Zie ook bijv. HR 30 maart 2004, LJN AN7649, en HR 18 november 2003, LJN AL8455.
HR, 15-12-2009, nr. 08/01876
ECLI:NL:HR:2009:BK2129
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
08/01876
- Conclusie
Mr. Aben
- LJN
BK2129
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK2129, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK2129
ECLI:NL:PHR:2009:BK2129, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑10‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BK2129
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/10
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Verklaringen en mededelingen van de raadsman die ttz. al dan niet op de voet van art. 279.1 Sr, als zodanig optreedt, kunnen niet als wettige bewijsmiddelen gelden (vgl. HR LJN AX9179).
15 december 2009
Strafkamer
nr. 08/01876
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 15 april 2008, nummer 22/005382-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte een ter terechtzitting in hoger beroep gedane mededeling van de raadsvrouwe tot het bewijs heeft gebezigd.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 21 juni 2006 te Sint Maartensdijk, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-00-BB] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De voorzitter doet mededeling van een faxbericht, d.d. 15 april 2008, inhoudende de mededeling van de verdachte dat deze afstand doet van het recht bij de behandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
Als raadsvrouwe van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.T.E. Kranenburg, advocate te Bergen op Zoom, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
(...)
Bewijsmiddel:
1. Het proces-verbaal van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, nr. 11.80.8200.6013.2, d.d. 10 november 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 21 juni 2006 heeft de Dienst Wegverkeer, Centrum voor Voertuigtechniek en Informatie, bureau Handhaving te Veendam door middel van registervergelijking geconstateerd dat in het Centraal Register Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen voor het motorvoertuig, zijnde een personenauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] geen geldige verzekering als bedoeld in artikel 30 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen stond geregistreerd.
Uit opgave uit het kentekenregister bleek dat op 21 juni 2006 geen sprake was van een schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 67 van de Wegenverkeerswet 1994 en dat het kenteken op die datum en dat tijdstip was opgegeven aan:
Verdachte
Naam: [achternaam verdachte]
Voorletters: [voorletters]
Voornamen: [voornamen]
Geslacht: Mannelijk
Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboorteland: Nederland
Straat: [a-straat 1]
Postcode + Woonplaats: [woonplaats]
(...)
De raadsvrouw voert - kort en zakelijk weergegeven - het woord tot verdediging:
Mijn cliënt bekent het tenlastegelegde."
2.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
"Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de mededeling van de gemachtigde raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 april 2008 dat haar cliënt het hem tenlastegelegde bekent, bezien in samenhang met de feiten en omstandigheden die in het hiervoor onder 1 vermelde bewijsmiddel zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring."
2.5. Zoals de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie heeft geoordeeld, kunnen verklaringen en mededelingen van de raadsman die ter terechtzitting, al dan niet op de voet van art. 279, eerste lid, Sv, als zodanig optreedt, niet als wettige bewijsmiddelen gelden (vgl. HR 31 oktober 2006, LJN AX9179). Dat heeft het Hof miskend. Het middel klaagt daarover terecht.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 15 december 2009.
Conclusie 27‑10‑2009
Mr. Aben
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De enkelvoudige kamer van het gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft bij arrest van 15 april 2008 de verdachte ter zake van ‘als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden’, veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken, met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2.1.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, beroep in cassatie ingesteld en hij heeft tevens een schriftuur ingezonden, houdende één middel van cassatie.
2.2.
Tevens is een geschrift met negen producties van de verdachte ingekomen. Op deze stukken kan geen acht worden geslagen nu ingevolge art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte een schriftuur houdende middelen van cassatie mag indienen.1.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het hof de bewezenverklaring mede heeft gegrond op een door de gemachtigde raadsvrouw ter terechtzitting gedane mededeling.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
‘hij op 21 juni 2006 te Sint Maartensdijk, als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-00-BB] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden.’
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 15 april 2008 houdt onder meer — en voor zover van belang — in:
‘De voorzitter doet mededeling van een faxbericht, d.d. 15 april 2008, inhoudende de mededeling van de verdachte dat deze afstand doet van het recht bij de behandeling van de zaak in hoger beroep aanwezig te zijn.
Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. M.T.E. Kranenburg, advocate te Bergen op Zoom, die desgevraagd door de voorzitter mededeelt door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
(…)
Bewijsmiddel:
- 1.
