doen, maar dat hij dat onderzoek toen achterwege heeft nagelaten, en dat hij daarom in die mate is tekortgeschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Dit oordeel is toereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023.
Conclusie 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Schuldheling zitmaaier, art. 417bis Sr. Bewijsklacht ten aanzien van schuld. Is de verdachte in die mate tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de zitmaaier dat hij met voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld? De AG acht het oordeel van het hof hierover begrijpelijk en voldoende gemotiveerd. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/01467
Zitting 13 december 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
De verdachte is bij arrest van 25 maart 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens "schuldheling" van een zitmaaier, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, bij niet behoorlijke verrichting te vervangen door 25 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de teruggave van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven zitmaaier aan de rechthebbende gelast.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
2. Het middel
2.1
In het middel wordt geklaagd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen/bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de zitmaaier redelijkerwijs moest vermoeden dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof. Verder wijst de steller van het middel erop dat de, blijkens de nadere bewijsoverwegingen van het hof, voor de bewezenverklaring redengevende omstandigheid dat de aanschafprijs van de zitmaaier substantieel lager ligt dan de marktwaarde daarvan evenmin uit de bewijsvoering blijkt, althans dat het oordeel van het hof op dit punt onbegrijpelijk en/of ontoereikend is gemotiveerd.
2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 mei 2019 tot en met 1 juni 2019 te [plaats] , een goed, te weten een zitmaaier, van het merk Stiga P901, heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
2.3
In de aanvulling op het arrest zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL0600-2019239257-4, afgesloten d.d. 1 juni 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, en [verbalisant 2] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 11-12 van het politiedossier), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 1 juni 2019 waren wij met surveillancedienst belast in [plaats] .
Omstreeks 12.00 uur genoemde dag, kregen wij de opdracht om te gaan naar de [a-straat 1] te [plaats] . Hierop zijn wij ter plaatse gegaan. (...) Ik, [verbalisant 1] , zag een Volkswagen Transporter met kenteken [kenteken] geparkeerd staan tegenover genoemde locatie ter hoogte van [a-straat 2] . Ik zag dat er een zitgrasmaaier deels onder een kleed in de bus stond. (...) Ik zag dat er een vrouw vanuit [a-straat 2] naar buiten kwam. Ik hoorde de vrouw zeggen dat haar man gebruik maakt van het voertuig. Via een GBA controle kwam ik uit bij [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] ingeschreven op de [a-straat 2] te [plaats] . (...) Ik zag dat er een geel/grijs gekleurde zitgrasmaaier in het voertuig stond met het merk Stiga type P901 met serienummer [serienummer] . Ik zag dat er op de achterzijde een sticker bevond met de naam [A] Tuin en parkmachines tel [telefoonnummer] . Hierop nam ik telefonisch contact op met genoemd nummer. (...) Even later werd ik teruggebeld door een vrouw die gaf aan te weten aan wie de zitgrasmaaier was verkocht. Dit betrof aan [betrokkene 1] geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] . Hierop nam ik contact op met genoemd persoon en ik hoorde de man zeggen dat zijn zitgrasmaaier was gestolen en hij graag aangifte wilde
doen. Ter verificatie vroeg ik de man naar het serienummer, welke overeenkwam met de aangetroffen zitgrasmaaier.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte, proces-verbaalnummer PL0600-2019160147-1, afgesloten d.d. 1 juni 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 3] , hoofdagent van politie Eenheid Oost-Nederland, en [verbalisant 4] , brigadier van politie Eenheid Oost-Nederland, (p. 19-21 van het politiedossier), voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Feit : Gekwalificeerde diefstal in/uit box/garage/schuur
Op zaterdag 1 juni 2019 om 13:30 uur, kwamen wij ter plaatse van het misdrijf, bij een persoon die ons opgaf te zijn:
Achternaam : [betrokkene 1]
Voornamen : [betrokkene 1]
Hij deed aangifte en verklaarde het volgende:
"Op zaterdagmorgen 18 mei 2019 omstreeks 10:00 uur kwam ik tot de ontdekking dat de zitmaaier gestolen was.
De zitmaaier is geel van kleur
Serienummer: [serienummer]
Aankoopbedrag: 9239 euro
Er zit een sticker op van [A]
Opvallende kenmerken:
Barst in de rand bij het rechter achterwiel bij het voetenplateau
Rechts bovenop het zwarte zitkussen is het kunststof beschadigd.”
