RvdW 2024/124:Medeplegen telen van hennep in andere woning van verdachte en haar echtgenoot, art. 3 onder B Opiumwet. Bewijsklacht medeplegen. HR herhaalt relevante overwegingen uit NJ 2016/411, m.nt. N. Rozemond, m.b.t. medeplegen en in het bijzonder afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid. In ’s hofs bewijsvoering ligt besloten dat gedragingen van verdachte niet beperkt zijn gebleven tot verschaffen van gelegenheid voor telen van hennepplanten onder meer door haar echtgenoot gedurende 2 maanden (soms wel 3 of 4 keer per week) te vervoeren naar woning waar hennepkwekerij was. Uit die bewijsvoering volgt namelijk ook dat in woning hennepplanten werden gekweekt om daarmee geld te verdienen voor aflossen van schulden van verdachte en haar echtgenoot en dat taken tussen verdachte en haar echtgenoot daarbij zo waren verdeeld dat (terwijl haar echtgenoot het telen voor zijn rekening nam) verdachte aanwezig was in die woning om daar dagelijkse dingen te doen en zo indruk te wekken dat woning alleen voor bewoning werd gebruikt en daarmee tevens te voorkomen dat haar echtgenoot zou worden aangehouden. ’s Hofs oordeel dat verdachte met al deze gedragingen een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan telen van hennepplanten en dat dus verdachte het opzettelijk telen van hennepplanten heeft medegepleegd, is toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping.