Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba
Einde inhoudsopgave
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/6.5:6.5 Versterking van de cassatierechtspraak
Het hoger beroep en het cassatieberoep in burgerlijke zaken in de Nederlandse Antillen en Aruba (BPP nr. VII) 2010/6.5
6.5 Versterking van de cassatierechtspraak
Documentgegevens:
Mr. G.C.C. Lewin, datum 08-01-2010
- Datum
08-01-2010
- Auteur
Mr. G.C.C. Lewin
- JCDI
JCDI:ADS442596:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De commissie Hammerstein heeft in februari 2008 het rapport 'Versterking van de cassatierechtspraak' uitgebracht. De commissie streeft met name naar versterking van de rechtsvormende taak van de cassatierechter (p. 12). De rode draad van het jaarverslag 2007-2008 van de Hoge Raad wordt gevormd door het aan het rapport van de commissie ontleende thema: 'een verantwoorde selectie van zaken die werkelijk de aandacht verdienen'.1 De Minister van Justitie van Nederland bereidt op basis van de aanbevelingen van de commissie een wetsontwerp voor, waarin een art. 80a RO wordt ingevoegd met de volgende inhoud:2
1. De Hoge Raad kan het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren indien:
a de aangevoerde klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling; en
b de aangevoerde klachten vanuit het belang van de rechtsbescherming en het belang van de bewaking van de kwaliteit van de rechtspraak van onvoldoende gewicht moet worden beoordeeld voor een behandeling in cassatie.
2. …
3. …
4. Indien naar het oordeel van de Hoge Raad is voldaan aan de voorwaarden van het eerste lid en hij het beroep in cassatie om die reden niet-ontvankelijk verklaart, kan hij zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
Zoals in paragraaf 5.2 vermeld, heeft Nederland bij de invoering van de Cassatieregeling toegezegd dat voorstellen tot wijziging van de cassatiewetgeving zouden worden voorgelegd aan de andere landen. Daar bestaat in dit geval des te meer reden voor, omdat het streven de rechtsvormende taak van de cassatierechter te versterken de machtenscheiding raakt en daarmee de autonomie van de landen. Voor zover mij bekend heeft de commissie bij haar onderzoek geen vertegenwoordigers van de Nederlandse Antillen en/of Aruba geraadpleegd (p. 8). Het rapport besteedt geen bijzondere aandacht aan Antilliaanse/Arubaanse zaken.
Ik heb geen aanwijzingen dat de minister van justitie van Nederland overleg met de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft gevoerd of voorbereidt. Ook Vranken, die overleg nodig acht met een groot aantal regelgevende en rechtsprekende instanties, besteedt geen aandacht aan de Nederlandse Antillen en Aruba.3
Overleg met de Nederlandse Antillen en Aruba zou eraan kunnen bijdragen dat de Hoge Raad ook in de toekomst kan blijven rekenen op een breed draagvlak en een groot gezag in deze landen. Bij dat overleg zouden de volgende onderwerpen aan de orde kunnen komen.
Als een van de knelpunten noemt het rapport dat te weinig zaken uit het 'middensegment' de Hoge Raad bereiken (p. 24). Voor de gemiddelde burger die niet in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand, maar ook niet zeer draagkrachtig is, lijkt de cassatieprocedure te duur. Ik vermoed dat dit voor de Nederlandse Antillen en Aruba extra knelt. De kosten van Antilliaanse/Arubaanse cassaties zullen veelal hoger zijn. Meestal zal de justitiabele niet alleen een cassatieadvocaat moeten inschakelen, die doorgaans naar Antilliaanse/Arubaanse maatstaven hoge tarieven hanteert, maar ook een locale advocaat. Soms zijn er ook vertaalkosten nodig en/of maken cultuurverschillen extra overleg noodzakelijk.
In het rapport wordt aanbevolen dat de toepassing van cassatie in het belang der wet wordt verruimd, waarbij de mogelijkheid wordt ingevoerd dat belanghebbenden commentaar leveren op de voordracht van de P-G en informatie verstrekken (p. 48-50). Deze aanbeveling zou ook voor de Nederlandse Antillen en Aruba een welkome verrijking inhouden. Er is nog nooit cassatie in het belang der wet ingesteld in een Antilliaanse of Arubaanse civiele zaak. Er zijn wel tal van onderwerpen die in de Antilliaanse/Arubaanse rechtspraktijk belangrijk en onopgelost zijn, maar waarbij de kans klein is dat zij aan de orde zullen worden gesteld in een door partijen ingesteld cassatieberoep.
