Stb. 2002, 347, in werking getreden op 1 juni 2003 (Stb. 2003, 216).
HR, 05-03-2024, nr. 22/02673
ECLI:NL:HR:2024:302
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-03-2024
- Zaaknummer
22/02673
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Openbare orde en veiligheid (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:302, Uitspraak, Hoge Raad, 05‑03‑2024; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1237
ECLI:NL:PHR:2023:1237, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑12‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:302
Beroepschrift, Hoge Raad, 01‑03‑2023
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2024-0042
JIN 2024/47 met annotatie van mr. dr. B. van der Vorm
Uitspraak 05‑03‑2024
Inhoudsindicatie
Medeplegen opzettelijke schending van wettelijke geheimhoudingsplicht door geheim “BIBOBadvies” te delen met journalist uit frustratie over handelen van gemeente t.a.v. vergunningaanvraag voor zijn café, art. 272.1 Sr. Is voor vervolging klacht vereist a.b.i. art. 272.2 Sr? Hof heeft vastgesteld dat in tll. bedoeld “BIBOBadvies” vertrouwelijke gegevens bevat m.b.t. derden (gegevens over veroordelingen van 2 medewerkers van verdachte en investeerder) en dat verdachte en medeverdachte dit advies aan journalist hebben verstrekt. Op grond daarvan heeft hof geoordeeld dat verdachte een geheim dat hij uit hoofde van art. 28.1 Wet Bibob verplicht was te bewaren, heeft geschonden. Hof heeft geoordeeld dat voor vervolging van verdachte voor dit feit geen klacht a.b.i. art. 272.2 Sr was vereist. In dat verband heeft hof overwogen dat schending van de in art. 28.1 Wet Bibob bedoelde geheimhoudingsplicht ook algemeen belang raakt, in die zin dat doel van Wet Bibob beter wordt gediend als instanties en personen die informatie verstrekken aan opstellers van Bibob-advies ervan uit kunnen gaan dat die informatie vertrouwelijk blijft. Mede gelet op wetsgeschiedenis van art. 272 Sr en van Wet Bibob geeft dat oordeel (waarin besloten ligt dat met openbaring van deze informatie een publiek belang wordt geschonden dat prevaleert boven belang van persoon tegen wie feit is gepleegd) niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02673
Datum 5 maart 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 juli 2022, nummer 21-004036-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over het oordeel van het hof dat voor de vervolging geen klacht is vereist als bedoeld in artikel 272 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
“hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geheim waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest/moesten vermoeden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:
- meerdere malen, althans eenmaal, het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, althans één of meerdere delen van het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, heeft verstrekt/afgeleverd/ter beschikking gesteld aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (journalist).”
2.2.2
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat hij, verdachte, uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:één of meerdere onderdelen van het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking te stellen aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (journalist).”
2.2.3
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
“Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Zwolle, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inspecteurs van politie en werkzaam bij de Rijksrecherche, gesloten en ondertekend op 25 april 2019, p. 2-8, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Hierbij doe ik aangifte van schending van ambts/beroepsgeheim of geheim gebaseerd op een wettelijk voorschrift.
Op 6 juni 2018 is er door [verdachte] van [A] BV (hierna: aanvrager) bij de burgemeester H.J. Meijer van Zwolle vergunning aangevraagd op grond van artikel 3 Drank- en Horecawet voor het pand aan de [a-straat 1] [plaats] . Dit betreft café [B] .
Op 19 oktober 2018 is de aanvrager ervan op de hoogte gebracht dat de burgemeester het Landelijk Bureau Bibob gaat verzoeken om hem te adviseren omtrent de mate van gevaar zoals bedoeld in artikel 3 Wet Bibob.
Het advies is door het Landelijk Bureau Bibob op 15 januari 2019 uitgebracht aan de burgemeester.
Ik ben Bibob-coördinator binnen de gemeente Zwolle.
Op grond van artikel 28, lid 1 Wet Bibob rust op dit advies een geheimhoudingsplicht.
V: Wanneer is het advies verstrekt aan [verdachte] ?
A: Aan [verdachte] is het verstrekt op 8 februari 2019.
V: Is aan de personen met wie het advies is gedeeld ook medegedeeld dat op het advies geheimhouding van toepassing is? Hoe is hen dit medegedeeld? M.a.w. konden zij weten dat er een geheimhouding van toepassing was?
A: Dit stond handgeschreven op het document van [verdachte] .
Op 29 maart 2019 stond er een artikel op de site van RTV Oost. Hierin stond onder andere de volgende tekst: “De uitslag van het cruciale onderzoek is nu bekend. RTV Oost heeft het vertrouwelijke rapport ingezien. Voornaamste conclusie van het Bibob-rapport is dat [verdachte] bedrijven - behalve het café ook zijn beveiligingsbedrijf - niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten. Toch weigert de gemeente Zwolle om de voor [verdachte] onmisbare drank- en horecavergunning af te geven. De gemeente wil vanwege de privacy niet reageren op de inhoud van het Bibob-onderzoek. De Bibob-onderzoekers wijzen de gemeente wel op de contacten van [verdachte] . Het gaat hierbij om twee van zijn medewerkers en een investeerder die in het verleden zijn veroordeeld.”
V: Waarom verwijst u naar dit artikel op de site van RTV Oost? Wat blijkt hier volgens u uit?
A: RTV Oost stelt dat zij het vertrouwelijke rapport hebben ingezien en zij citeren de kern van het Bibob advies te weten. Je kunt dit alleen weten als je het advies hebt ingezien dan wel met iemand hebt gesproken die kennis heeft van het advies.”
2.2.4
De uitspraak van het hof houdt onder meer in:
“Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Klachtvereiste
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat medeverdachte het Bibob-advies heeft gedeeld met een journalist om het handelen van de gemeente aan de kaak te stellen en niet om derden te schaden. Het tenlastegelegde feit is niet gericht tegen bepaalde personen. Om die reden is geen sprake van het klachtvereiste, zoals bedoeld in artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft kort gezegd aangevoerd dat ingevolge artikel 272, tweede lid, Sr voor vervolging van onderhavige feit een klacht nodig is van degene die door het schenden van het voorschrift, het geheim houden van het advies, wordt geraakt. Een dergelijke klacht ontbreekt. Derhalve dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een klachtvereiste. Het motief van medeverdachte om het Bibob-advies te delen is niet relevant voor het klachtvereiste. Indien het schenden van de geheimhoudingsplicht tegen een bepaald persoon is gepleegd, wordt het slechts vervolgd op de klacht van diegene. Echter, de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 28 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) dient een breder belang dan alleen de bescherming van derden. De geheimhoudingsplicht raakt in dit geval ook het algemeen belang, namelijk dat het doel van de Wet Bibob beter wordt gediend in geval instanties en personen die informatie verstrekken aan de opstellers van het advies ervan uit kunnen gaan dat die informatie vertrouwelijk blijft.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
(...)
Overweging met betrekking tot het bewijs
(...)
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Artikel 28, eerste lid van de Wet Bibob luidt:
Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
Het tweede lid van hetzelfde artikel luidt voor zover van belang:
Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, geeft de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:
• a. de betrokkene, uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;
[aangever] heeft onder meer het volgende verklaard: hij is Bibob-coördinator binnen de gemeente Zwolle. Op 6 juni 2018 werd door [verdachte] een vergunning aangevraagd op grond van de Drank- en Horecawet voor café [B] . Aan [verdachte] (aanvrager) werd medegedeeld dat het Landelijke Bureau Bibob om advies zou worden gevraagd. Het advies werd op 15 januari 2019 uitgebracht. Op grond van artikel 28 lid 1 Wet Bibob rust op dat advies een geheimhoudingsplicht. Verstrekking aan anderen is slechts mogelijk op grond van het tweede lid van het artikel. Aanvrager kreeg het gehele advies. Op het document dat aanvrager kreeg stond dat geheimhouding van toepassing was.
Op 29 maart 2019 stond er een artikel op de site van RTV Oost met de volgende tekst:
De uitslag van het cruciale onderzoek is nu bekend. RTV Oost heeft het vertrouwelijke rapport ingezien. Voornaamste conclusie van het Bibob-rapport is dat [verdachte] bedrijven − behalve het café ook zijn beveiligingsbedrijf − niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten. Toch weigert de gemeente Zwolle om de voor [verdachte] onmisbare drank- en horecavergunning af te geven. De gemeente wil vanwege de privacy niet reageren op de inhoud van het Bibob-onderzoek. De Bibob-onderzoekers wijzen de gemeente wel op de contacten van [verdachte] . Het gaat hierbij om twee van zijn medewerkers en een investeerder die in het verleden zijn veroordeeld.
Volgens [aangever] wordt met de laatste zin de kern van het Bibob-advies geciteerd en kun je dit alleen weten als je het advies hebt ingezien of met iemand hebt gesproken die kennis heeft van het advies.
Door het openbaar ministerie is besloten het Bibob-advies niet op te nemen in het dossier vanwege de privacygevoelige gegevens van derden daarin. Desondanks is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat medeverdachte informatie uit het Bibob-advies heeft gedeeld met journalist [betrokkene 2] van RTV Oost. Medeverdachte heeft verklaard dat hij wist dat op het Bibob-advies een geheimhoudingsplicht rustte en dat hij het Bibob-advies opzettelijk heeft gedeeld met [betrokkene 2] van RTV Oost om het handelen van de gemeente aan de kaak te stellen. Gelet hierop, de aangifte van [aangever] en de tekst van het artikel kan worden vastgesteld dat hetgeen in het artikel van RTV Oost is terechtgekomen uit het geheime Bibob-advies afkomstig is.
(...)
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Toestemming
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat de personen over wie informatie is gedeeld toestemming hebben gegeven om de informatie te delen met derden. Bovendien is het delen van het Bibob-advies op zich al verboden op grond van artikel 28 Wet Bibob in samenhang met artikel 272 Sr. De wederrechtelijkheid van het feit wordt door een eventuele toestemming niet ontnomen.
Standpunt van de raadsvrouwDe raadsvrouw heeft kort gezegd aangevoerd dat de personen over wie informatie is gedeeld aan medeverdachte toestemming hebben gegeven de informatie te mogen delen. Deze toestemming ontneemt de wederrechtelijkheid aan het handelen van medeverdachte. Dit dient voor verdachte te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het de geheimhoudingsplicht in dit geval niet alleen ziet op de schending van privacy van derden, maar ook in dienst staat van het publieke belang. De wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte wordt derhalve niet weggenomen door de (eventuele) toestemming van degene over wie informatie is gedeeld.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.”