Het proces-verbaal van het Centraal Justitieel Incasso Bureau te Leeuwarden, nr. 11.80.8200.6013.2, d.d. 10 november 2006, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in, zakelijk weergegeven, als relaas van deze opsporingsambtenaar:
Op 21 juni 2006 heeft de Dienst Wegverkeer, Centrum voor Voertuigtechniek en Informatie, bureau Handhaving te Veendam door middel van registervergelijking geconstateerd dat in het Centraal Register Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen voor het motorvoertuig, zijnde een personenauto, voorzien van het kenteken [AA-00-BB] geen geldige verzekering als bedoeld in artikel 30 Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen stond geregistreerd. Uit opgave uit het kentekenregister bleek dat op 21 juni 20 06 geen sprake was van een schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs als bedoeld in artikel 67 van de Wegenverkeerswet 1994 en dat het kenteken op die datum en dat tijdstip was opgegeven aan:
Verdachte
Naam: [achternaam verdachte]
Voorletters: [voorletters]
Voornamen: [voornamen]
Geslacht: Mannelijk
Geboortedatum: [geboortedatum] 1968
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboorteland: Nederland
Straat: [a-straat 1]
Postcode + Woonplaats: [woonplaats]
(…)
De raadsvrouw voert —kort en zakelijk weergegeven— het woord tot verdediging:
Mijn cliënt bekent het tenlastegelegde. Hij is het niet eens met de hoogte van de straf. Mijn cliënt heeft financieel gezien een zware periode achter de rug. Nu is hij samen met zijn partner een eigen bedrijf begonnen. Hij is werkzaam als trapbekleder. Tevens is mijn cliënt opgenomen in de schuldsanering. Indien mijn cliënt wederom in detentie terecht komt, loopt zijn bedrijf gevaar. Tevens levert de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen problemen op, omdat hij zijn klanten met de auto bezoekt. Zijn partner is niet in het bezit van een rijbewijs. Mijn cliënt is vandaag niet aanwezig, omdat hij last heeft van medische klachten, zo is hij claustrofobisch. Derhalve pleit ik voor een taakstraf in de vorm van een werkstraf.’
3.4.
Het hof heeft in het bestreden arrest onder de kop ‘Bewijsvoering’ het navolgende overwogen:
‘Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de mededeling van de gemachtigde raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 april 2008 dat haar cliënt het hem tenlastegelegde bekent, bezien in samenhang met de feiten en omstandigheden die in het hiervoor onder 1 vermelde bewijsmiddel zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.’
3.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat verklaringen en mededelingen van de raadsman (of raadsvrouw) die ter terechtzitting, al dan niet ex art. 279, eerste lid, Sv optreedt, naar volgt uit het bepaalde in het eerste lid van art. 339 Sv, niet als wettige bewijsmiddelen kunnen worden aan gemerkt.2. Daardoor is gewaarborgd dat de raadsman al datgene kan aanvoeren hetgeen hij in het belang van de verdediging dienstig oordeelt, zonder dat hij daarbij beducht hoeft te zijn dat enige mededeling van zijn kant ten bezware van de verdachte zal strekken.
3.6.
Gelet op het hiervoor onder 3.4 weergegevene, kan 's hofs oordeel niet anders worden verstaan dan dat het de mededeling van de raadsvrouw op de terechtzitting luidende: ‘Mijn cliënt bekent het tenlastegelegde’ voor het bewijs heeft gebezigd. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting is mr. M.T.E. Kranenburg aldaar uitsluitend in haar hoedanigheid van gemachtigde raadsvrouw opgetreden, zodat een door haar op die terechtzitting gedane mededeling niet als een wettig bewijsmiddel kan worden aangemerkt. Hiermee geeft het hof blijk van miskenning van hetgeen in 3.5 is vooropgesteld.
3.7.
Indien aan 's hofs gebruik van de door de raadsvrouw gedane mededeling in de bewijsconstructie geen zelfstandige betekenis toekomt, behoeft het middel echter niet tot cassatie te leiden.3. De steller van het middel heeft dit ook onderkend.
Ik meen evenwel dat de verwijzing naar de verklaring van de raadsvrouw de bewijsconstructie wel degelijk draagt. Het hof heeft zijn bewijsoordeel gemotiveerd door in de eerste plaats te verwijzen naar de ter terechtzitting gedane mededeling van de raadsvrouw. Het andere bewijsmiddel is slechts ‘bezien in samenhang’ daarmee.
Dat andere (hierboven onder 3.3 aangehaalde) bewijsmiddel betreft weliswaar een proces-verbaal van een buitengewoon opsporingsambtenaar, waardoor het op de voet van artikel 344, lid 2 Sv binnen een bewijsconstructie kan fungeren als enig bewijsmiddel indien en voor zover het mededelingen behelst van door hemzelf waargenomen feiten en omstandigheden, maar dat laatste is m.i. hier niet het geval. Het tot het bewijs gebezigde proces-verbaal van opsporingsambtenaar [verbalisant 1], is weer gebaseerd op een proces-verbaal van een andere opsporingsambtenaar, [verbalisant 2], die het daarin gerelateerde heeft gebaseerd op een vergelijking van registers. Mogelijk is de resultante van die registervergelijking het formulier ‘list tonen kentekengegevens ktr’, dat onderdeel is van het dossier dat door het BVOM is aangeleverd, maar het gaat mij te ver om in cassatie te beoordelen of het dossier niet reeds thans voldoende bewijsmateriaal bevat om de bewezenverklaring te steunen. Dat is wat mij betreft de taak van de rechter naar wie de zaak zal moeten worden teruggewezen.
3.8.
Het middel is terecht voorgesteld.
4.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's‑Gravenhage opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑10‑2009
Zie o.m. HR 15 september 1980, LJN AC4301, en HR 8 januari 2002, LJN AD5594, NJ 2002, 340, m.nt. Schalken.
HR 28 november 2006, LJN AZ0264: in die zaak behoefde het gebruik van het hof van een mededeling van de raadsman niet tot cassatie te leiden, aangezien die mededeling steun vond in een door het hof gebezigde verklaring van de verdachte zodat aan het gebruik daarvan geen zelfstandige betekenis toekwam.