Einde inhoudsopgave
Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten 2017/2.2.2.3
2.2.2.3 Het recht op toegang tot de rechter
T. de Jong, datum 01-03-2017
- Datum
01-03-2017
- Auteur
T. de Jong
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Staatsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 21 februari 1975, NJ 1975, 462, m.nt. E.A. Alkema (Grote Kamer) (Golder t. Verenigd Koninkrijk), en zie ook: Vandelanotte & Haeck 2004, p. 489; Van Dijk e.a. 2006, p. 561; Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 14 en Harris e.a. 2014, p. 398 e.v.
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 50. Recenter: Barkhuysen & Van Emmerik 2017, p. 75-76.
Vgl. Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 46-52.
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 50. Barkhuysen, Van Emmerik & Gerards 2009, p. 15. EHRM 17 december 1996, NJCM – bull. 1997, m.nt. Viering, p. 617-628 (Terra Woningen t. Nederland). Zie ook: Wenders 2010, p. 76; Jansen 2004, p. 15 e.v.
Van den Eijnden 2013, p. 336-337.
EHRM 27 oktober 2009, zaaknr. 42509/05, par. 71 (Crompton t. Verenigd Koninkrijk).
EHRM 21 juli 2011, NJ 2012, 510, m.nt. E. Dommering, EHRC 2012, 6, m.nt. Jansen (Sigma Radio Television Ltd t. Cyprus).
Van den Eijnden 2013, p. 336-337.
Onder meer: puntsgewijze behandeling van de gronden van appellant, mogelijkheid van de rechterlijke instantie om bij een geslaagde grief de zaak voor een nieuw te nemen besluit terug te sturen naar de (zelfde/een andere) uitvoerende instantie). Zie de betreffende overweging (par. 156-157) weergegeven door Van den Eijnden 2013, p. 336-337.
Par. 56 in Sigma Radio Television Ltd t. Cyprus.
Van Dijk e.a. 2006, p. 561; Van Emmerik & Saris 2014, p. 132-134.
Barkhuysen 2004, p. 64, met verwijzing naar: EHRM 22 november 1995, par. 30-47 (Bryan t. Verenigd Koninkrijk). Vgl. ook: Van den Eijnden 2013, p. 336-337.
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 51.
Zie ook verderop in dit hoofdstuk.
Van Emmerik & Saris 2014, p. 133.
Zie uitvoerig: Harris e.a. 2014, p. 398-408; White & Ovey 2014, p. 257-262.
Zie o.m. EHRM 28 juni 2005, EHRC 2005, 94, m.nt. Fernhout (Zednik t. Tsjechië).
Harris e.a. 2014, p. 402. Zie de volgende rechtsoverweging in de zaak Liakopoulou: ‘si la règle appliquée à cet égard par la haute juridiction est claire, accessible et prévisible, au sens de la jurisprudence de la Cour, si la limitation qu’elle impose au droit d’accès à un tribunal poursuit un but légitime et si celle-ci est proportionnelle [cursivering: TdJ] à ce dernier.’ EHRM 24 mei 2006, AB 2006, 257, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, par. 20 (Liakopoulou t. Griekenland).
White & Ovey 2014, p. 258 e.v.; EHRM 22 oktober 1996, NJ 1997, 449, m.nt. De Boer; NJCM – bull. 1997, p. 287-297, m.nt. Loenen, par. 55 (Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk).
EHRM 24 oktober 1979, NJ 1980, 114 (Winterwerp t. Nederland); Harris e.a. 2014, p. 402; Wenders 2010, p. 75 en de daar genoemde jurisprudentie.
EHRM 11 januari 2001, EHRC 2001, 17, m.nt. A.W. Heringa (Platakou t. Griekenland) (het ging om een deurwaarder die te laat beroep heeft ingesteld: naar nationaal recht is dit de taak van de deurwaarder).
EHRM 19 juni 2001, EHRC 2001, 54, m.nt. A.W. Heringa, par. 66 en 61 (Kreuz t. Polen). De hoogte van de griffierechten stonden hier gelijk aan een Pools jaarsalaris.