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaalnummer PL0600-2019239257-6, afgesloten d.d. 1 juni 2019, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant 5] , agent van politie Eenheid Oost-Nederland (p. 23-26 van het politiedossier), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben zondag 26 mei naar de markt in Tiel geweest, een vrije markt is dat, ik raakte aan de praat met 2 jonge mannen, rond de 30 jaar oud. En die hadden een zitmaaier te koop merk Stiga. Ik heb foto’s gezien op de telefoon. (....) Ik heb helemaal niks, ook geen uitgeschreven bon.(....) Ik heb er 900 euro voor betaald en dit heb ik contant betaald. (...) De waarde van de zitmaaier is rond de 1300 a 1400 euro, maximaal 1500 euro, er zit een sticker op en hij is van 2012.
4. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 13 maart 2021 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De bus op de foto in het politiedossier is van mij. Het klopt dat er een grasmaaier in mijn bus stond.”
2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 maart 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
[…] U houdt mij voor dat ik de zitmaaier voor €900,- heb gekocht en dat ik heb verklaard dat de zitmaaiers normaal voor tussen de €1200,- en €1500,- te koop staan. Dat klopt. Ik ben pas naderhand gaan kijken wat de grasmaaier ongeveer waard was. Grasmaaiers met zulke beschadigingen zijn niet meer waard dan €1000,- tot €1100,-. De beschadigingen kon ik zien op de mij getoonde foto’s op de telefoon. Ik vond €900 - een mooie prijs voor een oude zitmaaier. […]
De oudste raadsheer houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik twee keer op stopheling.nl heb gekeken. Dat klopt. Ik heb op de markt op stopheling gekeken. U houdt mij voor dat in eerste instantie niet bij de politie heb verklaard dat ik op stopheling heb gekeken. Ik heb daar toen niet bij stilgestaan. Het verhoor bij de politie heeft misschien 10 minuten geduurd. Ik koop wel vaker grotere dingen op een vrijmarkt en ik krijg dan nooit een bonnetje.
De voorzitter houdt mij voor dat ik vaker met justitie in aanraking ben gekomen voor heling en dat ik dus een gewaarschuwd man ben. Ik was in de veronderstelling dat de zitmaaier eerlijk was. Ik heb de zitmaaier één dag later nagetrokken en toen was hij eerlijk. Ik heb in het proces-verbaal gezien dat de zitmaaier pas 16 dagen later als gestolen is aangegeven. Als ik had geweten dat de zitmaaier gestolen was, dan had ik de zitmaaier al lang naar de camping gebracht. Dan had ik hem niet in mijn bus laten staan.
[…] U houdt mij voor dat bij de politierechter aan de orde is geweest dat je zou kunnen weten dat zitmaaiers veel gestolen worden. Ik zou niet weten hoe ik moet weten dat zitmaaiers veel gestolen worden.
Mijn raadsman houdt mij voor dat ik bij de politie heb verklaard dat de waarde van de zitmaaier rond de €1300,- à €1400,-, maximaal €1500, is en vraagt mij hoe ik aan dat bedrag kom. Dat was een schatting. Mijn raadsman houdt mij voor dat ik bij de politierechter heb verklaard dat ik had gezien dat de zitmaaiers voor €700,- tot €1200,- te koop werden aangeboden en vraagt mij op welke zoekopdracht ik toen heb gezocht. Ik heb gewoon op zitmaaier gezocht. Dan komen er een stuk of 30 tot 40 zitmaaiers uit. Er zaten ook wel duurdere zitmaaiers tussen. Mijn raadsman vraagt mij of ik vaker met de site stopheling.nl werk. Ik werk regelmatig met stopheling.nl. Ik heb de site denk ik wel 500 keer geraadpleegd. Ik handel in gereedschap. Ik heb nu een stuk of 20 tot 25 machines thuis op voorraad liggen. […] Mijn raadsman vraagt mij vraagt mij hoe vaak ik op de markt in Tiel ben geweest. Dat is niet te tellen. De mannen van de kraam verkochten gewoon gereedschap en ik raakte met ze aan de praat. Ik zocht eigenlijk een kantenmaaier. Toen liep ik tegen de grasmaaier aan.
