Bedoeld is kennelijk “hij”.
HR, 21-06-2016, nr. 15/00525
ECLI:NL:HR:2016:1266
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-06-2016
- Zaaknummer
15/00525
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Internationaal strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:1266, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑06‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:520, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2016:520, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 31‑05‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:1266, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 21‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van professioneel/illegaal vuurwerk. CAG: falende klacht met beroep op Vidgen-arrest over schending van art. 6.3.d. EVRM (ondervragingsrecht). HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
21 juni 2016
Strafkamer
nr. S 15/00525 E
SG/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, Economische Kamer, van 28 januari 2015, nummer 21/006776-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier L. Nuy, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juni 2016.
Conclusie 31‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Economische zaak. Medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van professioneel/illegaal vuurwerk. CAG: falende klacht met beroep op Vidgen-arrest over schending van art. 6.3.d. EVRM (ondervragingsrecht). HR: art. 81.1 RO.
Nr. 15/00525 E Zitting: 31 mei 2016 | Mr. P.C. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 28 januari 2015 door het hof Arnhem-Leeuwarden wegens - kort gezegd - “medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een partij professioneel/illegaal vuurwerk”, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van honderdtachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis.
Namens de verdachte heeft mr. E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over schending van art. 6, derde lid onder d, EVRM op de grond dat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld de belastende verklaringen van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] te betwisten, terwijl deze verklaringen wel (als doorslaggevend bewijs) zijn gebruikt om tot een bewezenverklaring te komen.
In de toelichting op het middel wordt - zo laat het grotendeels feitelijke betoog zich naar mijn idee begrijpen - aangevoerd dat het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ten onrechte voor het bewijs heeft gebruikt nu:
(i) de betwiste verklaringen door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tegenover de politie zijn afgelegd in hun rol als verdachte, niet als onafhankelijke getuige; dit enkele feit zou al maken dat er sprake is geweest van een schending van art. 6, derde lid en onder d, EVRM;
(ii) uit de overige bewijsmiddelen op generlei wijze kan blijken van verdachtes betrokkenheid bij het transport of voorhanden hebben van het illegale vuurwerk;
(iii) het enkele feit dat verdachte is aangehouden op de plaats delict niet kan leiden tot de conclusie dat hij als medepleger kan worden aangemerkt;
(iv) (derhalve) aangaande verdachtes betrokkenheid slechts de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] overblijven;
(v) de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zo niet ‘sole and decisive’, dan toch van ‘considerable weight’ zijn;
(vi) compenserende factoren ontbreken omdat de verklaringen niet door de verdediging op hun betrouwbaarheid konden worden getoetst nu [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich ten overstaan van de raadsheer-commissaris op hun verschoningsrecht hebben beroepen.
5. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“verdachte op 16 november 2011, in de gemeente Ede en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis [van] professioneel vuurwerk, te weten: 118 Chinese rollen, merk Celebration Cracker, artikel/type T807-3 voorhanden heeft gehad.”
6. De bewezenverklaring rust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 193 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Nadat er door het vuurwerkteam van de politieregio Gelderland- Midden/Gelderland-Zuid uitvoering is gegeven aan
- het bevel opnemen van (tele)communicatie in het onderzoek 07DMR11009 onder parketnummer 05/982021-11 ten aanzien van het telecommunicatienummer 06- [001]
- het bevel opnemen van (tele)communicatie in het onderzoek 07DMR11011 onder parketnummer 05/982023-11 ten aanzien van het telecommunicatienummer 06- [002]
in gebruik bij [medeverdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
wonende perceel [a-straat 1] te [woonplaats] ,
bestaat het vermoeden dat hij zich vermoedelijk bezighoudt met de handel in professioneel vuurwerk anders dan iemand met gespecialiseerde kennis daarvan, dan wel dat vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland brengt, opslaat, voorhanden heeft en aan een ander ter beschikking stelt, hetgeen blijkt uit het volgende:
Op 14 november 2011 te 17.03 uur belt een man met het telefoonnummer 06- [003] in naar het nummer 06- [002] en zegt daarbij:
I: = inbeller
4658 is ontvanger met 06- [002]
I: Hij zegt er is niemand meer. Alles is donker.
4658: Kutzooi, dan moet ik het een dag verzetten kerel. Die vrouw zegt nog om vijf uur. Staat die bus er nog wel.
I: Ja die staat er nog.
4658: Dan moeten we er morgen effe heen gaan.
I: Die Iveco die staat er nog.
Op 15 november 2011 te 08.45 uur stuurt de man met telefoonnummer 06- [002] een sms naar het telefoonnummer 06- [003] en schrijft daarin:
Haal die sleutel op en zeg datje hem zelfde tijd ophaal als wat wij hebben afgesproken.
Op 15 november 2011 te 16.03 uur stuurt de man met telefoonnummer 06- [002] een sms naar het telefoonnummer 06- [003] en schrijft daarin:
Vergeet niet die sleutel op te hallen
Op 15 november 2011 te 18.50 uur belt de man met telefoonnummer 06- [002] in naar het telefoonnummer 06- [003] van een man die zich [medeverdachte 2] noemt en zegt:
NNman heeft telefoonnummer 06- [002]H: noemt zich [medeverdachte 2] (naam genoemd)
NN: hee ik zie jou morgen vroeg hé
H: ja
NN: is goed
H: kom je me ophalen
NN: ja
H: is goed
NN: oké maatje
H: hoijo
NN: hee je had nog die dingen opgehaald hé
H: jajajajaja
NN: ja oké
H: hoelaat
NN: ja je zelfde als vorige week, ehh hetzelfde als vorige keer zeg maar
H: is goed
NN: zelfde tijd
H: oké
Op 4 november 2011 te 05.05 uur belt een NNman met het telefoonnummer 06- [001] in naar het telefoonnummer 06- [004] met de inhoud:
Vraagt of ze wel goed rijden.