2.3.1
Voor de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 272 Sr:
“1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht.”
- Artikel 28 lid 1 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob):
“Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.”
2.3.2
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 20 juni 2002, Stb. 2002, 347, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) houdt onder meer in:
“Om zijn adviestaak verantwoord te kunnen vervullen, dient het Bureau BIBOB een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het bedrijf of de onderneming van de betrokkene. (...)
Het Bureau BIBOB zal ten behoeve van het onderzoek in de eerste plaats kunnen beschikken over de gegevens die door de betrokkene zelf zijn aangeleverd. (...)
Het Bureau BIBOB kan verder gegevens vergaren uit alle daartoe geëigende open bronnen en uit gesloten bronnen. Onder open bronnen worden de bronnen verstaan die vrij toegankelijk zijn voor iedere burger of instelling. Het gaat hierbij om zowel openbare registers als private registraties. Gesloten bronnen zijn de gegevensbestanden waaruit uitsluitend op grond van een in de wet geregelde bevoegdheid gegevens kunnen worden verkregen. Deze gesloten bronnen kunnen zowel persoonsregistraties zijn die onder het regime van de WBP vallen, als registraties zijn die onder speciale regimes vallen, zoals de Wet politieregisters en de WJD.
In het wetsvoorstel is een limitatieve opsomming gegeven van bestuursorganen die in beginsel verplicht zijn aan het Bureau BIBOB persoonsgegevens te verstekken uit bestanden waarvan zij de verantwoordelijke zijn en waarvan de daarin opgenomen persoonsgegevens worden verwerkt door de bij het desbetreffende bestuursorgaan genoemde overheidsdiensten of -instellingen. Deze bestanden kunnen als gesloten bron worden aangemerkt. Het gaat hierbij onder meer om de justitiële documentatiedienst, de regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten, bijzondere opsporingsdiensten en de Belastingdienst. Ook kunnen persoonsgegevens uit de aan die registraties ten grondslag liggende dossiers worden opgevraagd. Deze dossiers betreffen onder meer de processen-verbaal die inzicht kunnen geven in de achtergronden van een geregistreerde verdenking. Dit is noodzakelijk omdat het blote feit in een registratie vaak onvoldoende inzicht geeft in de relevantie van dat feit voor de beoordeling van de betrokkene.
Ten aanzien van de gegevens die worden verkregen uit bronnen waarop de WBP, onderscheidenlijk de Wet politieregisters, van toepassing is, dient in dit verband het volgende te worden aangetekend. Het Bureau BIBOB kan op grond van zijn bevoegdheid om deze gegevens op te vragen, de beschikking krijgen over gegevens die op grond van onder meer de goede uitvoering van de politietaak of gewichtige belangen van derden, niet mogen worden bekendgemaakt aan de persoon waarop zij betrekking hebben. In voorkomend geval dient degene die deze gegevens aan het Bureau BIBOB verstrekt, aan te geven dat zij niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht. Gegevens ten aanzien waarvan dit voorbehoud is gemaakt, kunnen niet worden gebruikt voor de motivering van het BIBOB-advies. Die motivering moet immers ter kennis van de betrokkene worden gebracht, terwijl ook een in de motivering van het advies genoemde derde over de op hem betrekking hebbende gegevens in het advies dient te kunnen worden geïnformeerd. (...)
Zoals ook blijkt uit de hierboven gegeven opsomming van de gegevens die worden gegenereerd door de formulieren die de betrokkene dient in te vullen, beperkt het onderzoek van het Bureau BIBOB zich niet tot personen die deel uitmaken van het bedrijf of de onderneming van betrokkene. Het gaat ook om personen of rechtspersonen die de bedrijfsactiviteiten van betrokkene financieren of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staan. Wanneer deze derden betrokken zijn bij strafbare feiten, raakt dit de positie van de betrokkene.
Benadrukt wordt dat dit laatste ook geldt voor de financiers. (...)
4.5
Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Vanwege de aard van de gegevens en de diversiteit aan bronnen waaruit deze door het Bureau BIBOB kunnen worden geput, dient met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de personen waaromtrent het bureau gegevens heeft verzameld, een zeer stringent regime te worden gehanteerd ten aanzien van de verstrekking van die persoonsgegevens. Voorts dient te worden voorkomen dat die gegevens onnodig worden verspreid. Er kunnen immers grote zakelijke en persoonlijke belangen op het spel staan. Daarom zijn in het voorliggende wetsvoorstel bepalingen opgenomen die ertoe strekken de verspreiding van de gegevens van het Bureau BIBOB tot het noodzakelijke minimum te beperken. Bovendien is in artikel 27 nadrukkelijk bepaald dat een ieder die op grond van de voorliggende regeling persoonsgegevens inzake een derde verkrijgt, tot geheimhouding verplicht is, behoudens de in het wetsvoorstel geregelde uitzonderingsgevallen.
(...)
De in het wetsvoorstel neergelegde geheimhoudingsplicht geldt, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het wetsvoorstel mogelijk is. Deze bepaling richt zich tot een ieder die op basis van de voorliggende regeling de beschikking krijgt over persoonsgegevens. Als zodanig geldt de geheimhoudingsplicht dus zowel voor de medewerkers van het Bureau BIBOB, het bestuur dat om een advies heeft verzocht en zijn ambtenaren, als voor de instanties die in aanmerking komen voor verstrekking van persoonsgegevens door het Bureau BIBOB buiten de adviesvraag om, zoals het openbaar ministerie en de Registratiekamer, en voor de betrokkene die in de motivering van de hem betreffende beslissing in voorkomend geval persoonsgegevens van derden kan aantreffen. Schending van deze verplichting tot geheimhouding kan ingevolge artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht leiden tot strafrechtelijke vervolging. (...)
Artikel 26
(...)
Het eerste lid verplicht de daar genoemde bestuursorganen die in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens de verantwoordelijke zijn voor de persoonsgegevens die in de aangeduide registraties zijn opgenomen, aan het Bureau BIBOB desgevraagd alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de taakuitvoering van het bureau. Het gaat hierbij om de bestanden waarin persoonsgegevens zijn opgenomen die worden verwerkt door de genoemde overheidsdiensten en -instellingen. In de praktijk richt zich de onderhavige verplichting tot die diensten en instellingen. (...)
De verplichting voor overheidsdiensten en -instellingen om gegevens te verstrekken aan het Bureau BIBOB houdt in dat de geheimhouding waartoe die diensten en instellingen zijn gehouden inzake de gegevens waarover zij beschikken, als zodanig wordt doorbroken ten behoeve van de toepassing van het BIBOB-instrumentarium. Gezien het stringente regime van geheimhouding dat in het voorliggende wetsvoorstel is neergelegd, betekent dit weliswaar zeker niet dat op deze wijze die gegevens algemeen toegankelijk zijn geworden, maar de verplichting van diensten en instellingen tot geheimhouding vereist wel een zorgvuldige handelwijze van het Bureau BIBOB ten aanzien van het opvragen van gegevens. (...)
Artikel 27
In artikel 27, eerste lid, is de geheimhoudingsplicht neergelegd terzake van de gegevens waarover men ingevolge het voorliggend wetsvoorstel de beschikking krijgt. Uitsluitend ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het voorliggend wetsvoorstel mogelijk is, geldt deze geheimhouding niet.
In het tweede lid zijn de uitzonderingen opgesomd die gelden ten aanzien van de doorlevering door het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst van gegevens die van het Bureau BIBOB zijn verkregen.
(...)
Ingevolge het eerste lid van het onderhavige artikel is ook de betrokkene gehouden tot geheimhouding van de gegevens inzake derden waaromtrent hij de beschikking krijgt ingevolge de toepassing van het BIBOB-instrumentarium.”
(Kamerstukken II 1999/2000, 26883, nr. 3, p. 24-29, 74-76.)
2.3.3
De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 272 lid 2 Sr houdt onder meer het volgende in. In het oorspronkelijke regeringsontwerp was artikel 291 Sr de voorloper van artikel 272 Sr en de bepaling die uiteindelijk artikel 273 Sr is geworden was genummerd als artikel 292. Na deze beide bepalingen was in artikel 293 Sr het klachtvereiste geregeld. Dat werd als volgt toegelicht:
“De publieke actie is doorgaans onafhankelijk van den privaten wil. Vervolging ambtshalve is dus regel, afhankelijkheid der vervolging van den wil van hem tegen wien het misdrijf is gepleegd, een zeldzame uitzondering, omdat het ontwerp daarvoor als eenige grond erkent de mogelijkheid, dat het bijzonder belang grooter nadeel lijdt door het instellen dan het openbaar belang door het niet-instellen der strafactie. Misdrijven alleen op klagte vervolgbaar zijn alzoo, volgens het ontwerp, geene andere dan schending van het regt van domicilie (...), openbaring van geheimen, indien het misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is (art. 293 (...)).”
(H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel I, 1891, p. 493 (memorie van toelichting bij titel VII, Indiening en intrekking der klachte bij misdrijven alleen op klachte vervolgbaar).)
en
“De vervolging is, volgens art. 293, alléén dan afhankelijk van eene voorafgaande klagte, wanneer het misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, dus altijd in de gevallen van art. 292. Daarentegen staat, bij overtreding van art. 291, dewijl door de openbaring van het geheim het publiek belang wordt geschonden, in den regel de vervolging ambtshalve open.”
(H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, deel II, 1891, p. 425.)
2.4
Het hof heeft vastgesteld dat het in de tenlastelegging bedoelde “BIBOBadvies” vertrouwelijke gegevens bevat met betrekking tot derden – te weten gegevens over veroordelingen van twee medewerkers van de verdachte en een investeerder – en dat de verdachte en de medeverdachte dit advies aan een journalist hebben verstrekt. Op grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat de verdachte een geheim dat hij uit hoofde van artikel 28 lid 1 Wet Bibob verplicht was te bewaren, heeft geschonden.Het hof heeft geoordeeld dat voor de vervolging van de verdachte voor dit feit geen klacht als bedoeld in artikel 272 lid 2 Sr was vereist. In dat verband heeft het hof overwogen dat een schending van de in artikel 28 lid 1 Wet Bibob bedoelde geheimhoudingsplicht ook het algemeen belang raakt, in die zin dat het doel van de Wet Bibob beter wordt gediend als instanties en personen die informatie verstrekken aan de opstellers van een Bibob-advies ervan uit kunnen gaan dat die informatie vertrouwelijk blijft. Mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis van artikel 272 Sr en van de Wet Bibob geeft dat oordeel – waarin besloten ligt dat met de openbaring van deze informatie een publiek belang wordt geschonden dat prevaleert boven het belang van de persoon tegen wie het feit is gepleegd – niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 maart 2024.
