Een nieuwe visie op de afstamming
Einde inhoudsopgave
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/3.3:3.3 De rechten van het embryo en vanaf welk moment
Een nieuwe visie op de afstamming (R&P nr. PFR5) 2014/3.3
3.3 De rechten van het embryo en vanaf welk moment
Documentgegevens:
mr. P.A.W. Kuijper, datum 24-01-2014
- Datum
24-01-2014
- Auteur
mr. P.A.W. Kuijper
- JCDI
JCDI:ADS400335:1
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Afstamming en adoptie
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Asser/De Boer 2010, nr. 23.
Leenen 1994, p. 117.
Broekhuijsen-Molenaar 1992, p. 32.
De Bruijn-Lückers 1994, p. 126.
Van Mourik & Nuytinck 2012, nr. 12. Zie ook voetnoot 1 bij dit nummer, waarin Nuytinck terecht stelt dat de wetgever in dit artikel taalkundig correcter over ‘het kind van wie een vrouw zwanger is’ dan over ‘het kind waarvan een vrouw zwanger is’ had kunnen spreken.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Hoewel het familierecht en vooral titel 1.11 BW ook uitgebreid de rechten van kinderen, verschillend naar gelang hun leeftijd, beschrijft, o.a. in het kader van een verzoek tot ontkenning van het vaderschap, toestemming voor de erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, beperkt dit proefschrift zich bewust tot het tijdstraject dat ligt tussen de concipiërende daad met eigen of gedoneerde gameten en de geboorte. Naast het ontstaan van nieuw menselijk leven beschrijft dit proefschrift het ontstaan van juridisch ouderschap, dat na de geboorte pas in zijn volle omvang zichtbaar wordt. Vóór de geboorte bestaat er al een duidelijke relatie tussen de juridische ouders en het embryo. De beschikking door beide ouders wordt in de Embryowet geregeld. Ook de bescherming van het embryo wordt in de Embryowet geregeld. De ongeboren vrucht of, zoals in art. 1:2 BW staat: ‘het kind waarvan een vrouw zwanger is’, heeft dezelfde rechten als een geboren kind, voor zover dit zijn belangen betreft. De wetgever geeft aan dat het nieuwe menselijke leven niet begint bij de geboorte, maar op een eerder moment: de totstandkoming van de zygote en de aansluitende innesteling van het embryo in de baarmoeder.
In de juridische (gezondheidsrechtelijke) literatuur bestaat nog wel verschil van mening over de vraag of het begin van de zwangerschap het tijdstip van conceptie dan wel het tijdstip van innidatie is. Dit is het logische gevolg van het hanteren van verschillende definities. Algemeen wordt aangenomen dat onder de conceptie het moment van bevruchting wordt verstaan. Deze conceptie komt tot stand, omdat meestal twee personen dat gewild (of geweten) hebben. Daarvoor hebben zij een activiteit moeten uitvoeren. Deze activiteit is onderworpen aan hun wil (helaas soms ook onwil). Bij de conceptie fuseren twee geslachtscellen met ieder een kern met 23 chromosomen tot een zygote met 2 x 23 chromosomen. Deze zygote gaat zich autonoom delen, ook buiten de baarmoeder. Zonder een geëigende voedingsbodem gaat dit zich ontwikkelende embryo ten gronde. Pas als dit embryo op natuurlijke wijze via de eileider of door middel van een technische ingreep bij de IVF in de baarmoeder wordt gebracht, bestaat er een relatief kleine kans, tussen de 10 en 25%, dat dit embryo zich in de baarmoederwand innestelt. Deze innesteling ontrekt zich volledig aan de wil van de actoren. Pas na deze geslaagde innesteling bestaat er een zwangerschap die kan resulteren in een geboorte. Kortom, zonder innidatie geen zwangerschap en zonder conceptie geen innidatie. Niet de conceptie is het beslissend moment voor de totstandkoming van de zwangerschap. Dit is duidelijk de innidatie. Onduidelijker is het antwoord op de vraag vanaf welk moment de zich ontwikkelende vrucht bepaalde rechten krijgt. Asser/De Boer1 acht in tegenstelling tot o.a. Leenen,2 Broekhuijsen-Molenaar3 en De Bruijn-Lückers4 het tijdstip van innidatie een te strikte uitleg van art. 1:2 BW.
Volgens Nuytinck is dit art. 1:2 BW vooral van belang voor het erfrecht, maar voor de goede lezer moge duidelijk zijn dat dit artikel de basis vormt voor deze ‘nieuwe visie op de afstamming’.5
In de Embryowet komt aan de juridische ouders van het embryo het recht toe het embryo aan een ander te schenken, te bewaren of te vernietigen. Dit recht beperkt zich natuurlijk tot het nog niet getransfereerde embryo.
Na de geslaagde transfer, innidatie en intacte zwangerschap treedt art. 1:2 BW in werking. Heel opvallend is hierbij de tweede volzin van dit artikel: komt het kind dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan. Opnieuw wordt hier een fictie gehanteerd om mogelijk administratieve problemen te voorkomen. Met name het tijdstip van overlijden en de oorzaak blijven vaak onduidelijk. Het gevolg van de tweede volzin van art. 1:2 BW is dan ook dat alle kosten die voortvloeien uit het onderzoeken van het doodgeboren kind, worden toegerekend aan de ontzwangerde vrouw. Het kind is nog geen rechtssubject geworden en heeft nog geen plaats in de formele samenleving gekregen.