Art. 116 lid 2 aanhef en onder c Sv bepaalt dat in geval de beslagene schriftelijk afstand doet van de onder hem in beslaggenomen voorwerpen en heeft verklaart dat zij hem toebehoren, de OvJ kan gelasten dat met die voorwerpen wordt gehandeld als ware zij verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer, hetgeen de vernietiging van de desbetreffende voorwerpen kan betekenen. De vernietiging is in dat een geval een uitvoering van door de OvJ gegeven last.
HR, 19-06-2018, nr. 16/02806 B
ECLI:NL:HR:2018:949
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-06-2018
- Zaaknummer
16/02806 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:949, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:634
ECLI:NL:PHR:2018:634, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑04‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:949
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑08‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑07‑2016
- Vindplaatsen
NJ 2018/453 met annotatie van P. Mevis
SR-Updates.nl 2018-0261
NbSr 2018/224
Uitspraak 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op onder klager in zijn auto inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder laptop met toebehoren. 1. Ontvankelijkheid cassatieberoep. 2. Maatstaf beklag art. 94 Sv-beslag. 3. Laptop met toebehoren niet inbeslaggenomen gelet op ontbreken kennisgeving van inbeslagneming? Ad 1. Rb heeft vastgesteld dat klager geen afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen en dat deze inmiddels zijn vernietigd. Van een last a.b.i. art. 116.2.c Sv kan geen sprake zijn, nu klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt. Uit aan HR gezonden stukken blijkt voorts evenmin dat de voorwerpen zijn vernietigd met een machtiging a.b.i. art. 117 Sv. Gelet daarop kan in cassatie niet ervan worden uitgegaan dat de voorwerpen zijn vernietigd op een wijze die in art. 134.2.b en c Sv is voorzien. Dat brengt mee dat klager zal worden ontvangen in zijn cassatieberoep. Ad 2. HR stelt toepasselijke maatstaf bij beoordeling klaagschrift van beslagene gericht tegen een ex art. 94 Sv gelegd beslag voorop. Rb heeft een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. De beschikking kan reeds daarom in zoverre niet in stand blijven. Ad 3. Door m.b.t. de laptop met toebehoren te oordelen dat het beklag ongegrond is nu het ervoor moet worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen, heeft Rb miskend dat in een zodanig geval de klager n-o in zijn beklag dient te worden verklaard. Aan haar conclusie dat de laptop met toebehoren niet in beslag is genomen, heeft Rb ten grondslag gelegd dat van de inbeslagneming geen kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen. Evenwel kan uit de eerstgenoemde omstandigheid niet z.m. volgen dat geen inbeslagneming van de desbetreffende voorwerpen heeft plaatsgevonden, terwijl oordeel Rb dat klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen ontoereikend is gemotiveerd in het licht van hetgeen hieromtrent door en namens klager is aangevoerd.
Partij(en)
19 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/02806 B
KD/AJ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 26 april 2016, nummer RK 15/3659, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schrifturen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
2.1.
Het gaat in deze zaak om de inbeslagneming als bedoeld in art. 94 Sv onder de klager van diverse voorwerpen. De Rechtbank heeft bij de bestreden beschikking het op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift van de klager strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan hem van de inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond verklaard.
2.2.
Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank vastgesteld dat de klager geen afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen en dat deze inmiddels zijn vernietigd.
2.3.
Art. 134, tweede lid, Sv luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij
(...)
b. het openbaar ministerie de last geeft als bedoeld in art. 116, tweede lid onder c;
c. de machtiging als bedoeld in art. 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd;
(...)"
2.4.1.
Van een last als bedoeld in art. 116, tweede lid aanhef en onder c, Sv kan geen sprake zijn, nu de klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt.
2.4.2.
Uit de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt voorts evenmin dat de voorwerpen zijn vernietigd met een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv.
2.5.
Gelet op het voorgaande kan in cassatie niet ervan worden uitgegaan dat de voorwerpen zijn vernietigd op een wijze die in art. 134, tweede lid onder b en c, Sv is voorzien. Dat brengt mee dat de klager zal worden ontvangen in zijn cassatieberoep.
3. Beoordeling van het middel
3.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
3.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de raadkamer van de Rechtbank van 12 april 2016 is aldaar door de klager en diens raadsvrouwe onder meer het volgende aangevoerd:
"De raadsvrouw van klager verklaart - zakelijk weergegeven -:
De goederen genoemd in de Kennisgevingen van Inbeslagname zijn in de auto van cliënt aangetroffen. Hij heeft afstand gedaan van de goederen waarvan een eigenaar bekend was. De overige goederen in de auto zijn van cliënt en daar is ook een Kennisgeving van Inbeslagname van. Die goederen wil cliënt terug.
Over de laptop, de muis en een toetsenbord is op de strafzitting voor de meervoudige kamer ook al gesproken. Die lagen ook in de auto van cliënt. Ook deze goederen wil hij terug.
Klager verklaart - zakelijk weergegeven -:
Bij mijn verhoor door de politie heb ik al gemeld dat de laptop, muis en toetsenbord ook van mij waren. Die spullen lagen ook in mijn auto.
Ik had op het moment van de inbeslagname geen woning. Om die reden lagen al mijn spullen in mijn auto.