Conclusie 19‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Medeplegen schending geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr). Verdachte en medeverdachte hebben Bibob-advies over verdachte verstrekt aan journalist. Klachten tegen verwerping beroep op n-o OM (wegens ontbreken klacht), de bewezenverklaring, de bewijsvoering en de kwalificatie. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/02673
Zitting 19 december 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 6 juli 2022 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens ‘medeplegen van een opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht’ veroordeeld tot en geldboete van € 500 subsidiair 10 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel bevat een aantal deelklachten, die (kort gezegd) op het ontbreken van een klacht, de bewijsvoering en de kwalificatiebeslissing betrekking hebben. Voorafgaand aan de bespreking van deze klachten geef ik delen van het bestreden arrest, de aanvulling, de appelschriftuur en de pleitnota weer.
Arrest, aanvulling, appelschriftuur en pleitnota
4. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Klachtvereiste
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kortgezegd op het standpunt gesteld dat medeverdachte het Bibob-advies heeft gedeeld met een journalist om het handelen van de gemeente aan de kaak te stellen en niet om derden te schaden. Het tenlastegelegde feit is niet gericht tegen bepaalde personen. Om die reden is geen sprake van het klachtvereiste, zoals bedoeld in artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft kortgezegd aangevoerd dat ingevolge artikel 272, tweede lid, Sr voor vervolging van onderhavige feit een klacht nodig is van degene die door het schenden van het voorschrift, het geheim houden van het advies, wordt geraakt. Een dergelijke klacht ontbreekt. Derhalve dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een klachtvereiste. Het motief van medeverdachte om het Bibob-advies te delen is niet relevant voor het klachtvereiste. Indien het schenden van de geheimhoudingsplicht tegen een bepaald persoon is gepleegd, wordt het slechts vervolgd op de klacht van diegene. Echter, de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 28 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) dient een breder belang dan alleen de bescherming van derden. De geheimhoudingsplicht raakt in dit geval ook het algemeen belang, namelijk dat het doel van de Wet Bibob beter wordt gediend in geval instanties en personen die informatie verstrekken aan de opstellers van het advies ervan uit kunnen gaan dat die informatie vertrouwelijk blijft.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
(…)
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kortgezegd op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. De advocaat-generaal heeft ter onderbouwing verwezen naar de bewijsoverweging van de rechtbank en bewijsmiddelen die door de rechtbank zijn gebruikt. Er is sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte om het Bibob-advies te delen met de journalist. Verdachte en medeverdachte wisten dat er een geheimhoudingsplicht rustte op het Bibob-advies. Verdachte was ervan op de hoogte dat medeverdachte de conclusie van het Bibob-advies zou gaan delen met de journalist.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft kortgezegd allereerst aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat er informatie uit het Bibob-advies is gedeeld, nu het Bibob-advies geen deel uitmaakt van het dossier. Derhalve heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken. Daarnaast heeft verdachte voorafgaand aan het gesprek tussen medeverdachte en de journalist niet geweten dat medeverdachte de conclusie van het Bibob-advies zou delen met de journalist en daardoor de geheimhoudingsplicht zou schenden. Bovendien is geen toereikend bewijs voor de bestanddelen ‘te verstrekken, ter beschikking te stellen of af te leveren’. Het enkele feit dat verdachte desgevraagd meedeelt waar het Bibob-advies ligt, is hiertoe onvoldoende.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht. Het hof heeft daarbij acht geslagen op de gebezigde bewijsmiddelen zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Artikel 28, eerste lid van de Wet Bibob luidt:
Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
Het tweede lid van hetzelfde artikel luidt voor zover van belang:
Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, geeft de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:
• a. de betrokkene, uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing:
[aangever] heeft onder meer het volgende verklaard: hij is Bibob-coördinator binnen de gemeente Zwolle. Op 6 juni 2018 werd door [verdachte] een vergunning aangevraagd op grond van de Drank- en Horecawet voor café [B] . Aan [verdachte] (aanvrager) werd medegedeeld dat het Landelijke Bureau Bibob om advies zou worden gevraagd. Het advies werd op 15 januari 2019 uitgebracht. Op grond van artikel 28 lid 1 Wet Bibob rust op dat advies een geheimhoudingsplicht. Verstrekking aan anderen is slechts mogelijk op grond van het tweede lid van het artikel. Aanvrager kreeg het gehele advies. Op het document dat aanvrager kreeg stond dat geheimhouding van toepassing was.
Op 29 maart 2019 stond er een artikel op de site van RTV Oost met de volgende tekst:
De uitslag van het cruciale onderzoek is nu bekend. RTV Oost heeft het vertrouwelijke rapport ingezien. Voornaamste conclusie van het Bibob-rapport is dat [verdachte] bedrijven − behalve het café ook zijn beveiligingsbedrijf − niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten. Toch weigert de gemeente Zwolle om de voor [verdachte] onmisbare drank- en horecavergunning af te geven. De gemeente wil vanwege de privacy niet reageren op de inhoud van het Bibob-onderzoek. De Bibob-onderzoekers wijzen de gemeente wel op de contacten van [verdachte] . Het gaat hierbij om twee van zijn medewerkers en een investeerder die in het verleden zijn veroordeeld.
Volgens [aangever] wordt met de laatste zin de kern van het Bibob-advies geciteerd en kun je dit alleen weten als je het advies hebt ingezien of met iemand hebt gesproken die kennis heeft van het advies.
Door bet openbaar ministerie is besloten het Bibob-advies niet op te nemen in het dossier vanwege de privacygevoelige gegevens van derden daarin. Desondanks is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat medeverdachte informatie uit het Bibob-advies heeft gedeeld met journalist [betrokkene 2] van RTV Oost. Medeverdachte heeft verklaard dat hij wist dat op het Bibob-advies een geheimhoudingsplicht rustte en dat hij het Bibob-advies opzettelijk heeft gedeeld met [betrokkene 2] van RTV Oost om het handelen van de gemeente aan de kaak te stellen. Gelet hierop, de aangifte van [aangever] en de tekst van het artikel kan worden vastgesteld dat hetgeen in het artikel van RTV Oost is terechtgekomen uit het geheime Bibob-advies afkomstig is.
Medeplegen en opzet
Uit de tapgesprekken in bet dossier volgt dat verdachte samen met medeverdachte concrete afspraken hebben gemaakt met elkaar over de ontmoeting met de journalist. Zij hebben gesproken over wie van hen naar de journalist toe zal gaan, waar het Bibob-advies is/wordt neergelegd, wat de journalist te zien krijgt uit het Bibob-advies en welke route medeverdachte moet rijden om naar de afspraak met de journalist te gaan. Tenslotte is er een telefoongesprek waarin medeverdachte verdachte zegt dat hij foto's van de conclusie van bet Bibob-advies en het telefoonnummer van de journalist uit zijn telefoon moet verwijderen. Het hof is van oordeel dat uit voorgaande een duidelijke samenwerking, een onderlinge taakverdeling en een gezamenlijk plan blijkt. Zowel verdachte als medeverdachte hebben opzet gehad op de samenwerking en op de tenlastegelegde handelingen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat hij, verdachte, uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:
één of meerdere delen van het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking te stellen aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (journalist).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Toestemming
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kortgezegd op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat de personen over wie informatie is gedeeld toestemming hebben gegeven om de informatie te delen met derden. Bovendien is het delen van het Bibob-advies op zich al verboden op grond van artikel 28 Wet Bibob in samenhang met artikel 272 Sr. De wederrechtelijkheid van het feit wordt door een eventuele toestemming niet ontnomen.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft kortgezegd aangevoerd dat de personen over wie informatie is gedeeld aan medeverdachte toestemming hebben gegeven de informatie te mogen delen. Deze toestemming ontneemt de wederrechtelijkheid aan het handelen van medeverdachte. Dit dient voor verdachte te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het de geheimhoudingsplicht in dit geval niet alleen ziet op de schending van privacy van derden, maar ook in dienst staat van het publieke belang. De wederrechtelijkheid van het handelen van verdachte wordt derhalve niet weggenomen door de (eventuele) toestemming van degene over wie informatie is gedeeld.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw.'
5. In de aanvulling zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen (met weglating van verwijzingen):
‘1. Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens de gemeente Zwolle, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , inspecteurs van politie en werkzaam bij de Rijksrecherche, gesloten en ondertekend op 25 april 2019, (…), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Hierbij doe ik aangifte van schending van ambts/beroepsgeheim of geheim gebaseerd op een wettelijk voorschrift.
Op 6 juni 2018 is er door [verdachte] van [A] Horeca BV (hierna: aanvrager) bij de burgemeester H.J. Meijer van Zwolle vergunning aangevraagd op grond van artikel 3 Drank- en Horecawet voor het pand aan de [a-straat 1] [plaats] . Dit betreft café [B] .
Op 19 oktober 2018 is de aanvrager ervan op de hoogte gebracht dat de burgemeester het Landelijk Bureau Bibob gaat verzoeken om hem te adviseren omtrent de mate van gevaar zoals bedoeld in artikel 3 Wet Bibob.
Het advies is door het Landelijk Bureau Bibob op 15 januari 2019 uitgebracht aan de burgemeester.
Ik ben Bibob-coördinator binnen de gemeente Zwolle.
Op grond van artikel 28, lid 1 Wet Bibob rust op dit advies een geheimhoudingsplicht.
V: Wanneer is het advies verstrekt aan [verdachte] ?
A: Aan [verdachte] is het verstrekt op 8 februari 2019.
V: Is aan de personen met wie het advies is gedeeld ook medegedeeld dat op het advies geheimhouding van toepassing is? Hoe is hen dit medegedeeld? M.a.w. konden zij weten dat er een geheimhouding van toepassing was?
A: Dit stond handgeschreven op het document van [verdachte] .
Op 29 maart 2019 stond er een artikel op de site van RTV Oost. Hierin stond onder andere de volgende tekst: “De uitslag van het cruciale onderzoek is nu bekend. RTV Oost heeft het vertrouwelijke rapport ingezien. Voornaamste conclusie van het Bibob-rapport is dat [verdachte] bedrijven − behalve het café ook zijn beveiligingsbedrijf − niet in verband kunnen worden gebracht met strafbare feiten. Toch weigert de gemeente Zwolle om de voor [verdachte] onmisbare drank- en horecavergunning af te geven. De gemeente wil vanwege de privacy niet reageren op de inhoud van het Bibob-onderzoek. De Bibob-onderzoekers wijzen de gemeente wel op de contacten van [verdachte] . Het gaat hierbij om twee van zijn medewerkers en een investeerder die in het verleden zijn veroordeeld.”