EHRM 22 oktober 1996, NJ 1997, 449, m.nt. De Boer, NJCM – bull. 1997, p. 287 – 297, m.nt. Loenen (Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk) (in deze zaak ging het om het vaststellen van de verjaringstermijn inzake seksueel misbruik). In deze zaak oordeelde het Hof dat de termijn redelijk was. In de Yagtzilar zaak daarentegen kwam het Hof tot een tegengesteld oordeel. De in 1933 ingestelde procedure werd in 1995, dus na 63 (!) jaar niet ontvankelijk verklaard met de mededeling dat de eis al in 1971 verjaard zou zijn. EHRM 6 december 2001, EHRC 2002, 5, par. 28 (Yagtzilar t. Griekenland).
EHRM 16 december 1992, NJCM – bull. 1993, p. 330-336, m.nt. J. van der Velde (Geouffre de la Pradelle t. Frankrijk). Alkema spreekt in dit verband van de ‘inzichtelijkheid van de procedure’ als onderdeel van een eerlijk proces. Alkema 1996, p. 19.
EHRM 28 juni 2005, EHRC 2005, 94, m.nt. Fernhout (Zednik t. Tsjechië).
Barkhuysen & Van Emmerik 2011, p. 48. Zie voor excessief formalisme – in een vreemdelingenzaak over de band van artikel 13 EVRM (en dus niet over de band van het materiële artikel 8 EVRM) – ten aanzien van het vorderen van documenten (voor een uitzondering op het betalen van leges in de procedure voor een vergunningaanvraag in het kader van gezinshereniging): EHRM 10 januari 2012, AB 2012, 31, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (G.R. t. Nederland).
Zie ook deel II.
EHRM 24 mei 2006, AB 2006, 257, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik (Liakopoulou t. Griekenland).
EHRM 24 mei 2006, AB 2006, 257, m.nt. T. Barkhuysen & M.L. van Emmerik, par. 14 (Liakopoulou t. Griekenland).
Zie onder punt 3 van de noot van Barkhuysen & Van Emmerik.
Het recht op toegang tot de rechter is een vast onderdeel van artikel 6 EVRM. Bij een bespreking van dit recht mag de omvang van de rechterlijke toetsing niet onvermeld blijven.1 Deze full jurisdiction houdt namelijk sterk verband met recht op toegang tot de rechter.2 Daarnaast kunnen beperkingen van dit recht onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn.3
Full jurisdiction
De term full jurisdiction houdt in dat de rechter zowel een oordeel moet kunnen geven over het recht als over de feiten.4 Dit wordt ook wel sufficiency of review genoemd.5 Om te beoordelen of de (hogere) beroepsinstantie over een voldoende ruime omvang van de rechtsmacht beschikt, kijkt het Hof naar een aantal factoren:
‘it was necessary to have regard to such factors as the subject-matter of the decision appealed against, the manner in which that decision was arrived at and the content of the dispute, including the desired and actual grounds of appeal’.6
Het gaat dus om het onderwerp van de beslissing waartegen beroep is ingesteld, hoe de beslissing tot stand is gekomen en om de inhoud van het geschil.
Relevant in dit kader is verder de uitspraak Sigma Radio Television7 waarin het Hof ingaat op zaken waarin wel en niet is voldaan aan de full jurisdiction.8 Naast de in die uitspraak door het Hof genoemde factoren,9 dient in ieder geval de rechterlijke (appel)instantie de centrale vraag in een procedure te kunnen behandelen. Verder blijven de omstandigheden van het specifieke geval bepalend voor de vraag of de omvang van de rechtsmacht voldoet.10 Een beperkte(re) toets in de rechterlijke fase kan toegestaan zijn indien de waarborgen van artikel 6 EVRM (bij onder meer de feitenvaststelling) al in acht zijn genomen door het bestuur(sorgaan).11 Daarnaast kan een indringende toets door de rechter onder omstandigheden achterwege blijven indien specialistische kennis is vereist en de vaststelling van de feiten in de administratieve fase reeds met voldoende procedurele waarborgen is omkleed.12 Bij dit laatste kan gedacht worden aan correcte voorlichting aan betrokkene ten aanzien van zijn bewijslast in de voorfase over wat wel en niet aan te voeren.13 Het gaan dan voornamelijk om semi-judicial waarborgen die gelden voor de beslissende autoriteit.