Alle goederen die op de kennisgeving van inbeslagname staan, zijn van mij, ondanks dat is vermeld dat er geen eigenaar van die goederen bekend is."
3.3.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de onder de klager inbeslaggenomen goederen en zijn eigendommen, waaronder een laptop met toebehoren, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klager zijn op 25 juni 2014 in beslag genomen:
- de goederen zoals vermeld op aangehechte kennisgeving van inbeslagneming (bijlage I);
2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. bij vonnis van de Meervoudige Strafkamer in deze rechtbank van 30 juni 2015 is klager veroordeeld ter zake van oplichting. Op het beslag is toen geen beslissing gegeven.
Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b WvSr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager eigenaar is van alle voorwerpen die zijn genoemd in de Kennisgeving van inbeslagneming en dat hij daarvan geen afstand heeft gedaan. Ook is een laptop met toebehoren in beslag genomen, maar daarvan is geen Kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat op de Kennisgeving van inbeslagneming is vermeld dat van de goederen geen eigenaar bekend is of is geworden. Om deze redenen zijn deze goederen inmiddels vernietigd.
Klager meldt pas in een aanvulling op het klaagschrift dat alle goederen, genoemd in de Kennisgeving inbeslagneming, zijn eigendom zijn. Voorts heeft klager bij de politie verklaard dat hij afstand doet van alle in zijn voertuig aangetroffen goederen. Daaronder vallen ook de goederen zoals vermeld op de Kennisgeving inbeslagneming.
Van de laptop met toebehoren is geen Kennisgeving van inbeslagneming. Het dient er dan ook voor gehouden te worden dat een dergelijk voorwerp niet in beslag is genomen.
Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag.
De rechtbank overweegt dat de goederen, vermeld in de Kennisgeving van inbeslagneming onder klager in beslag zijn genomen, maar dat daaruit blijkt dat van die goederen geen eigenaar bekend is en ook niet is geworden. Bedoelde goederen zijn inmiddels vernietigd, waartoe de officier van justitie ook gerechtigd was. Klager heeft niet afdoende kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden.
Met betrekking tot de laptop met toebehoren overweegt de rechtbank dat van inbeslagname hiervan geen Kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat heeft klager onvoldoende kunnen aantonen dat deze in beslag is genomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen.
Gelet op het vorenstaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beklag ongegrond."
3.4.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
3.5.
Door met betrekking tot de voorwerpen vermeld in de kennisgeving van inbeslagneming als maatstaf aan te leggen dat "het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b, Sr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd" en voorts door te oordelen dat "klager (...) niet afdoende [heeft] kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden" heeft de Rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. De beschikking kan reeds daarom in zoverre niet in stand blijven.
3.6.1.
Door met betrekking tot de laptop met toebehoren te oordelen dat het beklag ongegrond is nu het ervoor moet worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen, heeft de Rechtbank miskend dat in een zodanig geval de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag dient te worden verklaard.
3.6.2.
Aan haar conclusie dat de laptop met toebehoren niet in beslag is genomen, heeft de Rechtbank ten grondslag gelegd dat van de inbeslagneming geen kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat de klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen. Evenwel kan uit de eerstgenoemde omstandigheid niet zonder meer volgen dat geen inbeslagneming van de desbetreffende voorwerpen heeft plaatsgevonden, terwijl het oordeel van de Rechtbank dat de klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen ontoereikend is gemotiveerd in het licht van hetgeen hieromtrent door en namens de klager is aangevoerd op de zitting van de Rechtbank, zoals weergegeven hiervoor onder 3.2 en mede in aanmerking genomen hetgeen is vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.9. Ook in zoverre kan de beschikking niet in stand blijven.
3.7.
Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018.
Conclusie 24‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op onder klager in zijn auto inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder laptop met toebehoren. 1. Ontvankelijkheid cassatieberoep. 2. Maatstaf beklag art. 94 Sv-beslag. 3. Laptop met toebehoren niet inbeslaggenomen gelet op ontbreken kennisgeving van inbeslagneming? Ad 1. Rb heeft vastgesteld dat klager geen afstand heeft gedaan van de onder hem inbeslaggenomen voorwerpen en dat deze inmiddels zijn vernietigd. Van een last a.b.i. art. 116.2.c Sv kan geen sprake zijn, nu klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt. Uit aan HR gezonden stukken blijkt voorts evenmin dat de voorwerpen zijn vernietigd met een machtiging a.b.i. art. 117 Sv. Gelet daarop kan in cassatie niet ervan worden uitgegaan dat de voorwerpen zijn vernietigd op een wijze die in art. 134.2.b en c Sv is voorzien. Dat brengt mee dat klager zal worden ontvangen in zijn cassatieberoep. Ad 2. HR stelt toepasselijke maatstaf bij beoordeling klaagschrift van beslagene gericht tegen een ex art. 94 Sv gelegd beslag voorop. Rb heeft een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. De beschikking kan reeds daarom in zoverre niet in stand blijven. Ad 3. Door m.b.t. de laptop met toebehoren te oordelen dat het beklag ongegrond is nu het ervoor moet worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen, heeft Rb miskend dat in een zodanig geval de klager n-o in zijn beklag dient te worden verklaard. Aan haar conclusie dat de laptop met toebehoren niet in beslag is genomen, heeft Rb ten grondslag gelegd dat van de inbeslagneming geen kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen. Evenwel kan uit de eerstgenoemde omstandigheid niet z.m. volgen dat geen inbeslagneming van de desbetreffende voorwerpen heeft plaatsgevonden, terwijl oordeel Rb dat klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze voorwerpen in beslag zijn genomen ontoereikend is gemotiveerd in het licht van hetgeen hieromtrent door en namens klager is aangevoerd.