V: Waarom verwijst u naar dit artikel op de site van RTV Oost? Wat blijkt hier volgens u uit?
A: RTV Oost stelt dat zij het vertrouwelijke rapport hebben ingezien en zij citeren de kern van het Bibob advies te weten. Je kunt dit alleen weten als je het advies hebt ingezien dan wel met iemand hebt gesproken die kennis heeft van het advies.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3], opgemaakt door [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , inspecteurs van politie en werkzaam bij de Rijksrecherche, gesloten en ondertekend op 7 juni 2019, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 februari 2019 was [verdachte] uitgenodigd voor een gesprek. De advocaat van [verdachte] , de heer Perquin uit Amsterdam kwam met [verdachte] mee naar het gemeentehuis.
Ik moet u zeggen dat we op 8 februari tijdens het overleg hebben aangegeven dat het Bibob-advies geheim was. Hier hebben we de gesprekspartners op gewezen.
V: Wat heeft u verstrekt aan [verdachte] . Het gehele advies of delen daarvan?
A: [verdachte] heeft tijdens het gesprek van 8 februari het gehele advies in hardcopy van mij ontvangen.
Aan het einde van het gesprek heb ik voorop het advies handmatig een tekst geschreven dat er geheimhouding rust op het advies.
[verdachte] en zijn raadsman Perquin bevestigden dat ze wisten dat er geheimhouding op zat, dat herinner ik me van het gesprek van 8 februari 2019.
3. Een geschrift, te weten de uitwerking van een telefoongesprek van 26 maart 2019 te 14:40:39 uur, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 1] Datum: 26-03-2019 14:40:39 Gebelde: [telefoonnummer 2]
Naam: [verdachte] : [betrokkene 1]
Inv: [verdachte] Tnv [betrokkene 1]
[verdachte] zegt: in die papieren mand ligt dat onderzoek, daar zit van alles in. Alleen de volledige bladzijden van de conclusie moet hij hebben zegt [verdachte] . Ja, dat snap ik, maar ik heb dat toen tegelijk gedelete omdat jij zei je moet dat verder niet laten liggen, is geheim.
4. Een geschrift, te weten de uitwerking van een telefoongesprek van 27 maart 2019 te 21:49:50 uur, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 1] Datum: 27-03-2019 21:49:50 Gebelde: [telefoonnummer 3]
Naam: [verdachte] : [betrokkene 4]
Tnv: [verdachte]
zegt dat hij morgen komt aanschuiven, want [betrokkene 1] gaat voor hem met RTV Oost in Nijverdal zitten, zodat [verdachte] er niet heen hoeft.
5. Een geschrift, te weten de uitwerking van een telefoongesprek van 28 maart 2019 te 10:34:34 uur, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 2] Datum: 28-03-2019 10:34:34 Gebelde: [telefoonnummer 1]
Naam: [betrokkene 1] : [verdachte]
Tnv: [betrokkene 1] Tnv: [verdachte]
[betrokkene 1] zegt tegen [verdachte] dat ze niet goed met mekaar communiceren want als hij langs McDonalds komt in Nijverdal, rij je dan door Nijverdal heen en dan net erbuiten linksaf? Nee, je rijdt er langsheen en dan bij de T-splitsing moet je naar rechts zegt [verdachte] .
6. Een geschrift, te weten de uitwerking van een telefoongesprek van 28 maart 2019 te 12:06:18 uur, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 1] Datum: 28-03-2019 12:06:18 Gebelde: [telefoonnummer 2]
Naam: [verdachte] : [betrokkene 1]
Tnv: [verdachte] Tnv: [betrokkene 1]
zegt dat hij “hem” de stukken heeft laten zien, “hij” heeft er doorheen gebladerd en heeft een hoop vragen gesteld, “hij” zei ook dat hij niet zou weten waarom ze hem niet moeten geven nu.
[betrokkene 1] heeft alles via [betrokkene 5] gedaan, dan moet [verdachte] [betrokkene 5] bellen maar goed het is een geheim stuk.
B: Nee maar dat mag helemaal niet, dat is grijs gebied wat ik doe.
7. Een geschrift, te weten de uitwerking van een telefoongesprek van 28 maart 2019 te 18:13:46 uur, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 2] Datum: 28-03-2019 18:13:46 Gebelde: [telefoonnummer 3]
Naam: [betrokkene 1] : [betrokkene 4]
Tnv: [betrokkene 1]
zit in de auto en zegt dat hij hem even bij zal praten over het gesprek van vanmorgen bij die vent. Hij vroeg dus eigenlijk bewijs over dat er in de rapporten staat van er is niks. Nou dat heb ik hem laten zien. Ik ga hem dus niet allemaal papieren achterlaten. Want dat is een geheim rapport, dat mag niet.
8. Een geschrift, te weten de uitwerking van een telefoongesprek van 29 maart 2019 te 23:33:28 uur, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 2] Datum: 29-03-2019 23:33:28 Gebelde: [telefoonnummer 4]
Naam: [betrokkene 1] : [betrokkene 1]
Tnv: [betrokkene 1]
zegt dat [verdachte] twee foto's van de conclusie van zijn telefoon moet verwijderen, die [betrokkene 1] aan hem had doorgestuurd en ook de naam van [betrokkene 2] helemaal verwijderd, uit zijn contacten. [betrokkene 1] zegt dat hij al die naam en telefoonnummer op papier heeft geschreven, want je weet niet of er nog geduvel komt, dat ze dus toch in de telefoon willen kijken.
9. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1], opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , inspecteurs van politie en werkzaam bij de Rijksrecherche, gesloten en ondertekend op 20 juni 2019, (…) voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: Ik wist dat er een Bibob onderzoek was.
V: Wist u dat het Bibob advies geheim was?
A: Ja, ik heb mijn zoon [verdachte] dat horen zeggen en ik heb het een keer opgezocht op internet. Ik wist dat het een geheime status had.
A: De plicht tot geheimhouding kende ik, maar alles wat er in staat is allemaal op internet terug te vinden. Dus ja, ik schatte dat niet zo zwaar in.
V: Uit een aantal tapgesprekken blijkt dat u het Bibob dossier in handen heeft gehad, en dat u dit heeft laten inzien door een journalist. Waarom heeft u dat gedaan ondanks de geheimhouding die op het stuk rust?
A: Vanuit de machteloosheid van zoveel onrecht veroorzaakt door de machtsorganisatie van gemeente Zwolle heb ik stukjes uit het Bibob-rapport doorgespeeld naar iemand anders.
A: Ik heb het gedeeld terwijl ik wist dat er een status op zat van geheimhouding. Ik mocht het dus niet doen, maar heb het wel gedaan.
V: Waarom zegt u in een tapgesprek tegen uw zoon dat hij het nummer van [betrokkene 2] en 2 foto's uit zijn telefoon moet verwijderen?
A: Als er geduvel komt dat het niet meer terug te vinden is en dat er twijfel over bestaat als er onderzoek naar gedaan zou worden. Het motief om de gegevens te wissen heeft te maken met het feit dat ik volgens jullie aan [betrokkene 2] het Bibob advies heb doorgespeeld. Ik wilde de sporen naar [betrokkene 2] gewoon uitwissen.
V: Heb je het aan [betrokkene 2] doorgespeeld?
A: Ik heb het aan [betrokkene 2] doorgespeeld.
Ik geef het nu wel toe dat ik hem stukken heb laten zien om aan te tonen dat ik niet aan het liegen was. Ik wilde laten zien dat ik geen fantasieverhaal aan het vertellen was. Ik vond dat de gemeente buitensporige dingen aan het doen was en wilde dat aan [betrokkene 2] duidelijk maken. Ik ben daarop met de samenvatting uit het Bibob advies naar [betrokkene 2] gegaan en heb hem stukken uit de samenvatting laten zien.
Ik heb het bewust gedaan en heb gewoon een afweging gemaakt om iets open te breken voor een onderzoek bij de gemeente.’
6. Op 18 november 2020 is blijkens een daarop geplaatst stempel bij de rechtbank Overijssel een appelschriftuur binnengekomen die onder meer het volgende inhoudt (met weglating van voetnoten):
‘2. Grief I: de rechtbank heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van een klacht − zoals bepaald in artikel 272, tweede lid, Sr − verworpen door een onjuiste maatstaf te hanteren, dan wel is de verwerping ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd
2.1.
Deze grief bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste is door de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd en − zonder nadere motivering − de jurisprudentiële uitzondering op het bepaalde in artikel 272, tweede lid, Sr verheven tot de hoofdregel. Immers, volgens de rechtsgeleerde literatuur is artikel 272 Sr een absoluut klachtdelict. In de jurisprudentie is echter een uitzondering geaccepteerd, gebaseerd op de redactie van artikel 272, tweede lid, Sr. Volgens deze koers zijn er gevallen denkbaar waarin het misdrijf niet tegen een bepaalde persoon kan worden begaan. Een belangrijke kanttekening; in beide hiervoor verwezen strafzaken gaat het om een ambtenaar aan wie die schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 AWR is tenlastegelegd. Met andere woorden; in dergelijke gevallen is de integriteit van de overheid in het geding én mag een vervolging niet afhankelijk worden gesteld van een klacht. Niet valt in te zien waarom deze strenge maatstaf van toepassing zou zijn in dit specifieke geval. Met name nu de wetgever heeft overwogen in de parlementaire geschiedenis, behorende bij artikel 28 Wet Bibob, dat betrokkenen enkel informatie met betrekking tot derden niet mogen delen. Zulks terwijl het bestuur geen enkele informatie mag delen. Het voorgaande is een bevestiging van hetgeen is bepaald in de jurisprudentie, voor het bestuur gelden aldus strengere maatstaven dan bij individuen. De rechtvaardiging is dat aan personen in een bepaalde hoedanigheid strengere eisen mogen worden gesteld, de zogenaamde kwaliteitsdelicten.
2.2.