[…]
De raadsman voert het woord tot verdediging. De raadsman voert aan, zakelijk weergegeven:
Ik verzoek het hof om verdachte wederom vrij te spreken. Er is geen sprake van opzetheling dan wel schuldheling. Er zijn geen omstandigheden waaruit blijkt dat verdachte heeft geweten dat de zitmaaier gestolen was. Verdachte heeft voldoende onderzoek gedaan en niet aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Verdachte heeft bij de politie een duidelijke en consistente verklaring afgelegd. Het valt ook op dat het verhoor bij de politie erg kort is. Het merendeel van het verhoor ziet op de persoonlijke omstandigheden. Er is onvoldoende doorgevraagd. Mijn cliënt heeft daar een bedrag genoemd wat een schatting was en later is hij op marktplaats gaan zoeken. De aankoopprijs stond in verhouding tot de staat van de zitmaaier. Mijn cliënt verklaart dat hij de verkopers niet onbetrouwbaar vond overkomen. Hij struint veel markten af en had een goed gevoel bij de verkopers. Mijn cliënt heeft vervolgens twee keer een check gedaan op stopheIing.nl en hij kwam tot de conclusie dat de zitmaaier niet als gestolen geregistreerd stond. Het hof Amsterdam heeft in een soortgelijk geval de verdachte vrijgesproken (ECLI:NL:GHAMS:2016:3307). In die zaak had de verdachte niet geen check gedaan op stopheling.nl. Mijn cliënt heeft dat wel gedaan, want dat doet hij standaard. Zelfs zonder die check zou mijn cliënt moeten worden vrijgesproken.”
2.5
De nadere bewijsoverwegingen van het hof luiden als volgt:
“Overweging met betrekking tot het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde opzetheling, maar wel veroordeeld moet worden voor schuldheling. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de schuldheling. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de zitmaaier door misdrijf verkregen was. Volgens de raadsman heeft verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld en is door hem voldoende onderzoek verricht alvorens hij tot de koop van de zitmaaier is overgegaan.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Bij schuldheling moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. In dit verband is van belang dat de omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen een verplichting kunnen doen ontstaan tot nader onderzoek naar de herkomst van dat goed. Als de verdachte in ernstige mate tekort is geschoten in een voor hem geldende onderzoeksplicht, is sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid die maakt dat geconcludeerd kan worden dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de zitmaaier van onbekenden op een vrije markt heeft gekocht, nadat hij foto’s van de zitmaaier op de telefoon van de verkopers had bekeken en dat hij €900,- voor de zitmaaier heeft betaald. Hij zou de zitmaaier contant hebben afgerekend en van de aankoop geen bon hebben ontvangen. Verdachte heeft daarbij ook verklaard dat hij weet dat de waarde van een dergelijke tweedehands zitmaaier hoger ligt, te weten rond de €1300,- à €1400,-.
Gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder verdachte de zitmaaier volgens zijn verklaring heeft gekocht – verdachte kocht op een vrije markt een kostbare maaier van een hem onbekende persoon die geen bon gaf en de maaier voor een betrekkelijk laag bedrag aanbood –, is het hof van oordeel dat op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de grasmaaier de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in gereedschap handelt. Ook betrekt het hof daarbij dat hij al eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Hoewel de door verdachte naar zijn zeggen betaalde prijs niet ontzettend laag was, was deze wel substantieel lager dan de marktwaarde zoals hij die ook zelf inschatte. Van verdachte mocht op grond van het voorgaande verwacht worden dat hij inzag dat hijonderzoek moest doen naar de herkomst van het door hem op de vrije markt aan te schaffen goed.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij ook daadwerkelijk onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de zitmaaier ongeloofwaardig, nu verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de zitmaaier op stopheling.nl heeft nagetrokken. Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat door verdachte juist geen onderzoek is verricht en dat verdachte dus is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht.
Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de zitmaaier een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof verwerpt het verweer.”
2.6
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat, gelet op de staat van de zitmaaier, het oordeel van het hof dat de aanschafprijs van de zitmaaier substantieel lager ligt dan de marktwaarde daarvan onbegrijpelijk is gemotiveerd.1.Temeer nu het hof noch de politie onderzoek heeft verricht naar de marktwaarde, maar het hof zijn oordeel heeft gebaseerd op een door de verdachte na de aanschaf van de zitmaaier gemaakte schatting van de marktwaarde. Verder wordt aangevoerd dat het bij een koop en verkoop op een vrije markt niet ongebruikelijk is om niet te vragen naar een aankoopbon of naar de personalia van de verkoper en dat deze omstandigheden daarom niet redengevend kunnen zijn voor de bewezenverklaring van de verweten schuldheling.