Nr. 16/02806 B Zitting: 24 april 2018 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [klager] |
De rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft bij beschikking van 26 april 2016 het klaagschrift van de klager, strekkende tot opheffing van het beslag op en teruggave aan hem van onder hem inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. De bestreden beschikking
3.1.
De rechtbank heeft haar beslissing tot ongegrondverklaring van het klaagschrift van de klager als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. onder klager zijn op 25 juni 2014 in beslag genomen:
- de goederen zoals vermeld op aangehechte kennisgeving van inbeslagneming (bijlage 1);
2. klager heeft geen afstand gedaan van hetgeen in beslag is genomen;
3. bij vonnis van de Meervoudige Strafkamer in deze rechtbank van 30 juni 2015 is klager veroordeeld ter zake van oplichting. Op het beslag is toen geen beslissing gegeven.
Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van
strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b WvSr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd.
De raadsvrouw van klager heeft in raadkamer ter aanvulling op het klaagschrift aangevoerd dat klager eigenaar is van alle voorwerpen die zijn genoemd in de Kennisgeving van inbeslagneming en dat hij daarvan geen afstand heeft gedaan. Ook is een laptop met toebehoren in beslag genomen, maar daarvan is geen Kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen teruggave en daartoe aangevoerd dat op de Kennisgeving van inbeslagneming is vermeld dat van de goederen geen eigenaar bekend is of is geworden. Om deze redenen zijn deze goederen inmiddels vernietigd.
Klager meldt pas in een aanvulling op het klaagschrift dat alle goederen, genoemd in de Kennisgeving inbeslagneming, zijn eigendom zijn. Voorts heeft klager bij de politie verklaard dat hij afstand doet van alle in zijn voertuig aangetroffen goederen. Daaronder vallen ook de goederen zoals vermeld op de Kennisgeving inbeslagneming.
Van de laptop met toebehoren is geen Kennisgeving van inbeslagneming. Het dient er dan ook voor gehouden te worden dat een dergelijk voorwerp niet in beslag is genomen. Het klaagschrift dient derhalve ongegrond te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag.
De rechtbank overweegt dat de goederen, vermeld in de Kennisgeving van inbeslagneming onder klager in beslag zijn genomen, maar dat daaruit blijkt dat van die goederen geen eigenaar bekend is en ook niet is geworden. Bedoelde goederen zijn inmiddels vernietigd, waartoe de officier van justitie ook gerechtigd was. Klager heeft niet afdoende kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden. Met betrekking tot de laptop met toebehoren overweegt de rechtbank dat van inbeslagname hiervan geen Kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat heeft klager onvoldoende kunnen aantonen dat deze in beslag is genomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen. Gelet op het vorenstaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.”
4. Het middel
4.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de rechtbank het klaagschrift van de klager ten onrechte, althans ontoereikend dan wel onbegrijpelijk gemotiveerd ongegrond heeft verklaard.
4.2.
Ik zal beginnen met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de voorwerpen vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming die aan de bestreden beschikking is gehecht. Ik maak daarbij eerst een opmerking over de ontvankelijkheid van de klager in zijn beklag. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze voorwerpen op 25 juni 2014 op de voet van art. 94 Sv onder de klager in beslag zijn genomen, dat de klager geen afstand heeft gedaan van hetgeen in beslag is genomen en dat de voorwerpen inmiddels zijn vernietigd. Die laatste vaststelling roept de vraag op of dit betekent dat het beslag ingevolge art. 134 lid 2 Sv is geëindigd, zodat de rechtbank de klager volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn beklag. Dat geval doet zich voor indien aan de vernietiging hetzij een last als bedoeld in art. 116 lid 2 aanhef en onder c Sv ten grondslag ligt, hetzij een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv.
4.3.
Het moge duidelijk zijn dat in het onderhavige geval, waarin de klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt, geen sprake kan zijn geweest van vernietiging ter uitvoering van een last als bedoeld in art. 116 lid 2 aanhef en onder c Sv.1.Dat de voorwerpen zijn vernietigd met een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv blijkt evenmin uit de stukken die op de voet van art. 434 lid 1 Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden. Waarop de rechtbank haar oordeel dat “de officier van justitie (…) gerechtigd was” tot vernietiging de voorwerpen die blijkens de kennisgeving van inbeslagneming onder klager in beslag zijn genomen baseert, wordt mij niet duidelijk. Ik merk daarbij op dat art. 117 Sv geen titel oplevert om voorwerpen waarvan de eigendom niet vaststaat, te vernietigen.2.Nu derhalve in cassatie niet vaststaat dat de voorwerpen zijn vernietigd op een wijze die in art. 134 lid 2 sub b en c Sv is voorzien, is er voor de Hoge Raad geen reden om de klager alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. Evenmin kan gezegd worden dat de klager geen belang meer heeft bij zijn klacht. Als aan de last tot teruggave niet kan worden voldaan, dient de bewaarder over te gaan tot betaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop zou hebben opgebracht (art. 119 lid 1 Sv).3.Bij een last tot teruggave heeft de klager dus nog steeds belang.4.