Ten tweede heeft de rechtbank de verwerping door toepassing van een onjuiste maatstaf verworpen of ontoereikend, dan wel onbegrijpelijk, gemotiveerd door te overwegen dat het motief van de appellant was om het handelen van de gemeente Zwolle aan de kaak te stellen, waardoor de schending het algemeen belang raakt. Er wordt echter voorbijgegaan aan het achterliggende rechtsgoed, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de in het advies genoemde derden. Wat het motief ook zij, het verwijt is dat de persoonlijke levenssfeer van derden is geschonden. Het motief kan derhalve geen rol spelen bij de bepaling of sprake is van een klachtdelict of niet. Door het motief is namelijk niet bijvoorbeeld de burgemeester (vermeend) slachtoffer van de gedraging geworden, maar de in het advies genoemde personen. In het geval dat de rechtbank wel van oordeel is dat bijvoorbeeld de burgemeester, of welk ander bestuursorgaan dan ook, slachtoffer is geworden vanwege het motief is dit oordeel in strijd met het legaliteitsbeginsel als bedoeld in artikel 1, eerste lid, Sr, omdat de wetgever niet kritiek op het bestuur strafbaar heeft willen stellen met artikel 28 Wet Bibob.’
7. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gehouden op 22 juni 2022 heeft de raadsvrouw het woord gevoerd overeenkomstig een overgelegde pleitnota. Deze houdt het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘Als eerste verwijs ik naar het appelschriftuur, waarin de gronden voor appel staan opgenomen. Ik persisteer bij die gronden.
• Vrijspraak
Het BIBOB dossier maakt geen onderdeel uit van het proces-dossier. Hierdoor is het niet mogelijk voor uw rechtbank om vast te stellen dat er informatie is gelekt en derhalve de geheimhoudingsbepaling ex artikel 272 WvSr is geschonden. Het wettige en overtuigende bewijs ontbreekt hiertoe.
• Geen bewijs voor wetenschap/geen bewijs voor medeplegen.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat een ambtenaar die een dossier in de trein laat liggen niet strafbaar is op grond van artikel 272 Sr. In Tekst & Commentaar behorende bij artikel 272 Sr overwegen Noyon/Langemeijer/Remmelink zelfs dat een ambtenaar die nonchalant met een dossier omspringt, waardoor het een bestseller wordt, niet strafbaar is.
Er is dus opzet vereist om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] bij zijn ouders woont. Het Bibob-rapport ligt thuis. Uit het dossier blijkt ook dat [betrokkene 1] de conclusie van het BIBOB rapport heeft gedeeld met een journalist.
Uit het dossier blijkt evenwel in onvoldoende mate van wetenschap van [verdachte] dat zijn vader de conclusie van het BIBOB rapport gaat delen met de desbetreffende journalist.
Als belangrijkste aanknopingspunt hiervoor wil ik het tapgesprek aanhalen waaruit blijkt dat [verdachte] enorm is geschrokken als hij hoort dat zijn vader de conclusie van het Bibob-rapport heeft gedeeld. Hij zegt letterlijk: ‘Nee, maar dat mag...dat mag helemaal niet, dat is effe...dat is grijs gebied’.
Van belang is dat dit tapgesprek heeft plaatsgevonden nadat [betrokkene 1] met de journalist heeft afgesproken (bewijsmiddel 7) telefoongesprek d.d. 28 maart 2019,12.06 uur.
Als [verdachte] tevoren zou hebben geweten dat zijn vader de conclusie van het Bibob rapport zou delen met een journalist, zou hij immers nooit zo hebben gereageerd.
De andere tapgesprekken die door de rechtbank als redengevend voor het bewijs zijn opgenomen zijn uit de context gehaald. Hieruit kan nimmer de conclusie worden getrokken dat voorafgaand aan het gesprek met de journalist [verdachte] moet hebben geweten dat zijn vader de conclusie uit het LBB rapport zou tonen aan de journalist en daardoor de geheimhoudingsbepaling ex artikel 272 Sr zou schenden.
Conclusie:
Onvoldoende bewijs voorhanden voor wetenschap, derhalve onvoldoende bewijs voor opzet, ik verzoek u dan ook cliënt vrij te spreken.
Daarenboven ontbreekt in mijn visie onvoldoende bewijs voor dubbel opzet, noodzakelijk voor bewijs van medeplegen. Andermaal vrijspraak.
• Geen bewijs voor essentieel bestanddeel verstrekken, ter beschikking stellen of afleveren.
Deze componenten van de tenlastelegging impliceren een actieve handeling van [verdachte] . Hiertoe ontbreekt het toereikende bewijs. Het enkele feit dat hij desgevraagd meedeelt waar het rapport ligt is hiertoe onvoldoende.
• Delen van het rapport binnen persoonlijke levenssfeer is niet wederrechtelijk
Het delen van de inhoud van het rapport met [betrokkene 1] in de privé-sfeer is niet strafbaar. Het is daarvoor van belang nog eens goed te kijken naar het beoogde te beschermen belang: het privéleven van personen.
In juridische terminologie de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals onder andere gecodificeerd in artikel 8 EVRM. Het strafrecht speelt dan ook alleen een rol, als gegevens met betrekking tot het privéleven van een individu tegen diens wil naar buiten zijn 'gelekt'.
Ook het EHRM geeft een dergelijke invulling aan het privéleven. Gegevens die openlijk worden besproken in de privésfeer, in de aanwezigheid van [betrokkene 1] , kunnen geen wederrechtelijke schendingen van die gegevens zijn.
Pas op het moment dat deze gegevens in de openbaarheid worden gebracht, is er sprake van een schending van de geheimhouding.
Conclusie:
Uit het bovenstaande volgt dat u tot een bewezenverklaring kunt komen van het bestanddeel uit de tenlastelegging dat strekt tot het delen van de informatie uit het Bibob rapport dat cliënt met zijn vader, [betrokkene 1] deelt, maar dat het wederrechtelijke karakter evenwel hiertoe ontbreekt.
Ik verzoek u dan ook cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging, wegens het ontbreken van het wederrechtelijke karakter van deze handelingen.’
Bespreking van het middel
8. De eerste deelklacht betreft ’s hofs overweging inhoudend dat de geheimhoudingsplicht van art. 28 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (verder: Wet Bibob) ‘een breder belang (dient) dan alleen de bescherming van derden’. Uit die overweging zou volgen ‘dat het hof klaarblijkelijk van oordeel is dat ieder in een rapport opgenomen gegeven ook indien het geen gegevens van een derde betreft’ onder art. 28, eerste lid, Wet Bibob jo. art. 272 Sr valt. Dat oordeel zou van een onjuiste rechtsopvatting getuigen.
9. Art. 28, eerste lid, Wet Bibob luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:
‘Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.’
10. Het artikellid kwam in deze redactie reeds voor in de Wet Bibob zoals deze in 2003 is ingevoerd.1.In het voorstel van wet was dit voorschrift vervat in art. 27, eerste lid. De geheimhoudingsplicht werd als volgt toegelicht:
‘De in het wetsvoorstel neergelegde geheimhoudingsplicht geldt, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het wetsvoorstel mogelijk is. Deze bepaling richt zich tot een ieder die op basis van de voorliggende regeling de beschikking krijgt over persoonsgegevens. Als zodanig geldt de geheimhoudingsplicht dus zowel voor de medewerkers van het Bureau BIBOB, het bestuur dat om een advies heeft verzocht en zijn ambtenaren, als voor de instanties die in aanmerking komen voor verstrekking van persoonsgegeven door het Bureau BIBOB buiten de adviesaanvraag om, zoals het openbaar ministerie en de Registratiekamer, en voor de betrokkene die in de motivering van de hem betreffende beslissing in voorkomend geval persoonsgegevens inzake derden kan aantreffen. Schending van deze verplichting tot geheimhouding kan ingevolge artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht leiden tot strafrechtelijke vervolging.’ (Kamerstukken II 1999-2000, 26 883, nr. 3, p. 28-29.)
Artikel 27
In artikel 27, eerste lid, is de geheimhoudingsplicht neergelegd terzake van de gegevens waarover men ingevolge het voorliggend wetsvoorstel de beschikking krijgt. Uitsluitend ten aanzien van de gevallen waarin gegevensverstrekking op grond van het voorliggend wetsvoorstel mogelijk is, geldt deze geheimhouding niet.
In het tweede lid zijn de uitzonderingen opgesomd die gelden ten aanzien van de doorlevering door het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst van gegevens die van het Bureau BIBOB zijn verkregen.
(…)
Ingevolge het eerste lid van het onderhavige artikel is ook de betrokkene gehouden tot geheimhouding van de gegevens inzake derden waaromtrent hij de beschikking krijgt ingevolge de toepassing van het BIBOB-instrumentarium. Deze geheimhouding kan evenwel niet gelden ten aanzien van de rechter indien betrokkene in rechte opkomt tegen de beslissing die op grond van de toepassing van het BIBOB-instrumentarium is genomen. Het vierde lid maakt dit mogelijk.’ (Kamerstukken II 1999-2000, 26 883, nr. 3, p. 75-76.)
11. Art. 272 Sr luidt als volgt:2.
‘1. Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
2. Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht.’
12. Uit de bewijsvoering volgt dat het advies dat aan [betrokkene 2] is verstrekt onder meer inhoudt dat de gemeente is gewezen ‘op de contacten van [verdachte] . Het gaat hierbij om twee van zijn medewerkers en een investeerder die in het verleden zijn veroordeeld’. Daarmee ligt in de bewijsvoering besloten dat het Bibob-advies dat aan [betrokkene 2] ter beschikking is gesteld gegevens met betrekking tot derden bevatte waartoe de geheimhoudingsplicht zich uitstrekte. Naar ik begrijp wordt daar bij deze deelklacht ook niet over geklaagd. De overweging van het hof waar de eerste deelklacht op ziet, is opgenomen onder het kopje ‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging’, subkopje ‘Klachtvereiste’. Daaruit leid ik af dat de klacht ziet op ’s hofs oordeel dat (bij schending van een geheim dat betrokkene uit hoofde van art. 28, eerste lid, Wet Bibob diende te bewaren) desalniettemin het klachtvereiste van art. 272, tweede lid, Sr niet van toepassing is.