In het kader van dit onderzoek is het interessant dat een beperktere toets door de rechter is toegestaan, mits in de voorfase de feitenvaststelling met voldoende (semi-rechterlijke) procedurele waarborgen is omkleed. Artikel 6 EVRM kan hier, wellicht op meer indirecte wijze, reeds van toepassing zijn in de bestuurlijke voorfase.14 In ieder geval mag het niet zo zijn dat de rechter volledig afgaat op het feitenoordeel van de uitvoerende instantie. In dat geval is van een recht op toegang tot de rechter feitelijk geen sprake meer.15
Beperkingen
Om het recht op toegang tot de rechter16 te kunnen realiseren en te effectueren heeft het EHRM bepaald dat in de nationale procedure geen onevenredige beperkingen mogen worden gesteld.17 Een eventuele beperking van voornoemd recht toetst het Straatsburgse Hof aan de eisen van voorzienbaarheid, een legitiem doel en de proportionaliteit.18 Absoluut is het recht op toegang tot de rechter dus niet en daarnaast komt aan de Staten een margin of appreciation toe bij de vormgeving van dit recht.19 De kern van het recht mag echter niet worden aangetast.20
Het stellen van ontvankelijkheidsvoorwaarden21 en de hoogte van de griffierechten22 kunnen van invloed zijn op de toegang tot de rechter. Daar-naast geldt hetzelfde voor de aanwezigheid van verjaringstermijnen23 en de regeling inzake beroepstermijnen.24
In de volgende twee zaken was niet voldaan aan een recht op toegang tot de rechter. In de zaak Zednik25 werd op de laatste dag van de termijn een fax verzonden met aanvullende gegevens. Daarnaast stuurde klager per post een bijbehorende bijlage en dit werd na de gestelde termijn ontvangen. Dit leidde tot een niet-ontvankelijk verklaren van het verzoek van Zednik. Het Hof oordeelde unaniem dat het recht op toegang zoals dat besloten ligt in artikel 6, eerste lid EVRM is geschonden. Te strikte naleving van in casu de termijnen maakt dat het recht op toegang tot de rechter in de kern wordt aangetast.26 Het Hof wijst excessief formalisme in de nationale procedure van de hand, maar tegelijkertijd past het zelf de ontvankelijkheidsvoorwaarden zeer strikt toe. Geldt artikel 6 EVRM alleen voor de Staten, en niet voor het EHRM zelf?27
In een latere Griekse zaak28 resulteerde het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep van klaagster in een schending van het recht op toegang tot de rechter. Klaagster heeft nagelaten om de relevante feiten (van de appelrechter) te vermelden bij de cassatiegronden. Zij heeft deze echter wel genoemd in de inleiding van haar cassatiegeschrift. Voorts heeft klaagster onder andere ook een overzicht gegeven van het verloop van de procedure, en de grieven tegen het bestreden besluit. Bovendien was de bestreden beslissing toegevoegd aan het cassatiegeschrift.29 Onder deze omstandigheden komt het EHRM tot de conclusie dat sprake is van een excessief formalistische opstelling door de Griekse Hoge Raad. Gelet op de inspanningen van klaagster had de Griekse
Hoge Raad wel degelijk kennis kunnen nemen van de door het Hof van beroep relevante vastgestelde feiten. Het voorgaande leidt ertoe dat het EHRM oordeelt dat het recht op toegang tot de rechter ongerechtvaardigd is beperkt. Barkhuysen en Van Emmerik merken in hun noot bij deze uitspraak op dat het EHRM een strengere lijn hanteert wanneer het gaat om een in de nationale jurisprudentie ontwikkelde procedurele regel. In casu ontbrak een wettelijke basis voor de procedurele regel op grond waarvan de Griekse Hoge Raad het beroep van klaagster niet-ontvankelijk had verklaard.30