4.4.
Dan nu de vraag of de rechtbank het beklag op toereikende gronden ongegrond heeft verklaard. Ingevolge art. 116 lid 1 Sv doet het openbaar ministerie de inbeslaggenomen voorwerpen teruggeven aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet. Is het de beslagene die bij klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp verzoekt, dan dient de rechtbank in een dergelijk geval die teruggave te gelasten aan die beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. De vraag of de klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van het voorwerp moet worden beschouwd komt niet aan de orde in geval onder de klager beslag is gelegd.5.
4.5.
Met juistheid overweegt de rechtbank dat zij eerst dient te beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij de klager in beslag is genomen.6.Vraagtekens plaats ik echter bij de wijze waarop de rechtbank dit ‘belang van strafvordering’ invult, nl. dat “nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv (…) daarbij in dit geval van belang [is] of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b WvSr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd.” Niet direct duidelijk is wat de rechtbank met de als laatste genoemde vernietiging bedoelt. Als zij het oog zou hebben op de hiervoor ter sprake gekomen bevoegdheden tot vernietiging die besloten liggen in de artt. 116 en 117 Sv, getuigt haar oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. Die vernietiging vormt niet een belang van de strafvordering op grond waarvan een voorwerp in beslag genomen of gehouden kan worden. Ik zou het er evenwel op willen houden dat de rechtbank in uiterst ongelukkige bewoordingen bedoeld heeft tot uitdrukking te brengen dat een mogelijke onttrekking aan het verkeer (niet een bevoegdheid van de OvJ overigens) een belang van de strafvordering als hier bedoeld vormt.
4.6.
De rechtbank heeft kennelijk – en allesbehalve onbegrijpelijk - geoordeeld dat de door haar in aanmerking genomen belangen van strafvordering (veilig stellen van resp. verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer) in het onderhavige geval niet aan teruggave van de voorwerpen in de weg staan. Zij baseert de ongegrondverklaring van het beklag op de omstandigheid dat de klager “niet (…) afdoende [heeft] kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden”. Dat echter doet er in het onderhavige geval, waarin de klager de beslagene is, niet toe (zie onder 4.4). Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
4.7.
Dan nu de laptop ‘met toebehoren’ die onder de klager in beslag zou zijn genomen, maar waarvan geen kennisgeving van inbeslagneming is opgemaakt. Het gaat wat dat laatste betreft om – zo begrijp ik uit klagers aanvullende klaagschrift van 9 februari 2016 – een bij de laptop behorende muis, toetsenbord en tas. Ik merk op dat de kennisgeving die aan de bestreden beschikking is gehecht wel melding maakt van een “grote laptoptas” die in beslag zou zijn genomen (zie volgnummer 3). Of het om deze of een andere tas gaat, wordt mij niet duidelijk. Tijdens de behandeling in raadkamer gaat het – zo blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal – in ieder geval om de laptop en een bijbehorende muis en toetsenbord.
4.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het ervoor moet worden gehouden dat deze voorwerpen niet in beslag zijn genomen. Ik laat daar dat dit oordeel niet tot de ongegrondverklaring van het beklag had moeten leiden, maar tot de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in dat beklag. Uit de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheid dat met betrekking tot de voorwerpen geen kennisgeving is opgemaakt, kan niet zonder meer volgen dat geen inbeslagneming van de desbetreffende voorwerpen heeft plaatsgevonden.7.Het is dan ook de vraag of het oordeel van de rechtbank dat de klager onvoldoende heeft kunnen aantonen dat de voorwerpen in beslag zijn genomen, niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. Ik meen dat dit niet het geval is, ook als het ervoor moet worden gehouden dat de rechtbank met “onvoldoende heeft kunnen aantonen” heeft bedoeld “niet aannemelijk geworden”.
4.9.
Ik neem daarbij in aanmerking dat de klager aankoopbonnen van deze voorwerpen heeft overgelegd en dat de rechtbank de juistheid in het midden heeft gelaten van de - bij de behandeling in raadkamer gedane - bewering van de klager dat hij op het moment van de inbeslagneming geen woning had en dat al zijn spullen daarom in de auto lagen. Ik neem ook in aanmerking dat de klager niet alleen bij de behandeling van de strafzaak waarop de rechtbank doelt om teruggave van desbetreffende voorwerpen heeft verzocht8., maar naar eigen zeggen ook al bij zijn verhoor bij de politie al had gesteld dat de laptop met toebehoren van hem was. De rechtbank heeft ook de juistheid van deze bewering in het midden gelaten. Dit alles maakt dat het oordeel van de rechtbank dat het ervoor moet worden gehouden dat de voorwerpen niet in beslag zijn genomen, mijns inziens niet zonder meer begrijpelijk is. Ook dit onderdeel van het middel is dus terecht voorgesteld.
4.10.
Gelet op het vorenstaande behoeft de laatste klacht van het middel, namelijk dat de rechtbank niet heeft beslist op een aanhoudingsverzoek van de verdediging, geen bespreking.
4.11.
Het middel slaagt.
5. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑04‑2018
Art. 119 lid 1 Sv heeft letterlijk gelezen alleen betrekking op het geval waarin het voorwerp op regelmatige wijze (conform art. 117 Sv) is vernietigd. De bedoeling van de wetgever kan echter niet zijn geweest dat de waarde van het voorwerp niet behoeft te worden vergoed als het voorwerp op onwettige wijze is vernietigd. Anders immers wordt op onrechtmatig handelen een premie gesteld.
Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 en HR 22 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO1624, NJ 2011/125, dat betrekking had op conservatoir beslag. In uitzonderingsgevallen behoeft een op de voet van art. 94 Sr inbeslaggenomen voorwerp, ook als zich daarvoor geen andere rechthebbende meldt, niet teruggegeven worden aan de beslagene. Dat is het geval als die teruggave “onredelijke gevolgen” zou hebben. Dat is het geval als vaststaat dat de beslagene niet de rechthebbende is, bijvoorbeeld als hij bekent de voorwerpen te hebben gestolen, maar niet meer weet van wie. Overigens zou in dit geval ook gezegd kunnen worden dat een onbekende ander redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt. Vgl. HR 29 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5650 (dat betrekking had op art. 353 Sv) en voorts mijn conclusies ECLI:NL”PHR:2012:BT8950 (punten 14 en 15) en ECLI:NL:PHR:2012:BX4278 (punt 5.10).
Vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, rov. 2.8.
Vgl. HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1813.
Zie het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht van 30 juni 2015, dat aan het aanvullende klaagschrift van de klager is gehecht.
Beroepschrift 10‑08‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/02806 B
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
(AANVULLING)
Van : Mr. L.E.G. van der Hut
Dossiernummer: 1617045
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door de
Rechtbank Midden-Nederland, locatie
Utrecht, op 26 april 2016, onder
rekestnummer 15/3659 gewezen
beschikking.
Aanvulling op middel
1.
Op 13 juli 2016 is namens verzoeker tijdig het volgende processtuk opgevraagd: ‘het advies van de officier van justitie zoals vermeld op pag. 1 van de beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland d.d. 26 april 2016’. Op 10 augustus 2016 is dit stuk aan ondergetekende toegestuurd, waarbij haar een nadere termijn is verleend teneinde de eerder ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen dan wel een of meerdere middelen in te trekken. Onderhavig stuk betreft een aanvulling op de reeds op 15 juli 2016 ingediende schriftuur, althans op het bij deze schriftuur ingediende middel (hierna: het middel).
2.
Voornoemd advies van de Officier van Justitie, gedateerd 4 maart 2016 luidt, voor zover hier relevant, als volgt (p. 2 van het advies):
‘Op de kennisgeving van inbeslagneming staan slechts die goederen waarvan de politie geen eigenaar heeft kunnen vaststellen. Deze goederen zijn inmiddels vernietigd.
Na controle van de uit het beslagportaal afkomstige beslaglijst blijken er, naast de goederen vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming, ook nog goederen in beheer te zijn bij de politie. Om vast te kunnen stellen of hier goederen van klager tussen zitten, zal klager eerst specifiek aan moeten geven om welke goederen het gaat.’
3.
Verder stelt verzoeker vast dat blijkens p. 1 van de bestreden beschikking de Rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift kennis heeft genomen van — en aldus acht heeft geslagen op — voornoemd advies.
4.
In alinea 2.15 van het middel heeft verzoeker in het kader van de eerste deelklacht aangegeven uitdrukkelijk belang te hebben bij een beoordeling. Hiertoe is onder meer aangevoerd dat volgens de Officier van Justitie de in de kennisgeving van inbeslagneming vermelde goederen weliswaar zijn vernietigd, maar dat niet blijkt op basis waarvan die vernietiging heeft plaatsgevonden. Verzoeker voegt hieraan toe, dat uit voornoemd advies evenmin blijkt op basis waarvan (de wettelijke grondslag) de goederen zijn vernietigd.
5.
In alinea 2.16 t/m 2.20 is in het kader van de tweede deelklacht aangevoerd, dat het oordeel van de Rechtbank dat het ervoor moet worden gehouden dat de laptop met toebehoren niet in beslag is genomen, nu er geen kennisgeving van inbeslagneming is en verzoeker onvoldoende heeft kunnen aantonen dat de laptop in beslag is genomen, ontoereikend en/of onbegrijpelijk is en dat de ongegrondverklaring ten aanzien van dit onderdeel van het klaagschrift onjuist is, althans eveneens ontoereikend en/of onbegrijpelijk. Het advies van de Officier van Justitie onderbouwt en benadrukt deze conclusies. Hieruit blijkt immers dat een controle van de uit het beslagportaal afkomstige beslaglijst heeft uitgewezen dat er, naast de goederen vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming, ‘ook nog goederen in beheer zijn bij de politie’. Dit betekent dat er meer goederen in beslag zijn genomen dan op de kennisgeving van inbeslagneming zijn vermeld; dit zou dus ook een laptop met toebehoren kunnen zijn. Althans: uit niets blijkt dat dit geen laptop met toebehoren is.
6.
