NJB 2023/535:Schuldheling en het vereiste dat men ‘redelijkerwijs had moeten vermoeden’ dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, art. 417bis lid 1 onder a Sr: in casu heeft verdachte, die in gereedschap handelt en eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke feiten, op een vrije markt een kostbare zitmaaier van een hem onbekende persoon gekocht. Deze aankoop is gedaan op basis van een foto op de telefoon van die onbekende persoon, de zitmaaier is contant betaald waarbij geen bon is ontvangen en er is een substantieel lager bedrag betaald dan de door verdachte op het moment van de aankoop zelf geschatte marktwaarde. Het hof kon oordelen dat onder die omstandigheden de verdachte voorafgaand aan de aankoop nader onderzoek naar de herkomst van de zitmaaier had moeten doen, hetgeen hij toen achterwege heeft nagelaten, en dat hij daarom in die mate is tekortgeschoten in de op hem rustende onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.