NN3417 zeg tja, ja, ja dit is goed.
De collega die de opgenomen en afgeluisterde gesprekken gevoerd met de telecommunicatie van 06- [001] verwerkt, merkt bij de uitwerking van dit gesprek op dat de bellers op dat tijdstip van 05.05 uur volgens mastgegevens bij een telecommunicatiemast in de onmiddellijke nabijheid van Veldhoven-Steensel rijden.
Uit deze gesprekken valt op te maken dat men van plan is met een gehuurde bus, waarvan ze een sleutel ontvangen, in de vroege morgen naar het zuiden van het land (richting Veldhoven) te rijden, kennelijk om daar vuurwerk te halen. Kennelijk is men daar al eerder geweest.
Uit onderzoek was nog niet duidelijk door wie en bij welk bedrijf een bus gehuurd zou worden om deze inzet te plegen. Er is in ieder geval in dat gesprek sprake van een IVECO en het is bekend dat dat type IVECO een bestelbus is.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 202), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Door het vuurwerkteam voor de politieregio’s Gelderland-Midden en Gelderland- Zuid werd uitvoering gegeven aan het bevel opnemen van telecommunicatie in het onderzoek 07DMR11011 ten aanzien van het telefoonnummer 06- [002] en in het onderzoek 07DMR11009 ten aanzien van het telecommunicatienummer 06- [001] , beiden in gebruik bij een en dezelfde NNman. Uit de daaruit voortkomende opgenomen, afgeluisterde en verwerkte gesprekken bleek dat op 16 november 2011 door personen met een gehuurde bestelbus afgereisd zou worden naar België om daar vuurwerk te laden en vervolgens dat vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Ik had op 14 november 2011 telefonisch contact met de officier van justitie mr. S. Buist van het Functioneel Parket te Zwolle voor een toestemming om een stealth-sms in te zetten op genoemde telefoonnummers, teneinde te bewerkstelligen dat dit transport gevolgd en bij terugkomst in Nederland onderschept kon worden. Een schriftelijke ingediende aanvraag begeleidde dit gesprek. Door genoemde officier van justitie werd mondeling toestemming verleend om dit middel toe te passen op genoemde telefoonnummers op 16 november 2012 tussen 01.00 en 09.00 uur.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 203), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
In vervolg op de mondelinge toestemming van de officier van justitie van het functioneel Parket te Zwolle om via een stealth-sms de telecommunicatie te volgen middels de nummers 06- [001] en 06- [002] werd op 16 november 2011 vanaf 04.00 uur de daarop binnenkomende registraties uitgeluisterd, gevolgd en verwerkt. Bij het volgen na binnenkomst van deze registratie bleek dat op 16 november 2011 vanaf 04.17 uur het toestel met het mobiele nummer 06- [001] gebruikt werd. Uit de daarop volgende stealth-sms’jes was dat mobiele telefoontoestel - na invoer van coördinaten op mastlocaties - te volgen vanaf Arnhem naar Brabant tot aan de Belgische grens en later weer terug richting Arnhem met als einddoel Ede.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 204), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op 16 november 2011, omstreeks 05.00 uur, is verbalisant [verbalisant 1] , in burger gekleed, rijdend in een onopvallend politievoertuig en met de observatie belast, achter de betrokken bestelauto aan gereden om controle te behouden op de inhoud van de bestelauto, zijnde professioneel vuurwerk. Dit vuurwerk is eerder die nacht vanuit België de grens overgekomen en is vanaf Eindhoven door de verbalisant op afstand gevolgd. Om controle op het voertuig te houden is er op 14 november 2011 door de officier van justitie mr. S. Buist toestemming verleend voor het gebruik van de zogenaamde stealth-sms. Hierdoor kon ik, verbalisant [verbalisant 1] , het voertuig op gepaste afstand van minimaal 1000 meter blijven volgen. Elke vijf (5) minuten kreeg ik van mijn collega’s vanaf het bureau de positie door van het te volgen voertuig. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb het voertuig vanaf Eindhoven over de snelweg A50 en de N224 gevolgd tot aan de [b-straat] 126 te Ede, Gelderland. Tijdens het volgen van het voertuig heb ik, verbalisant [verbalisant 1] , contact onderhouden met een eenheid van de KLPD. Deze eenheid had post gevat bij het knooppunt Ewijk en is vanaf deze locatie het voertuig mede gaan volgen. Op het moment dat het voertuig in Ede, Gelderland, zijn afleverpunt had bereikt, is er contact geweest met de noodhulpeenheid van het bureau te Ede en zijn de verdachten door de collega’s van de KLPD en de noodhulpeenheid van Ede, Gelderland, aangehouden ter hoogte van de [b-straat] 126 te Ede, Gelderland. Hiervan is een apart proces-verbaal opgemaakt.