Voorbeeld:
De taakverdeling tussen de civiele rechter en de strafrechter in kort geding (art. 43 SvNA).
Verder wordt onderzoek aanbevolen naar de mogelijkheid dat de feitenrechter prejudiciële vragen aan de Hoge Raad stelt (p. 50-53). Ook deze mogelijkheid zou nuttig kunnen zijn voor de Antilliaanse/Arubaanse feitenrechter, al is te verwachten dat hij er vanwege de grotere afstand tot de Hoge Raad minder gebruik van zal maken dan de Nederlandse feitenrechter. Als deze mogelijkheid zou worden ingevoerd, verdient het m.i. in het belang van een evenwichtig stelsel aanbeveling dat ook de mogelijkheid wordt ingevoerd dat de Antilliaanse/Arubaanse appelrechter toestemming geeft voor tussentijds cassatieberoep, zoals Bondam reeds in 1965 bepleitte.4 Ook hiervan kan een terughoudend gebruik worden verwacht. Voor invoering van deze mogelijkheid is niet alleen wijziging van het Antilliaanse/Arubaanse Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nodig, maar ook schrapping van art. 3 Cassatieregeling.
Een belangrijke aanbeveling van het rapport is dat art. 81 RO aldus wordt uitgebreid dat cassatieberoepen niet-ontvankelijk worden verklaard wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling en de klachten evenmin uit een oogpunt van rechtsbescherming tot cassatie moeten leiden (p. 44). De bedoeling is daaronder ook beroepen te begrijpen tegen uitspraken waarin de feitenrechter een fout heeft gemaakt die niet tot significant nadeel heeft geleid.
Zaken die op grond van art. 81 RO worden afgedaan, hebben toch enige waarde voor de rechtspraktijk. De conclusie van de A-G bevat vaak nuttige informatie. Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat de Hoge Raad geen aanleiding ziet tot vernietiging. Dit laatste signaal wordt bij de voorgestelde uitbreiding echter een stuk minder eenduidig, omdat het dan ook kan betekenen dat de feitenrechter wel een fout heeft gemaakt.
Zoals hiervoor in paragraaf 5.16 is beschreven, is in het verleden door diverse schrijvers betoogd dat Antilliaanse en Arubaanse cassatieberoepen zich minder goed lenen voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. Ik onderschrijf dat betoog. Van het totaal aantal cassatieberoepen is maar een klein gedeelte afkomstig van de Nederlandse Antillen en Aruba. Dit gedeelte verdient echter wel bijzondere aandacht, niet alleen omdat uitspraken van de Hoge Raad veel gezag genieten in de Nederlandse Antillen en Aruba, maar ook omdat zowel de feitelijke als de juridische aspecten van de te berechten zaak vaak heel belangrijk worden geacht in de rechtsorden van deze landen. Bovendien is het voor de instandhouding van het draagvlak en het gezag van de Hoge Raad in de Nederlandse Antillen en Aruba van belang dat zichtbaar is dat de Hoge Raad aandacht blijft besteden aan deze rechtsgebieden. In veel gevallen mag m.i. een gemotiveerde uitspraak worden verwacht, ook al lijkt de zaak misschien niet zo belangwekkend, zeker niet voor de rechtsvorming in Nederland. Het zou onwenselijk zijn als de Hoge Raad maar weinig Antilliaanse/Arubaanse zaken zou selecteren als 'zaken die in cassatie ertoe doen'.5 Het verdient m.i. aanbeveling dat in de Cassatieregeling een bepaling wordt opgenomen die de toepassing van art. 81 RO in Antilliaanse/Arubaanse zaken beperkt of zelfs uitsluit.
De kans is groot dat het niet komt tot overleg tussen de landen over wijziging van de cassatiewetgeving. Voor dat geval bepleit ik dat de Hoge Raad in Antilliaanse/Arubaanse zaken een terughoudend gebruik maakt van art. 81 RO. De Nederlandse Antillen en Aruba hebben de cassatierechtspraak toevertrouwd aan een in Nederland gevestigd college van door Nederland benoemde rechters. Dat vormt geen geringe inbreuk op de autonomie van deze landen. En dat schept verplichtingen.