Tot slot onderstreept het advies de ontoereikendheid en/of onbegrijpelijkheid van de impliciete afwijzing van het aanhoudingsverzoek, zoals aangevoerd in de derde deelklacht. De inhoud van het advies had, gelet op onder meer de aard van de informatie, de Rechtbank ten minste aanleiding moeten geven om meer informatie in te winnen over de inbeslaggenomen goederen, althans om dit punt ten minste ter raadkamerzitting te bespreken en/of gemotiveerd terzijde moeten schuiven bij een afwijzing van het aanhoudingsverzoek.
7.
Verzoeker handhaaft daarom het op 15 juli 2016 bij schriftuur ingediende middel en alle deelklachten strekkende tot vernietiging van de beschikking en vult de schriftuur, althans het middel aan zoals hiervoor weergegeven.
Deze aanvullende schriftuur wordt ondertekend en ingediend door L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
L.E.G. van der Hut
Den Haag, 10 augustus 2016
Beroepschrift 14‑07‑2016
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 16/02806 B
SCHRIFTUUR HOUDENDE
EEN MIDDEL VAN CASSATIE
Van : Mr. L.E.G. van der Hut
Dossiernummer: 1617045
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 26 april 2016, onder rekestnummer 15/3659 gewezen beschikking.
Middel
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat
- (i.)
het Hof ten onrechte, althans op onjuiste, ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden heeft beslist tot ongegrondverklaring van verzoekers klaagschrift ex art. 552a Sv strekkende tot opheffing van het beslag op de onder verzoeker inbeslaggenomen voorwerpen, met last tot teruggave van deze voorwerpen aan verzoeker, en/of
- (ii.)
het Hof heeft verzuimd te beslissen op het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de behandeling van het klaagschrift om nadere informatie te verkrijgen over de op de kennisgeving van inbeslagname vermelde goederen en de laptop (met toebehoren), althans doordat het Hof op onjuiste, ontoereikende en/of onbegrijpelijke gronden impliciet heeft beslist tot afwijzing van dit verzoek.
2. Toelichting
2.1
Op 22 december 2015 is namens verzoeker een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend, inhoudende een verzoek tot teruggave aan verzoeker van zijn eigendommen c.q. zaken die in beslag waren genomen in het kader van de reeds onherroepelijk geëindigde strafzaak tegen hem. Welke goederen moesten worden geretourneerd, kon op dat moment nog niet worden opgegeven, maar zou na bestudering van de stukken alsnog worden opgegeven.
2.2
Op 9 februari 2016 is voornoemd klaagschrift schriftelijk aangevuld door de (nieuwe) raadsvrouw van verzoeker. Hierin is concreet aangegeven ten aanzien van welke inbeslaggenomen goederen verzoeker opheffing van het beslag met last tot teruggave aan hem wenste. Dit betrof 1.) alle goederen zoals vermeld in de bijgevoegde kennisgeving van inbeslagneming, en 2.) een laptop met toebehoren, te weten een toetsenbord, een muis en een tas (hierna: de laptop). De raadsvrouw voerde aan, dat deze goederen aan verzoeker toebehoren en dat het beslag hierop het belang van strafvordering niet kan dienen daar de strafzaak al onherroepelijk was geëindigd. Uit de kennisgeving inbeslagneming blijkt verder dat het beslag in dezen is gelegd op grond van art. 94 Sv.
2.3
Ter raadkamerzitting d.d. 12 april 2016 is aangevoerd dat de laptop met toebehoren, net als de overige inbeslaggenomen goederen, in verzoekers auto lagen en dat verzoeker al bij zijn politieverhoren en tijdens de behandeling van zijn strafzaak bij de meervoudige kamer van dezelfde Rechtbank heeft verzocht om teruggave hiervan (bijlage 2 bij de schriftelijke aanvulling: het proces-verbaal van de terechtzitting in de strafzaak d.d. 30 juni 2015). In dit verband is tevens aangegeven waarom de goederen in de auto lagen (verzoeker had toen geen woning) en is gewezen op een tweetal door verzoeker overgelegde stukken, te weten een verklaring van zijn vader en een nota van de [A], met betrekking tot de aankoop van de laptop.
2.4
In raadkamer heeft de Officier van Justitie de volgende standpunten ingenomen, kort samengevat (proces-verbaal raadkamerzitting, p. 2):
- —
pas in de aanvulling op het klaagschrift is aangegeven dat de goederen vermeld op de kennisgeving van inbeslagneming van verzoeker zijn, terwijl op de kennisgeving staat vermeld dat geen eigenaar bekend is,
- —
verzoeker heeft afstand gedaan van alle in zijn voertuig aangetroffen goederen,
- —
alle goederen vermeld op de kennisgeving zijn inmiddels vernietigd,
- —
van de laptop is geen kennisgeving inbeslagneming. De Officier van Justitie heeft navraag gedaan bij de politie, maar nog geen antwoord gekregen; zij gaat er daarom nu van uit dat er geen laptop in beslag is genomen, maar mocht ze van de politie alsnog bericht krijgen over de laptop zonder dat een kennisgeving van inbeslagneming is opgemaakt, dan zal de laptop aan verzoeker worden geretourneerd,
- —
het beklag dient daarom vooralsnog ongegrond te worden verklaard.