Voertuig(en): bestelauto, Iveco, kenteken [AA-00-BB] .
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 205), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] .
Verdachte: [medeverdachte 2] (man), geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] .
Voertuigen: Bestelauto, Iveco, kenteken [AA-00-BB] .
Bevindingen
Op 16 november 2011 omstreeks 09:00 uur was ik ter plaatse op de [b-straat] te Ede Gld, binnen de gemeente Ede, aan de achterzijde van perceel 126. Ter plaatse trof ik een bedrijfswagen met professioneel/illegaal vuurwerk aan. De fotomap is samengesteld aan de hand van de aangetroffen situatie.
Foto 1, pagina 2:
Achterzijde van het voertuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB] . Voertuig stond achterwaarts bij de garageboxen geparkeerd.
Foto 3, pagina 4:
Overzichtsfoto van de lading van de bedrijfswagen: dozen met Chinese rollen.
Foto 7, pagina 8:
Voertuig waarbij de verdachten werden aangetroffen. Voertuig stond achter de bedrijfsauto vol met vuurwerk geparkeerd.
Foto 8, pagina 9:
Voorzijde van de eerste (1e) garagebox aan de linkerzijde. Wordt gehuurd door [medeverdachte 1] .
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een afstandsverklaring in beslag genomen voorwerp ex art. 116 Sv (als bijlage op pagina 33), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Ondertekende,
Achternaam : [medeverdachte 2]
Voornamen : [voornamen medeverdachte 2]
Geboren : [geboortedatum] 1943
verklaart ten aanzien van de hieronder vermelde bij hem in beslag genomen voorwerpen:
Object :Vuurwerk
Aantal :Chinese rollen
dat die hem toebehoren en afstand ervan te doen.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 289 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Op 16 november 2011 zijn door mij, [verbalisant 2] , brigadier van de Politieregio Gelderland-Midden, werkzaam als coördinator bij het vuurwerkteam voor de politieregio’s Gelderland-Midden en Gelderland-Zuid, de in beslag genomen stukken vuurwerk op uiterlijke kenmerken onderzocht.
Zie bijgevoegde onderzoek van de knalstreng Chinese rol, Celebration Cracker T807-3.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 291 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant:
Knalstreng (Chinese rol)
Bijzonderheden betreffende opschriften ook van de eventuele verpakking:
Merk: Celebration Cracker
Artikelnummer: T807-3
Aantal stuks: 118
Algemene omschrijving van dit vuurwerk.
Een Chinese rol valt onder het begrip knalstrengen. Een Chinese rol is gecompartimenteerd, zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk, dat na ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten. In de RACT worden knalstrengen vermeld in de bijlage I.
Nederlandse Naam | Engelse naam | effect | categorie | maximaal toegestane gewicht aan pyrotechnische stoffen of preparaten |
---|---|---|---|---|
Knalstreng | banger batteries | repeterende knal | 2 | 100 gram zwart buskruit in totaal; per compartiment maximaal 0,5 gram zwart buskruit |
3 | 1000 gram zwart buskruit in totaal; per compartiment maximaal 0,5 gram zwart buskruit |
Ik zag dat het in beslag genomen vuurwerk NIET was voorzien van een categorie aanduiding zoals bedoeld in artikel 1A1.3. sub 3a van het Vuurwerkbesluit.
Op grond van artikel 5.3.5 lid 2 van het Vuurwerkbesluit is onderhavig vuurwerk aan te merken als professioneel vuurwerk.
NFI-verklaring:
Dit type knalstreng/Chinese rol is onderzocht door het NFI. Uit dit onderzoek is gebleken dat de effectlading niet uitsluitend bestaat uit zwart buskruit.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 226), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant(en) :
Op 16 november 2011 te 07:50 uur, hielden wij, verbalisanten, op de locatie [b-straat] 126 te Ede Gld als verdachte aan:
Achternaam: [medeverdachte 2]
Voornamen: [voornamen medeverdachte 2]
Geboren: [geboortedatum] 1943
Bevindingen
Op 16 november 2011 waren wij, verbalisanten, in uniform gekleed en waren wij belast met algehele surveillance. Wij kregen het verzoek van het regionaal vuurwerkteam van de regiopolitie Gelderland-Midden om post te vatten op de autosnelweg A50 en uit te kijken naar een witte Iveco met kenteken [AA-00-BB] . Dit voertuig zou mogelijk vuurwerk vervoeren afkomstig uit België. Vervolgens kregen wij nader bericht van het regionaal vuurwerkteam dat het voertuig met kenteken [AA-00-BB] mogelijk bij de [b-straat] 126 in Ede stond. Wij zijn naar de [b-straat] 126 gereden en troffen daar het betreffende voertuig op het perceel [b-straat] 126 aan. Hierop zijn wij samen met twee ter plaatse gekomen collega’s van de regiopolitie Gelderland-Midden naar het voertuig gelopen. In eerste instantie zagen wij niemand bij het voertuig. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , de achterportieren van het voertuig geopend en zag ik dat de laadruimte vol lag met dozen met daarin vermoedelijk vuurwerk. Wij zagen dat er achter het voertuig een ander voertuig met kenteken [CC-00-DD] stond. Wij zagen dat er vanaf de passagierszijde van dit voertuig een man naar ons toekwam. Wij hoorden dat de man ons desgevraagd mededeelde dat hij met het voertuig met kenteken [AA-00-BB] daar gekomen was. Hij zei dat hij het voertuig vanochtend gehuurd had. Hierop hebben wij deze persoon als verdachte aangehouden.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 228 e.v.), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant(en):
Op 16 november 2011, omstreeks 08.00 uur, hielden wij, verbalisanten, op de [b-straat] 126 te Ede Gld als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [voornamen verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1971
Bevindingen
Op 16 november 2011 kregen wij, verbalisanten, via onze centrale meldkamer te Arnhem, het verzoek te gaan naar de [b-straat] 126 te Ede. Wij kregen te horen dat daar een vrachtwagen zou staan met professioneel vuurwerk in de laadruimte. Ter plaatse zagen wij op het terrein van [b-straat] 126 een vrachtwagen staan. Samen met collega’s van de KLPD zijn wij het terrein opgelopen. Wij zagen dat de vrachtwagen achterop het terrein stond ter hoogte van de garageboxen. Achter de vrachtwagen stond een bedrijfsauto waarin twee mannen zich bevonden.