13. In het oorspronkelijk regeringsontwerp (O.R.O.) was de bepaling die uiteindelijk art. 272 Sr is geworden genummerd als art. 291; de bepaling die uiteindelijk art. 273 Sr is geworden was genummerd als art. 292. Na deze beide bepalingen was in art. 293 O.R.O. het klachtvereiste geregeld: ‘De in dezen titel omschreven misdrijven worden, indien zij tegen een bepaald persoon gepleegd zijn, niet vervolgd dan op zijne klagte.’ De memorie van toelichting merkte daarover op: ‘De vervolging is, volgens art. 293, alléén dan afhankelijk van eene voorafgaande klagte, wanneer het misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, dus altijd in de gevallen van art. 292. Daarentegen staat, bij overtreding van art. 291, dewijl door de openbaring van het geheim het publiek belang wordt geschonden, in den regel de vervolging ambtshalve open.’ Volgens het ‘Rapport aan den Koning’ was met deze redactie voldaan aan de bedoeling van een opmerking van de Raad van State, inhoudend dat achter art. 293 zou behoren te worden gevoegd: ‘ten waren het geheim het openbaar belang betreft’. Naar aanleiding van de opmerking in het ‘Verslag van de Tweede Kamer’ dat de openbaring van geheimen van een onderneming niet noodzakelijk een misdrijf ‘tegen een bepaald persoon’ is, werd het klachtvereiste bij beide artikelen verschillend geformuleerd.3.Het eerste lid van art. 272 Sr is in 1967 gewijzigd; daardoor kreeg de delictsomschrijving zijn huidige redactie.4.De formulering van het klachtvereiste is bij die gelegenheid niet aangepast.
14. Machielse meent dat de uitdrukking ‘een bepaald persoon’ in het klachtvereiste ‘minder op haar plaats (is). Het is toch niet te doen om een tegenstelling tussen een herkenbaar aangewezen persoon en iemand die slechts in vago is aangeduid, als in art. 268, maar om die tussen het belang van bijzondere personen en het openbaar belang. (…) Wellicht ware juister geschreven, zoals de Raad van State voorstelde: Het misdrijf wordt slechts vervolgd op klachte van hem tegen wie het gepleegd is tenzij het geheim het openbaar belang betreft.’5.
15. Dat het ontbreken van een klacht niet aan een vervolging in de weg staat als door openbaring van het geheim het publiek belang wordt geschonden, kan behalve uit de wetsgeschiedenis naar het mij voorkomt ook worden afgeleid uit (het verband met) andere bepalingen die op schending van geheimhoudingsplichten zien. Bij schending van staatsgeheimen geldt geen klachtvereiste (art. 98 Sr). En bij de geheimhoudingsplicht van art. 135, eerste lid, Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 bepaalt het tweede lid expliciet dat art. 272, tweede lid, Sr niet van toepassing is in geval van handelen of nalaten in strijd met de in het eerste lid omschreven verplichting. Het argument om deze uitzondering expliciet in de wet op te nemen was dat ‘een schending van de geheimhoudingsplicht in de hier bedoelde gevallen een feit is, dat niet alleen het belang van de rechtstreeks betrokkene raakt, maar waardoor juist ook het belang van de staat wordt geschaad.’6.
16. In het licht van een en ander meen ik dat art. 272, tweede lid, Sr aldus dient te worden gelezen dat een klacht vereist is indien het misdrijf alleen tegen een bepaald persoon gepleegd is en dat geen klacht vereist is als door openbaring van het geheim tevens een publiek belang wordt geschonden.
17. Het hof heeft overwogen dat de geheimhoudingsplicht van de Wet Bibob ook het algemeen belang raakt; het doel van de wet wordt beter gediend ‘in geval instanties en personen die informatie verstrekken aan de opstellers van het advies ervan uit kunnen gaan dat die informatie vertrouwelijk blijft’. Daarmee heeft het hof tot uitdrukking gebracht dat en waarom door openbaring van het geheim een publiek belang wordt geschonden. In de overwegingen van het hof ligt niet besloten dat het hof van oordeel is dat ieder in een rapport opgenomen gegeven, ook indien het geen gegevens van een derde betreft, een geheim in de zin van art. 272 Sr betreft; het hof doelt kennelijk op informatie die betrekking heeft op derden. Al met al blijkt niet dat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.
18. De eerste deelklacht faalt.
19. De tweede deelklacht houdt in dat uit hetgeen bewezen is verklaard en in de bewijsmiddelen is vastgesteld, te weten dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander één of meerdere delen van het BIBOB-advies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking heeft gesteld aan een ander niet (zonder meer) kan volgen dat verdachte een geheim, te weten gegevens met betrekking tot een derde, heeft geschonden. De bewezenverklaring en/of de kwalificatiebeslissing zouden derhalve onvoldoende met redenen zijn omkleed.
20. Art. 9, eerste lid, Wet Bibob bepaalde ten tijde van de adviesaanvraag (19 oktober 2018) dat het Bureau tot taak heeft aan bestuursorganen ‘desgevraagd advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de ernst van de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid’ van de Wet Bibob. Art. 3, eerste lid, Wet Bibob bepaalde dat bestuursorganen (onder meer) kunnen weigeren een aangevraagde beschikking te geven ‘indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om: a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of b. strafbare feiten te plegen.’ En art. 3, zesde lid, Wet Bibob hield in dat eenzelfde bevoegdheid bestaat ‘indien feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd’. Het in art. 9 bedoelde advies wordt als het ‘advies’ aangeduid (art. 1 Wet Bibob).
21. Art. 12, eerste lid, Wet Bibob, bepaalt dat het Bureau uitsluitend ten behoeve van het advies persoonsgegevens verzamelt en analyseert. Daarbij kan het gaan om persoonsgegevens die op een derde betrekking hebben. Uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak blijkt dat daar in dit geval ook sprake van is. In het artikel op de site van RTV Oost stond onder meer dat het advies wees ‘op de contacten van [verdachte] . Het gaat hierbij om twee van zijn medewerkers en een investeerder die in het verleden zijn veroordeeld’ (bewijsmiddel 1). Naar ik meen heeft het hof kunnen oordelen dat in de bewezenverklaring, gelezen in het licht van de bewijsmiddelen waaruit de in deze relevante inhoud van het advies volgt, besloten ligt dat gegevens met betrekking tot derden ten aanzien waarvan een verplichting tot geheimhouding bestond, openbaar zijn gemaakt.7.Daaraan doet niet af dat de identiteit van de betrokkenen niet uit de bewijsvoering blijkt.
22. De tweede deelklacht faalt.
23. De derde deelklacht houdt in dat het hof de bewezenverklaring onvoldoende met redenen heeft omkleed doordat het hof een verklaring van de raadsman van de verdachte voor het bewijs heeft gebruikt. De stellers van het middel doelen daarbij op de voor het bewijs gebezigde verklaring van getuige [betrokkene 6] , voor zover deze inhoudt: ‘ [verdachte] en zijn raadsman Perquin bevestigden dat ze wisten dat er geheimhouding op zat, dat herinner ik me van het gesprek van 8 februari 2019’ (bewijsmiddel 2).
24. Uit de verklaring van getuige [betrokkene 6] volgt dat niet alleen raadsman Perquin maar ook verdachte heeft bevestigd dat hij wist dat er geheimhouding op zat. Ook als ervanuit zou worden gegaan dat de verklaring van [betrokkene 6] voor zover deze weergeeft wat hij de advocaat heeft horen zeggen niet tot het bewijs kan worden gebezigd,8.kan het bewijsmiddel in die zin verbeterd worden gelezen dat alleen tot het bewijs wordt gebezigd wat [betrokkene 6] de verdachte heeft horen zeggen. Aan de redengevende kracht van het bewijsmiddel doet deze verbeterde lezing niet af.
25. De derde deelklacht leidt niet tot cassatie.
26. De vierde deelklacht houdt in dat uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen niet (zonder meer) kan volgen dat het bewezenverklaarde feit in Zwolle is gepleegd.
27. Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan, zo meen ik met de stellers van het middel, niet zonder meer worden afgeleid dat het geheim in Zwolle is geschonden doordat het Bibob-advies aldaar ter beschikking is gesteld van [betrokkene 2] . Dat behoeft naar het mij voorkomt evenwel niet tot cassatie te leiden. Ten laste is gelegd dat het feit ‘te Zwolle, in elk geval in Nederland’ is gepleegd. Bij vrijspraak van de pleegplaats Zwolle had het hof bewezen kunnen verklaren dat het feit in Nederland is gepleegd. In aanmerking genomen dat de verdachte woont in Zwolle, dat (delen van) het Bibob-advies ter beschikking zijn gesteld aan een verslaggever van RTV Oost, en dat in hoger beroep niet is aangevoerd dat de pleegplaats buiten Nederland was gelegen, meen ik dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het feit in Nederland is gepleegd. Tegen die achtergrond ontbreekt belang bij cassatie.
28. De vierde deelklacht leidt niet tot cassatie.
29. De vijfde deelklacht houdt in dat de bewezenverklaring onbegrijpelijk is nu bewezen is verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander, met wie volgens de bewijsmiddelen [betrokkene 1] zou zijn bedoeld, een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededaders wisten opzettelijk heeft geschonden door dit geheim ter beschikking te stellen aan medeverdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Volgens de stellers van het middel is niet in te zien op welke wijze [betrokkene 1] het door de verdachte gepleegde feit heeft medegepleegd door tezamen en in vereniging met verdachte gegevens aan zichzelf ter beschikking te stellen.
30. Ten laste is gelegd dat de verdachte ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geheim (…) opzettelijk heeft geschonden’. En dat dit is gebeurd door, zo begrijp ik, het Bibob-advies te verstrekken, af te leveren of ter beschikking te stellen ‘aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (journalist)’. Ik begrijp deze tenlastelegging aldus dat zij het hof de mogelijkheid bood het verstrekken van het advies aan [betrokkene 1] door de verdachte als een schending van de geheimhoudingsplicht bewezen te verklaren, of het (tezamen en in vereniging met een ander) ter beschikking stellen van het advies aan [betrokkene 2] . Het hof heeft het laatste bewezenverklaard. Uit die bewezenverklaring kan worden afgeleid dat het hof de tenlastelegging kennelijk aldus heeft gelezen dat het ter beschikking stellen van het advies aan [betrokkene 1] niet een gezamenlijke gedraging is waar de schending van het geheim in besloten ligt, maar een gedraging van de verdachte die meebrengt dat de bijdrage van de verdachte aan het tezamen en in vereniging met [betrokkene 1] gepleegde misdrijf als voldoende substantieel kan worden aangemerkt. Deze kennelijke lezing van de tenlastelegging is niet onverenigbaar met haar bewoordingen en moet in cassatie worden geëerbiedigd.