2.5
De raadsvrouw heeft, kort samengevat, gepersisteerd bij het klaagschrift en haar aanvulling en primair verzocht om gegrondverklaring van het klaagschrift. Zij gaf aan dat de goederen in de auto van klager zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen, dat deze aan hem toebehoren en dat hij daarvan geen afstand heeft gedaan. Ten aanzien van de laptop voerde zij aan, dat verzoeker stukken heeft overgelegd dat hij de laptop heeft gekocht en al meerdere keren heeft aangegeven dat hiervan geen kennisgeving van inbeslagneming is. Subsidiair stelde zij dat de Officier van Justitie onvoldoende moeite heeft gedaan om uit te zoeken of de laptop wel of niet in beslag is genomen en verzocht zij de Rechtbank, ingeval niet tot gegrondverklaring van het klaagschrift zou worden overgegaan, de behandeling van het klaagschrift aan te houden om nadere informatie te verkrijgen over de op de kennisgeving van inbeslagname vermelde goederen en de laptop (proces-verbaal raadkamerzitting, p. 2).
2.6
De Officier van Justitie herhaalde dat de goederen genoemd in de kennisgeving van inbeslagneming zijn vernietigd en dat alleen over de laptop nog onduidelijkheid bestaat. Aanhouding achtte zij echter niet zinvol, omdat, mocht de laptop bij de politie liggen, deze terug aan klager kon worden gegeven.
2.7
Bij beschikking van 26 april 2016 heeft de Rechtbank vastgesteld dat de goederen zoals vermeld op de aangehechte kennisgeving van inbeslagneming op 25 juni 2014 onder klager in beslag zijn genomen en dat klager geen afstand heeft gedaan van hetgeen in beslag is genomen (beschikking, p. 1). Voorts heeft de Rechtbank overwogen, voor zover hier relevant (beschikking, p. 1–2):
‘Overwegingen
Maatstaf bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift is of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van hetgeen bij klager in beslag is genomen. Nu beslag is gelegd op de voet van artikel 94 Sv is daarbij in dit geval van belang of het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard op grond van artikel 33a, tweede lid onder b WvSr, dan wel door de officier van justitie op grond van haar toekomende bevoegdheden zullen worden vernietigd.
(…)
Hetgeen van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank de conclusie dat het belang van strafvordering zich in dit geval verzet tegen de beëindiging van het beslag.
De rechtbank overweegt dat de goederen, vermeld in de Kennisgeving van inbeslagneming onder klager in beslag zijn genomen, maar dat daaruit blijkt dat van die goederen geen eigenaar bekend is en ook niet is geworden. Bedoelde goederen zijn inmiddels vernietigd, waartoe de officier van justitie ook gerechtigd was. Klager heeft niet afdoende kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoorden.
Met betrekking tot de laptop met toebehoren overweegt de rechtbank dat van inbeslagname hiervan geen Kennisgeving van inbeslagneming bestaat en dat heeft klager onvoldoende kunnen aantonen dat deze in beslag is genomen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat dit goed niet in beslag is genomen.
Gelet op het vorenstaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.’
2.8
Tegen de motivering van de beschikking van de Rechtbank koestert verzoeker bezwaren. Daarnaast heeft de Rechtbank verzuimd te responderen op het door de raadsvrouw gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding. Voor zover de ongegrondverklaring van het klaagschrift moet worden opgevat als een impliciete afwijzing van dit verzoek, kan de motivering hiervan de afwijzing niet kan dragen. Verzoeker licht dit als volgt toe.
2.9
In de eerste plaats geldt het volgende. In het kader van de ontvankelijkheid van de klager in zijn klaagschrift ex art. 552a Sv dient te worden beoordeeld of de klager belanghebbende is; op grand van genoemd artikel kunnen immers slechts belanghebbenden zich beklagen. Voor de vraag of de klager als belanghebbende kan gelden en dientengevolge in het beklag kan worden ontvangen, is niet beslissend of hij als rechthebbende kan worden aangemerkt, maar of hij gesteld heeft rechthebbende te zijn (HR 6 januari 2004, LJN AN8586, HR 8 februari 2011, LJN B02962, HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2025 en HR 27 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1245).
2.10
Als belanghebbenden kunnen onder meer worden aangemerkt:
- a.
degene onder wie het beslag is gelegd, en
- b.
degene die stelt eigenaar te zijn (HR 23 juni 1987, LJN AC9904, NJ 1988, 43 en HR 26 maart 2013, LJN BZ5406).
2.11
Blijkens de motivering van de Rechtbank baseert zij de ongegrondverklaring van het klaagschrift ten aanzien van de op de kennisgeving inbeslagneming vermelde goederen op haar oordeel dat uit de kennisgeving blijkt dat van die goederen geen eigenaar bekend is en dat verzoeker niet afdoende heeft kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoren. Daarom verzet het belang van strafvordering zich tegen de beëindiging van het beslag, aldus de Rechtbank.
2.12
Hiermee heeft de Rechtbank het te hanteren toetsingskader miskend. Blijkens de kennisgeving betreft het in dezen beslag op grond art. 94 Sv. In een dergelijk geval dient de Rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en zo neen, b. de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd (vgl. HR 25 September 2001, LJN AD5966, NJ 2002, 109 en HR 10 maart 2009, LJN BG8959).