De bijrijder werd aangehouden door de collega’s van de KLPD. Ondertussen was collega [verbalisant 1] ter plaatse gekomen en vertelde aan ons, verbalisanten, dat de bestuurder ook aangehouden kon worden. Hierop hebben wij verdachte [verdachte] aangehouden.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 235 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte 2] :
V: Wie bent u?
A: [medeverdachte 2] , Dat staat voor [voornamen medeverdachte 2] . Ik word [medeverdachte 2] genoemd. Ik ben geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats].
V: Waar en wanneer is het vuurwerk gekocht?
A: Vannacht/vanmorgen, dat heb ik gekocht in België. Dat was in de hoek van Turnhout.
V: Hoe laat was dat?
A: Ik denk vanmorgen tussen 5:30 uur en 5:45 uur.
V: Wat is de naam en het adres van degene van wie het vuurwerk is gekocht?
A: Ik ben daar naar een parkeerplaats gereden. Ik ben daar opgehaald, vanuit daar zijn we naar een achteraf straatje gereden en hebben we het vuurwerk overgeladen.
V: Ging u alleen het vuurwerk ophalen?
A: Ik was in principe alleen, maar er is uiteindelijk wel iemand meegereden. Dan voel je je toch veiliger.
V: Wie was dat?
A: Dat was [verdachte] (het hof leidt uit deze verklaring en de overige bewijsmiddelen af: [verdachte] ). Volgens mij woont hij in Arnhem.
V: Met wie heeft u afgesproken dat u het vuurwerk ging halen of überhaupt kon krijgen?
A: Je weet hoe dat gaat, mannen onderling. Ik had gehoord dat je met de handel in vuurwerk een aardig centje kan bij verdienen. Zo is het een beetje gegaan. Ik heb die man eerst een keertje in Eindhoven gesproken en hij heeft me toen uitgelegd hoe ik naar België moest rijden en hoe het daar verder zou gaan.
V: Vanuit waar is het vuurwerk overgeladen?
A: Dat is vanuit een vrachtwagentje gegaan. Vanuit die vrachtwagen is het in mijn busje overgeladen.
V: Hebt u een vergunning voor dit vuurwerk?
A: Nee.
V: Waar lag het vuurwerk opgeslagen?
A: Het zat nog in de bus.
V: Waar wilde u het opslaan?
A: Het was de bedoeling het in Ede op te slaan.
V: Waar?
A: In een garagebox.
V: Waarom stond de bus aan de [b-straat] ?
A: Dat is de plek waar ik het wilde opslaan.
V: Van wie is die garagebox?
A: Ik weet dat die man [medeverdachte 1] heet.
V: Waar komt [medeverdachte 1] vandaan?
A: Ik weet dat [medeverdachte 1] uit Velp komt.
V: Welke straat woont [medeverdachte 1] ?
A: Volgens mij aan de [a-straat 1] .
V: Wist u dat het voorhanden hebben van dit vuurwerk verboden is?
A: Ja dat wist ik.
V: Bent u op de hoogte van het gevaar van dit vuurwerk?
A: Ja dat wist ik.
V: Welke route heeft u gereden?
A: Turnhout, Eindhoven, de A50 af, stukje A12 en dan over de Ginkelse hei.
12. Het proces-verbaal van verhoor van getuigen d.d. 22 mei 2014 opgemaakt door de raadsheer-commissaris strafzaken in dit hof voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte 2] :
Als u, RHC, mij vraagt of ik ook niet wil zeggen of ik [verdachte] ken, zeg ik dat ik niet eens wist dat hij [verdachte] heet. Ik ken hem alleen bij zijn voornaam. Na enig nadenken weet ik dat hij [verdachte] heet.
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 231 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [verdachte] :
V: Waar ben je aangehouden?
A: Ik ben aangehouden in Ede bij de garagebox van mijn schoonvader.
V: Waar is dat?
A: Dat is in Ede.
V: Van wie is de Caddy?
A: Die Caddy is van mijn zwager.
V: Wie is jouw zwager?
A: Mijn zwager is [medeverdachte 1] .
V: Waar woont [medeverdachte 1] ?
A: [medeverdachte 1] woont in Velp.
V: Wat is er precies gebeurd?