3. Bespreking van het middel
3.1
Voor een veroordeling ter zake van schuldheling is ingevolge art. 417bis lid 1 sub a Sr vereist dat ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van een goed sprake is van schuld ten aanzien van de omstandigheid dat het goed door misdrijf is verkregen. De vereiste schuld komt in de wettekst tot uitdrukking in de woorden “redelijkerwijs moeten vermoeden”. Dit duidt op “grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid”.2.Hiervan is sprake indien de verdachte in de gegeven omstandigheden bij enig nadenken had kunnen vermoeden dat het goed gestolen was en hij derhalve zonder nader onderzoek in te stellen naar de herkomst daarvan niet had mogen handelen.3.Hoe ver de van de verdachte te verwachten voorzichtigheid reikt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het tekortschieten in de onderzoeksplicht moet wel uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid, wil sprake zijn van de vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid.4.De rechter mag bij de bewijsvoering betrekken dat aanwijzingen ontbreken dat het redelijkerwijs moeten vermoeden van de herkomst uit misdrijf eerst is ontstaan na het verwerven of voorhanden krijgen van het goed. Hierbij kan de procesopstelling van de verdachte een rol spelen.5.In het licht hiervan mag de rechter in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.6.
3.2
In de onderhavige zaak heeft het hof blijkens de bewijsvoering vastgesteld dat de verdachte op een vrije markt een ongeveer zeven jaren oude zitmaaier met schade heeft gekocht voor een prijs van € 900,- van hem onbekende verkopers, nadat hij foto’s van de zitmaaier heeft bekeken op de telefoon van deze verkopers. De verdachte heeft het bedrag contant afgerekend en de verkopers hebben geen aankoopbon aan hem verstrekt. Gelet hierop rustte op de verdachte volgens het hof een onderzoeksplicht naar de herkomst van de zitmaaier. Aan die onderzoeksplicht heeft de verdachte volgens het hof niet voldaan. Dat de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de zitmaaier op stopheling.nl heeft nagetrokken, acht het hof ongeloofwaardig, gelet op de omstandigheid dat hij dit toen pas heeft verklaard. Verder heeft het hof bij zijn oordeel betrokken dat de verdachte handelt in gereedschap en dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
3.3
Het komt er in deze zaak vooral op aan of het hof voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom op de verdachte een onderzoeksplicht rustte en in welke mate de verdachte daarin is tekortgeschoten.
3.4
Voor zover in het middel wordt geklaagd dat de bewijsoverweging van het hof dat de aanschafprijs van de zitmaaier substantieel lager ligt dan de marktwaarde niet uit de bewijsvoering blijkt, berust dit op een verkeerde lezing van het arrest. Het hof heeft overwogen dat de prijs die de verdachte voor de zitmaaier heeft betaald substantieel lager lag dan de marktwaarde zoals hij die zelf inschatte van rond de € 1.300,- à € 1.400,- en is daarom van oordeel dat deze prijs van € 900,-, gelet op de overige omstandigheden waaronder de aankoop heeft plaatsgevonden, hem tot nader onderzoek had moeten bewegen. Dat oordeel acht ik op zichzelf niet onbegrijpelijk.7.
3.5
Het hof heeft verder uit de inhoud van het dossier afgeleid dat door de verdachte geen onderzoek is verricht naar de herkomst van de zitmaaier en dat de verdachte dus hierin tekort is geschoten. Ook daarin kan ik het hof wel volgen. Het onderzoek dat de verdachte stelt te hebben verricht op stopheling.nl is door het hof niet alleen ongeloofwaardig geacht, maar uit zijn verklaring ter terechtzitting van het hof blijkt ook dat hij daar stelt dit onderzoek pas na de aankoop te hebben gedaan.8.Datzelfde geldt voor zijn onderzoek naar de waarde van de zitmaaier.9.Het oordeel van het hof dat de verdachte tekortgeschoten is in zijn onderzoeksplicht, waarbij ik het hof zo begrijp dat het gaat om de onderzoeksplicht voorafgaand of ten tijde van de verkrijging van de zitmaaier, is naar mijn mening met voldoende redenen omkleed en geenszins onbegrijpelijk.
4. Conclusie
4.1
Het middel faalt.
4.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑12‑2022
HR 17 december 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9146.
Vgl. HR 22 november 1943, ECLI:NL:HR:1943:198, NJ 1944/70; HR 17 december 2002, ECLI:NL:HR:2002:AF0625; HR 24 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8631; HR 9 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6515.
HR 18 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:647.
HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, NJ 2019/310 m.nt. N. Rozemond.
Vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733; HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644, NJ 2017/277 m.nt. T. Kooijmans.
De jurisprudentie hierover is zeer casuïstisch. Zie in dat verband de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot A-G Vellinga 7 november 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1365, voorafgaand aan HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3191, waarin hij de rechtspraak van de Hoge Raad over schuldheling heeft geanalyseerd.
De verdachte verklaart ter zitting: “Ik heb de zitmaaier één dag later nagetrokken en toen was hij eerlijk.”
Ter zitting van het hof verklaart de verdachte: “Ik ben pas naderhand gaan kijken wat de grasmaaier ongeveer waard was.”