31. Ik merk daarbij op dat ook als deze lezing niet als met de bewoordingen van de tenlastelegging verenigbaar zou worden aangemerkt, cassatie achterwege kan blijven. Dat het Bibob-advies ter beschikking is gesteld aan [betrokkene 1] kan uit de bewezenverklaring worden weggestreept zonder dat de bewezenverklaring daardoor iets meer of anders gaat behelzen. Tegen die achtergrond ontbreekt belang bij cassatie.
32. Ook de vijfde deelklacht faalt.
33. Daarmee faalt het middel.
34. In ieder geval de tweede tot en met vijfde deelklacht kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering. Ambtshalve heb ik gee gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
35. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑12‑2023
Het artikel is laatstelijk gewijzigd door de Wet indeling geldboetecategorieën, Stb. 1984, 91.
H.J. Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede druk, aangevuld door mr. J.W. Smidt, deel II, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1891, p. 424-426.
Wet van 30 juni 1967, Stb. 1967, 377.
Zie de memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1988 (Kamerstukken II 1983/84, 17 363, nrs. 6-7, p. 35-36). Zie voorts de nota van wijziging (Kamerstukken II 1983/84, 17 363, nr. 8.
Vgl. in dit verband HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1562, NJ 2014/253 m.nt. Reijntjes, rov. 4.3.2.
Eerdere rechtspraak van Uw Raad zag op mededelingen die een raadsman ter terechtzitting had gedaan (vgl. HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK2129, NJ 2010/116; HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649, NJ 2017/197 m.nt. Rozemond en HR 5 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:295.
Beroepschrift 01‑03‑2023
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 22/02673
Betekening aanzegging: 24 januari 2023
Cassatieschriftuur
Inzake:
[verdachte]
wonende te [woonplaats],
verdachte,
advocaten: R.J. Baumgardt en S. van den Akker
dossiernummer: D20220339
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekenden, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, R.J. Baumgardt en S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden d.d. 6 juli 2022, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 500,-.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie hebben ondergetekenden de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de art. 28 Wet Bibob, 47 jo 272 Sr alsmede 339, 359 en 415 Sv, en wel om het navolgende:
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geheim waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest/moesten vermoeden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door meerdere malen, althans eenmaal, het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, althans één of meerdere delen van het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, heeft verstrekt/afgeleverd/ter beschikking gesteld aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (journalist).
Door de verdediging is onder meer aangevoerd dat (verkort zakelijk weergegeven) de in art. 28 lid 1 BIBOB bedoelde derde geen klacht heeft ingediend zodat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts is aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
In het arrest heeft het hof bewezen verklaard dat verdachte in de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat hij, verdachte uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door één of meerdere delen van het BIBOB-advies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking te stellen aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (journalist).
Het hof heeft het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer verworpen en daartoe overwogen/geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 28 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) een breder belang dient dan alleen de bescherming van derden. Uit het arrest volgt derhalve dat het hof klaarblijkelijk van oordeel is dat ieder in een rapport opgenomen gegeven ook indien het geen gegevens van een derde betreft onder het in art 28 lid 1 Wet BIBOB juncto art. 272 Sr strafbaar gestelde valt. Dit getuigt evenwel van een onjuiste rechtsopvatting zodat het arrest niet in stand kan blijven.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat uit hetgeen ten laste is gelegd en bewezen is verklaard en in de bewijsmiddelen is vastgesteld, te weten dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander één of meerdere delen van het BIBOB-advies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking heeft gesteld aan anderen ook niet, althans niet zonder meer kan volgen dat verdachte (opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander) een geheim, te weten gegevens met betrekking tot een derde heeft geschonden, zodat de bewezenverklaring/ kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen is omkleed.
Uit het arrest volgt voorts dat het hof mede een door de raadsman van verdachte tegenover een opsporingsambtenaar gedane mededeling, inhoudende dat verdachte en de raadsman hebben bevestigd ‘dat ze wisten dat er geheimhouding op zat’ voor het bewijs gebruikt. Verklaringen en mededelingen van een raadsman die als zodanig namens een verdachte ter terechtzitting optreedt kunnen niet doorgaan voor wettige bewijsmiddelen. Dat geldt ook voor de door een advocaat van een medeverdachte gedane mededeling. Ook een in een conclusie van antwoord vervatte mededeling van een advocaat kan ook niet als wettig bewijsmiddel worden beschouwd. Overigens kan ook een reclasseringsrapport of een telefoongesprek bevattende een mededeling van een arts niet als wettig bewijsmiddel worden gebruikt. Gelet hierop heeft het hof de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan voorts niet, althans niet zonder meer volgen dat het feit te Zwolle is gepleegd, zoals bewezen is verklaard. Ook hierom is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
De bewezenverklaring is voorts onbegrijpelijk nu bewezen is verklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander (met wie volgens de bewijsmiddelen [betrokkene 1] zou zijn bedoeld) een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten opzettelijk heeft geschonden door dit geheim ter beschikking te stellen aan medeverdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nu niet is in te zien op welke wijze [betrokkene 1] het door verdachte gepleegde feit heeft medegepleegd door tezamen en in vereniging met verdachte gegevens aan hem zelf ter beschikking te stellen.
Gelet op het bovenstaande kan het arrest niet in stand blijven.
Toelichting
1.1
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
‘hij in of omstreeks de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geheim waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten of redelijkerwijs moest/moesten vermoeden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:
- —
meerdere malen, althans eenmaal, het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, althans één of meerdere delen van het BIBOBadvies van het Landelijk Bureau Bibob, heeft verstrekt/afgeleverd/ter beschikking gesteld aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (journalist).’
1.2
In eerste aanleg is bewezen verklaard dat verdachte:
‘hij in de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader wisten dat hij, verdachte uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door delen van het BIBOB-advies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking te stellen aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (journalist).’
1.3
Tegen het vonnis heeft verdachte hoger beroep ingesteld. In de appelschriftuur is door de verdediging onder meer aangevoerd:
‘2. Grief I: de rechtbank heeft het beroep op niet-ontvankelijkheid wegens het ontbreken van een klacht — zoals bepaald in artikel 272, tweede lid, Sr — verworpen door een onjuiste maatstaf te hanteren, dan wel is de verwerping ontoereikend of onbegrijpelijk gemotiveerd
2.1.
Deze grief bestaat uit twee onderdelen. Ten eerste is door de rechtbank een onjuiste maatstaf gehanteerd en — zonder nadere motivering — de jurisprudentiële uitzondering op het bepaalde in artikel 272, tweede lid, Sr verheven tot de hoofdregel. Immers, volgens de rechtsgeleerde literatuur is artikel 272 Sr een absoluut klachtdelict.1 In de jurisprudentie is echter een uitzondering geaccepteerd, gebaseerd op de redactie van artikel 272, tweede lid, Sr.2 Volgens deze koers zijn er gevallen denkbaar waarin het misdrijf niet tegen een bepaalde persoon kan worden begaan. Een belangrijke kanttekening; in beide hiervóór verwezen strafzaken gaat het om een ambtenaar aan wie die schending van de geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 67 AWR is tenlastegelegd. Met andere woorden; in dergelijke gevallen is de integriteit van de overheid in het geding én mag een vervolging niet afhankelijk worden gesteld van een klacht. Niet valt in te zien waarom deze strenge maatstaf van toepassing zou zijn in dit specifieke geval. Met name nu de wetgever heeft overwogen in de parlementaire geschiedenis, behorende bij artikel 28 Wet Bibob, dat betrokkenen enkel informatie met betrekking tot derden niet mogen delen. Zulks terwijl het bestuur geen enkele informatie mag delen.3 Het voorgaande is een bevestiging van hetgeen is bepaald in de jurisprudentie, voor het bestuur gelden aldus strengere maatstaven dan bij individuen. De rechtvaardiging is dat aan personen in een bepaalde hoedanigheid strengere eisen mogen worden gesteld, de zogenaamde kwaliteitsdelicten.4
(…)1.’
1.4
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 22 juni 2022 is onder meer gerelateerd dat mi. I.A. Kamans, advocate te Rotterdam, ter terechtzitting het woord tot de verdediging heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekeningen. Voorts is gerelateerd dat de raadsvrouw aanvullend heeft aangevoerd:
‘De kern van deze zaak is het gevoel van onmacht en toepassing van materiële regels. Het gaat niet om de vraag wat de geheimhoudingsplicht inhoudt, maar wat de achterliggende gedachte van de geheimhoudingsplicht is. Wat wordt bedoeld met ‘derden’ in de Wet Bibob? De geheimhoudingsplicht is voortgevloeid uit het oogpunt van veiligheid. Wat ‘derden’ inhoudt, vloeit voort uit artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Het gaat hier om betrokkenen. Als de conclusie van het Bibob-advies wordt gedeeld, dan wordt er geen privacy van ‘een derde’ geschonden. Ik begrijp ook niet dat het Bibob-advies geen onderdeel uitmaakt van het dossier. Het draait immers om het Bibob-advies.’
1.5
In de pleitnota is onder meer gesteld:
‘Als eerste verwijs ik naar het appel-schriftuur, waarin de gronden voor appel staan opgenomen. Ik persisteer bij die gronden.
• Vrijspraak
Het BIBOB dossier maakt geen onderdeel uit van het proces-dossier. Hierdoor is het niet mogelijk voor uw rechtbank om vast te stellen dat er informatie is gelekt en derhalve de geheimhoudingsbepaling ex artikel 272 WvSr is geschonden. Het wettige en overtuigende bewijs ontbreekt hiertoe.
(…)’
1.6
In het arrest heeft het hof overwogen/geoordeeld:
‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Klachtvereiste
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich kortgezegd op het standpunt gesteld dat medeverdachte het Bibob-advies heeft gedeeld met een journalist om het handelen van de gemeente aan de kaak te stellen en niet om derden te schaden. Het tenlastegelegde feit niet is gericht tegen bepaalde personen. Om die reden is geen sprake van het klachtvereiste, zoals bedoeld in artikel 272, tweede lid. van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft kortgezegd aangevoerd dat ingevolge artikel 272 tweede lid. Sr voor vervolging van onderhavige feit een klacht nodig is van degene die door het schenden van het voorschrift, het geheim houden van het advies, wordt geraakt. Een dergelijke klacht ontbreekt. Derhalve dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de strafvervolging van verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een klachtvereiste. Het motief van medeverdachte om het Bibob-advies te delen is niet relevant voor het klachtvereiste. Indien het schenden van de geheimhoudingsplicht tegen een bepaald persoon is gepleegd, wordt het slechts vervolgd op de klacht van diegene. Echter, de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 28 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) dient een breder belang dan alleen de bescherming van derden. De geheimhoudingsplicht raakt in dit geval ook het algemeen belang, namelijk dat het doel van de Wet Bibob beter wordt gediend in geval instanties en personen die informatie verstrekken aan de opstellers van het advies ervan uit kunnen gaan dat die informatie vertrouwelijk blijft.