A: Ik kom in die Caddy van mijn zwager aanrijden. Ik rijd het grindpad op om naar de garagebox te rijden.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 259 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
als relaas van verbalisant(en):
Op 19 maart 2012 hoorden wij als verdachte: [medeverdachte 1] , wonende aan de [a-straat 1] te Velp Gld.
als verklaring van [medeverdachte 1] :
U vraagt mij naar de inbeslagneming van een partij illegaal vuurwerk waarbij mijn zwager [verdachte] en zijn vriend [medeverdachte 2] aangehouden werden. Volgens u was dit op 16 november 2011 te Ede aan de [b-straat] . Dit voorval is mij bekend en ik zal u verklaren wat daarin mijn rol is geweest. Dit was een partijtje wat opgehaald moest worden. Ik zat er als regelaar tussen. [betrokkene 1] was initiatiefnemer tot alles. [betrokkene 1] verzocht mij om iemand die de rollen kon ophalen. Ik heb tegen [betrokkene 1] gezegd dat ik wel iemand had en ik dacht toen aan [medeverdachte 2] , een vriend van mijn zwager [verdachte] . Ik had mijn zwager ook gesproken hierover. [verdachte] stelde mij voor dat hij en zijn vriend [medeverdachte 2] de rollen zouden gaan halen. Mijn zwager [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn naar [betrokkene 1] gegaan om alles goed af te spreken. [verdachte] heeft volgens mij [betrokkene 1] gebeld voor het maken van nadere afspraken. Eén van de afspraken met [betrokkene 1] was dat wij ieder € 300,- zouden ontvangen voor onze medewerking aan het ophalen/verhandelen van de rollen illegaal vuurwerk. [betrokkene 1] zou dat aan ons betalen. Nadat [medeverdachte 2] en [verdachte] bij [betrokkene 1] waren geweest, vertelde [verdachte] dat hij en [medeverdachte 2] de rollen voor [betrokkene 1] zouden gaan halen. Volgens mij moesten [medeverdachte 2] en [verdachte] de rollen gaan halen in Eindhoven of in de buurt daarvan. Volgens mij hebben [medeverdachte 2] en [verdachte] een bus of bestelauto gehuurd voor het vervoer van de rollen. Ik heb [verdachte] onze Volkswagen Caddy geleend om [medeverdachte 2] in de huurbus te vergezellen en met hem mee te rijden naar Eindhoven of omgeving. Ze zijn met twee auto’s naar Eindhoven gereden om de rollen op te halen voor [betrokkene 1] . Ik weet niet meer exact wanneer dit was, maar het kan kloppen dat dit medio november 2011 was; Ik denk dat ik omstreeks 09.30-10.00 uur die dag werd gebeld door mijn zwager [verdachte] of door [medeverdachte 2] . Eén van de twee vertelde mij telefonisch dat ze er bijna waren en ik heb toegezegd dat ik eraan kwam. Ik ben naar de garagebox van mijn vader aan de [b-straat] te Ede gereden. Toen ik daar aankwam, was de politie er ook al. Mijn zwager [verdachte] en zijn vriend [medeverdachte 2] werden door de politie aangehouden. De rollen vuurwerk zijn door de politie aangetroffen en in beslag genomen.
15. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 262 e.v.) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [medeverdachte 1] :
U vraagt mij naar telefoonnummers die destijds tijdens mijn betrokkenheid bij de vuurwerkhandel door mij gebruikt werden. Ik had de telefoon van “die jongens” gekregen. Ik kreeg elke keer maar één telefoon mee. Volgens mij heb ik gelijktijdig met het uitlenen van de Caddy aan mijn zwager [verdachte] en zijn vriend [medeverdachte 2] , mijn zwager mijn telefoon meegegeven voor zijn vertrek. [verdachte] en [medeverdachte 2] gingen die dag vuurwerk (rollen) halen voor “die jongen” waar ik gisteren over verklaarde. De uitgeleende telefoon had ik ook van “die jongens” gekregen, speciaal voor de handel in vuurwerk.”
7. Ten aanzien van de bewezenverklaring heeft het hof voorts nog het volgende overwogen:
“Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht op basis van onder meer de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Volgens haar dienen - gezien de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Vidgen - de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van het bewijs te worden uitgesloten, omdat de verdediging deze medeverdachten niet op een effectieve manier heeft kunnen ondervragen. Voorts heeft de raadsvrouw de betrouwbaarheid van deze verklaringen betwist. Tot slot heeft zij aangevoerd dat de omstandigheid dat de politie verdachte heeft aangetroffen in de buurt van de vrachtwagen waarin zich het vuurwerk bevond, niet kan bijdragen aan een bewezenverklaring. Volgens de raadsvrouw was verdachte daar enkel aanwezig om nieuwe velgen op de auto van zijn schoonvader te plaatsen.
Oordeel hof
Het hof hecht geen geloof aan de door verdachte gegeven verklaring en komt tot een bewezenverklaring en overweegt daarbij als volgt.
De medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn op verzoek van de verdediging opgeroepen om ten overstaan van de raadsheer-commissaris als getuigen te worden gehoord. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij het verhoor door de raadsheer-commissaris antwoord gegeven op de vraag of hij verdachte kent. [medeverdachte 2] heeft geantwoord dat hij niet eens wist dat verdachte “ [verdachte] ” heet. “Ik ken hem alleen bij zijn voornaam. Na enig nadenken weet ik dat jij1.[verdachte] heet.” Hij heeft voorts verklaard op andere vragen geen antwoord te willen geven. Ten aanzien van de vraag waar hij verdachte van kent, heeft hij zich op zijn verschoningsrecht beroepen. De verdediging heeft toen afgezien van het stellen van verdere vragen. Medeverdachte [medeverdachte 1] is niet verschenen bij de raadsheer-commissaris, met als reden dat hij zich op zijn verschoningsrecht zou beroepen. De verdediging heeft toen afgezien van het stellen van vragen aan medeverdachte [medeverdachte 1] . Wel heeft zij in een fax aan de raadsheer-commissaris uitdrukkelijk aangegeven niet af te zien van het horen van deze getuige. Noch voor noch ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging opnieuw verzocht om het horen van medeverdachte [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] .
Reeds omdat de verdediging, van wie in de regel het nodige initiatief mag worden verwacht tot het ondervragen van een getuige, heeft afgezien van het stellen van (verdere) vragen aan de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ten overstaan van de raadsheer-commissaris en bovendien niet heeft gevraagd om deze getuigen alsnog op zitting te (doen) horen, is naar het oordeel van het hof geen sprake van schending van de door het EHRM in de zaak Vidgen omschreven norm. Bovendien berust, anders dan in de zaak Vidgen, de bewezenverklaring in de onderhavige zaak niet alleen of in beslissende mate op de verklaring van één getuige. Het hof verwijst in dit verband in het bijzonder naar de bewijsmiddelen die betrekking hebben op het afluisteren van telefoongesprekken, op het aantreffen van verdachte in een auto samen met medeverdachte [medeverdachte 2] - in de onmiddellijke nabijheid van het busje waarin het vuurwerk zich bevond en een garage waar - naar ook eerder werd geconstateerd - vuurwerk was opgeslagen alsmede op de observatie door de politie van het transport van het vuurwerk.
Het hof heeft voorts geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , nu deze getuigen niet alleen verdachte hebben belast maar ook zichzelf en hun verklaringen over en weer voldoende steun vinden. Het namens verdachte geschetste alternatieve scenario acht het hof niet aannemelijk, aangezien daarvoor geen enkele onderbouwing is te vinden in het dossier.”
8. In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is geen sprake indien de verdachte niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste moet aldus worden begrepen dat reeds voldoende is als de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.2.Hierbij moet voorts nog worden opgemerkt dat ook als een getuige zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, de verdachte niet het bij art. 6, derde lid en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen om die getuige te (doen) horen omtrent diens niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring.3.Tot slot is van belang dat een klacht, inhoudende dat de verdediging voornoemd recht niet heeft kunnen uitoefenen, niet kan slagen indien de verdediging, van wie in de regel het nodige initiatief mag worden verwacht, niet heeft verzocht de getuige(n) voor de terechtzitting in hoger beroep op te roepen en het hof voorts ook geen ambtshalve plicht had tot oproeping.4.
9. Het hof heeft primair geoordeeld dat geen sprake is van schending van de door het EHRM in de zaak Vidgen5.omschreven norm, nu de verdediging niet heeft verzocht de getuigen alsnog op zitting te (doen) horen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de bij de politie afgelegde verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bruikbaar zijn voor het bewijs nu deze verklaringen in voldoende mate steun vinden in de andere bewijsmiddelen.
10. In het licht van Uw rechtspraak zoals hierboven uiteengezet getuigt het primaire oordeel van het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook niet onbegrijpelijk nu uit de stukken niet blijkt dat de verdediging, nadat de raadsheer-commissaris op 22 mei 2014 constateerde dat beide getuigen zich op hun verschoningsrecht beriepen, het hof heeft verzocht deze getuigen (alsnog) op te roepen voor de inhoudelijke terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2015. Daarmee heeft de verdediging - zo meen ik Uw rechtspraak te moeten duiden - het recht om de getuigen aan de tand te voelen over hun eerder bij de politie afgelegde verklaringen prijsgegeven. De omstandigheid dat de verdediging tegenover de raadsheer-commissaris met klem heeft benadrukt geen afstand te doen van de getuigen, kan daar - in weerwil van wat het middel kennelijk wil - dan niet aan afdoen.6.
11. Voorts is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring7.niet alleen of in beslissende mate steunt op de verklaring van één getuige. Het hof wijst in dit verband in het bijzonder op (1) de afgeluisterde telefoongesprekken, (2) het aantreffen van de verdachte in een auto samen met medeverdachte [medeverdachte 2] in de onmiddellijke nabijheid van het busje waarin het vuurwerk zich bevond en een garage waar - naar ook eerder werd geconstateerd - vuurwerk was opgeslagen en (3) de observatie door de politie van het transport van het vuurwerk. De tapverslagen geven onder meer steun aan de omstandigheid dat het transport heeft plaatsgevonden met twee personen, waaronder [medeverdachte 2] , dat er een huurbus (IVECO) zou worden gebruikt en dat [medeverdachte 2] en de andere verdachte in de vroege morgen van 16 november 2011 naar het zuiden van het land zouden rijden. De aanwezigheid8.van de verdachte om 07:50 uur ‘s morgens, zittende in de Caddy9.samen met medeverdachte [medeverdachte 2] , geeft steun aan de bewezenverklaring. Ook de observatieverslagen van de politie geven, met name voor wat betreft het tijdstip van het transport, de gereden route en de daarvoor aan de verdachten uitgeleende en gebruikte mobiele nummers, daaraan steun. Het is niet gewaagd te veronderstellen dat zelfs zonder het bezigen van de verklaringen van beide getuigen voor het bewijs, een bewezenverklaring zich wel laat denken. Het oordeel dat de bewezenverklaring niet alleen of in beslissende mate berust op de verklaringen van beide getuigen is dus bepaald niet onbegrijpelijk.
12. Het hof heeft overigens nog iets toegevoegd over de betrouwbaarheid van de verklaringen van beide getuigen. Zij hebben niet volstaan met de schuld op het bordje van een ander te schuiven, maar ook belastend voor zichzelf verklaard. Bovendien is van enig belang dat de verklaringen van beide (niet ondervraagde) getuigen elkaar ondersteunen.10.Tenslotte begrijp ik het hof zo dat in het licht van de hierboven besproken taps, het aantreffen van verdachte en de observaties een alternatieve lezing in strijd met de verklaringen van beide getuigen gelet op het ontbreken van onderbouwing niet aannemelijk is.
13. Ik wijs er bovendien op dat de bewijsmiddelen 1 t/m 10 de betwiste getuigenverklaringen bepaald niet onaanzienlijk ondersteunen. De taps en observaties bevestigen het verhaal van beide getuigen.
14. Onder verwijzing naar rechtspraak van het EHRM wordt nog betoogd dat het er niet om gaat of de betwiste getuigenverklaring ‘sole and decisive’ is, maar of ‘their testimonies clearly carried considerable weight in the establishment of applicant’s guilt.’11.De steller van het middel meent - als ik het goed begrijp - dat hoewel de betwiste verklaring van de niet ondervraagde getuige niet ‘sole and decisive’ is, deze verklaring wel een ‘considerable weight’ in de schaal (van het bewijs) legt en dat om die reden compenserende maatregelen geboden zijn.
15. De Wilde12.wijst er op dat de wisselende en alternatieve terminologie voor ‘sole and decisive’ onduidelijkheid oplevert. Is de maatstaf ‘considerable weight’ nu een andere dan ‘sole and decisive’, zoals Reisinger13.en Dubelaar14.menen? En als dat al zo is dan komt de vraag aan de orde wat de precieze inhoud van die maatstaf is. Moet het gewicht van het bewijsmiddel behoorlijk, aanmerkelijk, beduidend of zwaarwegend zijn? De eis ligt kennelijk ergens tussen ‘sole and decisive’ aan de ene kant en (kaal) redengevend aan de andere kant, maar een nadere afbakening ontbreekt in het middel. Een al te lage eis die nadert aan redengevend ligt niet voor de hand, omdat in dat geval compenserende maatregelen vrijwel steeds noodzakelijk zijn.
16. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de eis van ‘considerable weight’ in de rechtspraak van de Hoge Raad nooit gesteld.15.De onderhavige zaak is niet erg geschikt om nader te exploreren of de eis van ‘considerable weight’ geldt en wat de betekenis daarvan is voor het Nederlandse bewijsrecht.16.Ik heb immers al betoogd dat de betekenis van de verklaringen van beide getuigen voor het bewijs in de onderhavige zaak - zacht gezegd - niet van (over) wegend belang is. Tot compenserende maatregelen was het hof hoe dan ook niet gehouden.
17. Aldus heeft het hof geen inbreuk gemaakt op het recht van de verdachte op een eerlijk proces en diens ondervragingsrecht in de zin van art. 6, eerste lid en derde lid en onder d, EVRM. Het middel is in zoverre tevergeefs voorgesteld.
18. Het middel faalt.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
20. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑05‑2016
HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4480, NJ 2013/193, HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013/145, m.nt. Schalken.
Vgl. HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:807 (tweede middel afgedaan via art. 81 RO), met de daarbij horende conclusie van 27 januari 2015 van mijn ambtgenoot Bleichrodt (PHR:2015:263) en HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1251, NJ 2013/451, m.nt. Klip.
Vgl. HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1251, NJ 2013/451, m.nt. Klip, waarin hij op basis van het arrest van Uw Raad constateert dat wanneer de verdediging nalaat te verzoeken de medeverdachte/getuige op te roepen voor de zitting (in hoger beroep) er geen sprake is van een ontoelaatbare beperking van de rechten van de verdachte. Hij concludeert vervolgens: “Wat moet de verdediging nu doen om haar rechten gerespecteerd te achten? Steeds blijven vragen om de getuige en niet er van af zien vanuit de verwachting (of zekerheid) dat hij zich toch op een verschoningsrecht zal beroepen. Dat blijven vragen heeft zin als die verklaring sole or decisive is, als de zaak er mee staat of valt en de verklaring geen steun vindt in andere (bewijs)middelen waaraan geen bezwaren kleven. Tenslotte zou dat aanhoudende vragen om getuigen die antwoorden, moeten afdwingen dat wanneer antwoord op vragen niet mogelijk is, compenserende maatregelen worden getroffen.”