Het hof verwerpt het verweer’
1.7
In het arrest heeft het hof vervolgens bewezen verklaard, dat:
‘hij in de periode van 26 maart 2019 tot en met 28 maart 2019 te Zwolle tezamen en in vereniging met een ander een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat hij, verdachte uit hoofde van een wettelijk voorschrift, te weten artikel 28 Wet Bibob, verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door één of meerdere delen van het BIBOB-advies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking te stellen aan (medeverdachte) [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (journalist).’
1.8
Het bewezenverklaarde is door het hof gekwalificeerd als:
‘het medeplegen van een opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht.’
1.9
Als bewijsmiddel heeft het hof onder gebruikt:
- ‘2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [aangever], opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], inspecteurs van politie en werkzaam bij de Rijksrecherche, gesloten en ondertekend op 7 juni 2019, p. 32–33 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 8 februari 2019 was [verdachte] uitgenodigd voor een gesprek. De advocaat van [verdachte], de heer Perquin uit Amsterdam kwam met [verdachte] mee naar het gemeentehuis.
Ik moet u zeggen dat we op 8 februari tijdens het overleg hebben aangegeven dat het Bibob- advies geheim was. Hier hebben we de gesprekspartners op gewezen.
V: Wat heeft u verstrekt aan [verdachte]. Het gehele advies of delen daarvan?
A: [verdachte] heeft tijdens het gesprek van 8 februari het gehele advies in hardcopy van mij ontvangen.
Aan het einde van het gesprek heb ik voorop het advies handmatig een tekst geschreven dat er geheimhouding rust op het advies.
[verdachte] en zijn raadsman Perquin bevestigden dat ze wisten dat er geheimhouding op zat, dat herinner ik me van het gesprek van 8 februari 2019.’
1.10
Art. 272 Sr luidt:
- ‘1.
Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
- 2.
Indien dit misdrijf tegen een bepaald persoon gepleegd is, wordt het slechts vervolgd op diens klacht.’
1.11
Art 28 Bibob luidt:
- ‘1.
Een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat.
- 2.
Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, geeft de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:
- a.
de betrokkene, uitsluitend voorzover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;
- b.
de derde die in de motivering, bedoeld in de onderdeel a, wordt vermeld, uitsluitend voorzover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen;
- c.
leden van het overleg, bedoeld in artikel 13 van de Politiewet 2012, voor zover noodzakelijk voor het ondersteunen van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak bij de motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;
- d.
een andere deelnemer aan een regionaal samenwerkingsverband voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit van bestuursorganen, de politie, het openbaar ministerie, de rijksbelastingdienst, de belastingdienst FIOD-ECD, de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Koninklijke marechaussee, voorzover de gegevens noodzakelijk zijn voor het ondersteunen van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak bij het toepassen van deze wet;
- e.
de adviescommissie, bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;
- f.
degene die door Onze Minister is verzocht om een kwaliteitstoetsing ten aanzien van de adviezen van het Bureau te verrichten, of degene die wetenschappelijk onderzoek of statistische activiteiten verricht, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voor zover de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor niet onevenredig wordt geschaad;
- g.
de Algemene Rekenkamer;
- h.
de Nationale Ombudsman;
- i.
het College bescherming persoonsgegevens;
- j.
de rechter;
- k.
de met opsporing belaste ambtenaren indien toepassing wordt gegeven aan de artikelen in het Wetboek van Strafvordering betreffende het vorderen van gegevens;
- l.
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten indien toepassing wordt gegeven aan artikel 17 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
- 3.
Bij de toepassing van artikel 33 verstrekt het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak de betrokkene een afschrift van het advies en wijst hem daarbij schriftelijk op zijn geheimhoudingsplicht op grond van het eerste lid.
- 4.
Indien de betrokkene een beschikking dan wel de intrekking van een subsidie of vergunning, onderscheidenlijk de weigering van een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie dan wel de ontbinding van een overeenkomst inzake een dergelijke opdracht of transactie, in rechte aanvecht, is hij bevoegd de in het eerste lid bedoelde gegevens bekend te maken aan de rechter.’
1.12
Artikel 28 lid 1 van de Wet BIBOB bevat een geheimhoudingsplicht voor een ieder ten aanzien van ‘gegevens met betrekking tot een derde’. Lid 2 van het artikel bepaalt dat het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, de daarin opgenomen gegevens niet doorgeeft, behoudens aan de onder a tot en met I bedoelde instanties of instellingen. Voor zover het gegevens van een derde betreft richt de geheimhoudingsplicht zich dus tot een ieder terwijl de geheimhoudingsplicht ten aanzien van andere in het rapport opgenomen gegevens zich specifiek (en slechts) richt tegen het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt.2.
1.13
Op grond van art. 272 lid 2 is er een klacht vereist, wanneer het misdrijf is gepleegd tegen een bepaalde persoon. Klachtgerechtigd is in dat geval degene wiens geheim is meegedeeld. In diverse wetten wordt een uitzondering gemaakt ten aanzien van het klachtvereiste van art. 272 lid 2: zie art. 12 lid 2 Wbp; art. 52 lid 2 WJG; art. 85 lid 2 WIV 2002 en art. 7 lid 3 Wet polg.3. In de Wet BIBOB is geen uitzondering gemaakt.
1.14
Door de verdediging is aangevoerd dat de in art. 28 lid 1 BIBOB bedoelde derde geen klacht heeft ingediend zodat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard. Het hof heeft het verweer verworpen en daartoe overwogen/geoordeeld dat de geheimhoudingsplicht ingevolge artikel 28 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet BIBOB) een breder belang dient dan alleen de bescherming van derden. Uit het arrest volgt derhalve dat het hof klaarblijkelijk van oordeel is dat ieder in een rapport opgenomen gegeven ook indien het geen gegevens van een derde betreft onder het in art 28 lid 1 Wet BIBOB juncto art. 272 Sr strafbaar gestelde valt. Dit getuigt evenwel van een onjuiste rechtsopvatting zodat het arrest niet in stand kan blijven.
1.15
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat uit hetgeen ten laste is gelegd en bewezen is verklaard en in de bewijsmiddelen is vastgesteld, te weten dat ‘verdachte één of meerdere delen van het BIBOB-advies van het Landelijk Bureau Bibob, ter beschikking heeft gesteld’ aan anderen ook niet, althans niet zonder meer kan volgen dat verdachte (opzettelijk tezamen en in vereniging met een ander) een geheim, te weten gegevens met betrekking tot een derde heeft geschonden, zodat de bewezenverklaring/kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen is omkleed.
1.16
Uit het arrest volgt voorts dat het hof mede een door de raadsman van verdachte tegenover een opsporingsambtenaar gedane mededeling, inhoudende dat verdachte en de raadsman hebben bevestigd ‘dat ze wisten dat er geheimhouding op zat’ voor het bewijs gebruikt. Verklaringen en mededelingen van een raadsman die als zodanig namens een verdachte ter terechtzitting optreedt kunnen niet doorgaan voor wettige bewijsmiddelen.4. Dat geldt ook voor de door een advocaat van een medeverdachte gedane mededeling.5. Ook een in een conclusie van antwoord vervatte mededeling van een advocaat kan ook niet als wettig bewijsmiddel worden beschouwd.6. Een door de raadsman (van een medeverdachte) overgelegde pleitnota kan eveneens niet worden aangemerkt als een wettig bewijsmiddel, ook niet als een ander geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 5 Sv.7. Overigens kan ook een reclasseringsrapport8. of een telefoongesprek bevattende een mededeling van een arts9. niet als wettig bewijsmiddel worden gebruikt. Gelet hierop heeft het hof de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.17
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan voorts niet, althans niet zonder meer volgen dat het feit te Zwolle is gepleegd, zoals bewezen is verklaard. Ook hierom is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
1.18
De bewezenverklaring is voorts onbegrijpelijk nu bewezen is verklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander een geheim waarvan hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten opzettelijk heeft geschonden door dit geheim ter beschikking te stellen aan medeverdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2] nu niet is in te zien op welke wijze [betrokkene 1] het door verdachte gepleegde feit heeft medegepleegd door tezamen en in vereniging met verdachte gegevens aan hem zelf ter beschikking te stellen.
1.19
Gelet op het bovenstaande kan het arrest niet in stand blijven.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Rotterdam, 1 maart 2023
Advocaten
R.J. Baumgardt
S. van den Akker
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 01‑03‑2023
De in het citaat bedoelde voetnoten 1, 2, 3 en 4 verwijzen naar:1) Zie o.a. WvSv, A.L. Melai/Groenhuijsen e.a., artikel 164 Sv, aant 3; G.3.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door: M.J. Borgers & T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 80.2) Zie Rb. Rotterdam 17 februari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1294, rov. 4.2. Gebaseerd op conc.l. A-G Wortel, ECLI:NL:PHR:2003:AF2343, bij HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343, o. 13–14.3) Zie Kamerstukken I11999/2000, 26.883, nr. 3, p. 76.4) Het voorgaande is vaststaande rechtspraak van de HR. Zie bijvoorbeeld over Carantenstellung o.a. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1334. Zie ook concl. A-G G. Knigge, ECLI:NL: PHR:2006:AU8o87, bij HR 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8o87, o. 23.
Eerder is overigens al geconstateerd dat de huidige geheimhoudingsregeling met betrekking tot de beschikbaarheid van het advies op gespannen voet staat met het in art. 6 EVRM begrepen verdedigingsbeginsel en het recht op toegang tot het dossie als onderdeel van het recht op een eerlijk proces, zie de noot van G. Overkleeft-Verburg onder ABRvS 16 januari 2008, Jurisprudentie Betuursrecht 2008/42.
Van der Meij, T&C Strafrecht, art. 272, aant. 13.
HR 15 september 1980, NJ 1981, 13. Zie ook HR 15 december 2009, NJ 2010/26; HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2649; HR 15 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:295
HR 22 november 2016, NJ 2017/197.
HR 28 september 2010, NJ 2010/531.
HR 31 oktober 2006, NJ 2007/79, m.nt. N. Keijzer.
HR 18 september 007, NJ 2008/192, m.nt. Y. Buruma.
HR 2 oktober 2007, NJ 2008/374.