EHRM 10 juli 2012, appl. no. 29353/06, NJ 2012/649 m.nt. Schalken. In de cassatieschriftuur wordt onder 11 in dit kader onder meer een beroep gedaan op EHRM 15 december 2011, appl. nos 26766/05 en 22228/06, NJ 2012/283 m.nt. Schalken en Alkema (Al-Khawaja en Tahery vs. Verenigd Koninkrijk).
Ik heb mij nog afgevraagd of de rechtspraak waarin deze regel geformuleerd is één op één toepasbaar is op de onderhavige zaak. In de zaak die heeft geleid tot HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1251, NJ 2013/451, m.nt. Klip, was in hoger beroep in het geheel niet door de verdediging verzocht de getuige (opnieuw) te doen horen. In de onderhavige zaak heeft de verdediging bij appelschriftuur wel een verzoek neergelegd de getuigen te (doen) horen, welk verzoek door het hof is toegewezen waarna de getuigen zijn opgeroepen om te worden gehoord bij de raadsheer-commissaris. In het licht van HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, r.o. 2.76, waarin is bepaald dat wanneer bij appelschriftuur opgegeven getuigen zijn gehoord door een raadsheer-commissaris in de regel het belang zal zijn ontvallen aan de oproeping van die getuigen ter terechtzitting, is het dan wellicht wat curieus om aan de verdediging tegen te werpen dat zij heeft nagelaten een nieuw getuigenverzoek te doen. Wat hier ook van zij, tot cassatie kan dit evengoed niet leiden, nu het hof terecht en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat er voldoende steunbewijs voorhanden is (zie de hoofdtekst van deze conclusie).
Het hof zoekt steunbewijs voor de bewezenverklaring. In Europees perspectief wordt de term steunbewijs vooral gebezigd voor steun aan de betwiste getuigenverklaring. Zie B. de Wilde, Stille getuigen. Het recht belastende getuigen in strafzaken te ondervragen (artikel 6 lid 3 sub d EVRM), ac. prfs. VU 2015, p. 423.
Of, zo men wil, de aanhouding op heterdaad.
Een blik over de papieren muur wijst nog uit dat de politiefoto’s duidelijk laten zien dat de huurbus/IVECO de Caddy heeft ‘vastgezet’ bij de garagebox. Hieruit is af te leiden dat de Caddy als eerste het kleine terreintje bij de garageboxen is opgereden en dat pas daarna de huurbus is gearriveerd.
Daarbij past overigens voorzichtigheid. Zie De Wilde, a.w., p. 442.
De steller van het middel citeert r.o. 73 en 74 van EHRM 17 april 2014, appl. no 9154/10, EHRC 2014/169 m.nt. Dubelaar (Schatschaschwili vs BRD) en verwijst naar EHRM 25 oktober 2012, appl. no. 18027/05 (Stefancic vs Slovenie) en 6 december 2012, appl. no. 25088/07 (Pesukic vs Zwitserland).
Stille getuigen, a.w., p. 471-473.
J.C. Reisinger, ‘Van Straatsburg aan Nederland: compensatie geeft de doorslag’, Strafblad oktober 2014, p. 306 en 307 met verwijzing naar EHRM 25 oktober 2012, 18027/05 (Stefancic tegen Slovenië) en EHRM 17 april 2012, 43609/07 (Fafrowicz tegen Polen): ook als getuigenverklaringen van ‘considerable weight’ (en dus niet van doorslaggevende betekenis) zijn, zou de rechter zich alsnog moeten uitlaten over de vraag of en, zo ja, in hoeverre compensatie is vereist om de proceedings as a whole deugdelijk te kunnen waarderen. Vgl. in dit verband ook EHRM 10 april 2012, ECLI:NL:XX:2012:BX2665, NJ 2012/648 (Marcus Ellis, Rodrigo Simms & Nathan Antonio Martin tegen het Verenigd Koninkrijk) en EHRM 19 juli 2012, nr. 26171/07 (Hümmer tegen Duitsland).
Zie onderdeel 9 van de noot van Dubelaar bij EHRM 17 april 2014, appl. no 9154/10, EHRC 2014/169: ‘considerable weight’ is klaarblijkelijk een ander criterium.
In ECLI:NL:PHR:2015:957 laat mijn ambtgenoot Knigge in het midden welke consequenties Schatschaschwili tegen BRD moet hebben voor het Nederlandse recht. Mijn ambtgenoot Hofstee raakt de kwestie in ECLI:NL:PHR:2015:909. De Wilde, a.w., p. 472, noot 252 vermoedt dat het EHRM in Schatschaschwili tegen BRD de verklaring wel van beslissende betekenis heeft bevonden. In die benadering is van enige extra eis tot compensatie geen sprake. Zie voorts HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4480, NJ 2013/193 r.o. 3.5. dat kort gezegd inhoudt: geen ‘sole or decisive’ bewijsmiddel dus ook geen compensatie.
Zie EHRM (grote kamer) 15 december 2015, , appl. no. 9154/10, par 113 (Schatschaschwili vs BRD): het ontbreken van een goede reden voor het niet verschijnen van een getuige à charge op de zitting levert op zichzelf nog geen schending van art. 6 lid 3 onder d EVRM op maar: “the lack of a good reason for a prosecution witness’s absence is a very important factor to be weighed in the balance when assessing the overall fairness of a trial, and one which may tip the balance in favour of finding a breach of Article 6 §§ 1 and 3 (d).”