2.13
Het oordeel van de Rechtbank dat het belang van strafvordering zich verzet tegen beëindiging van het beslag, daar verzoeker niet afdoende heeft kunnen aantonen dat deze goederen aan hem toebehoren, miskent dit toetsingskader. Het oordeel dat het belang van strafvordering zich hiertegen verzet is voorts onjuist, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd, nu de strafzaak tegen verzoeker in welk verband de voorwerpen in beslag zijn genomen reeds bij vonnis van de Meervoudige Kamer van 14 juli 2015 (de beschikking vermeldt abusievelijk 30 juni 2015, dit is de datum waarop de zitting in eerste aanleg plaatsvond; op 30 oktober 2015 is het hoger beroep ingetrokken, waarna het vonnis onherroepelijk is geworden) is geëindigd, terwijl op het beslag toen geen beslissing is gegeven.
2.14
Voor zover de Rechtbank tot uitdrukking heeft willen brengen dat zich hier de situatie voordoet dat een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen moet worden aangemerkt, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dit oordeel tevens, zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk. Hierbij zij in aanmerking genomen dat de goederen in de auto van verzoeker zijn aangetroffen, dat zij onder hem in beslag zijn genomen en dat verzoeker kennelijk reeds bij zijn politieverhoren heeft aangegeven dat zij aan hem toebehoren. Bovendien heeft hij zowel in het onderhavige klaagschrift alsmede de aanvulling daarop aangevoerd dat de voorwerpen ‘zijn eigendommen’ zijn en hem toebehoren. De stelling van de Officier van Justitie dat van de goederen geen eigenaar bekend is, is op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet hierop is het oordeel van de Rechtbank dat verzoeker niet afdoende heeft kunnen aantonen dat de inbeslaggenomen goederen aan hem toebehoren (oftewel: dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hijzelf als rechthebbende moet worden beschouwd) onbegrijpelijk. (Vgl.HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0539)
2.15
Verzoeker hecht eraan in het kader van deze klacht op te merken dat hij een uitdrukkelijk belang heeft bij de beoordeling hiervan door Uw Raad. Verzoeker heeft reeds bij klaagschrift en ook nadien gesteld rechthebbende te zijn. Hoewel door de Officier van Justitie is aangegeven dat de in de kennisgeving vermelde goederen inmiddels zijn vernietigd, blijkt niet op basis waarvan de vernietiging heeft plaatsgevonden. Niet blijkt dat het beslag is beëindigd zoals bedoeld in art. 134, tweede lid, Sv, als gevolg waarvan verzoeker (mogelijk) niet-ontvankelijk zou moeten worden geacht in zijn klaagschrift. In dit verband zij verder uitdrukkelijk verwezen naar HR 24 mei 2011, LJN BP9413: art. 552a, achtste lid, Sv bepaalt dat als de Rechtbank het beklag gegrond acht, zij de daarmee overeenkomende last geeft. Aan het geven van een last tot teruggave aan de beslagene staat niet in de weg dat aan de last niet kan worden voldaan, bijvoorbeeld omdat het Openbaar Ministerie niet meer over het inbeslaggenomen voorwerp beschikt. Daarbij voegt zich dat ook de Rechtbank er kennelijk niet van uit is gegaan dat het beslag is beëindigd, gelet op haar overweging dat het belang van strafvordering zich verzet tegen beëindiging.
2.16
In de tweede plaats acht verzoeker het oordeel van de Rechtbank dat het ervoor moet worden gehouden dat de laptop niet in beslag is genomen, nu er geen kennisgeving van inbeslagneming is en verzoeker onvoldoende heeft kunnen aantonen dat deze in beslag is genomen, ontoereikend, althans onbegrijpelijk gemotiveerd. Hiermee is ook de ongegrondverklaring van het beklag ten aanzien van dit onderdeel van het klaagschrift onjuist, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd.
2.17
Door en namens verzoeker is aangevoerd dat hij reeds bij zijn verhoren bij de politie heeft aangegeven dat de laptop in beslag is genomen. Uit het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 30 juni 2015 blijkt dat hij dit toen ook al heeft verklaard (bijlage 2 bij de aanvulling op het klaagschrift, p. 5/8):
‘Een dure laptop van mijzelf, inclusief een toetsenbord, muis en een tas, zie ik niet terug op de kennisgeving van inbeslagneming. Ten tijde van het verhoor heb ik kenbaar gemaakt dat ik deze spullen terug wilde, net als mijn telefoon. De bewijzen dat ik deze goederen heb gekocht en waar ik deze heb gekocht, zitten in het dossier.’
2.18
In het dossier bevinden zich een verklaring van de vader van verzoeker d.d. 16 februari 2016, dat hij zijn zoon op 13 februari 2014 € 1.000,- contant ter hand heeft gesteld voor de aanschaf van een laptop met accessoires en software, en nota's van de [A] te Utrecht waaruit blijkt dat verzoeker op 13 en 14 februari 2014 voor een bedrag van ruim € 800,- een laptop met toebehoren heeft gekocht, waarvoor contant is betaald.
2.19
Tegen deze achtergrond, mede gelet op het feit dat het bij het ontbreken van een kennisgeving van inbeslagneming nagenoeg onmogelijk is voor een verdachte om aan te tonen dat een goed door de politie/het Openbaar Ministerie in beslag is genomen — het kennelijk door de Rechtbank gehanteerde criterium getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting — alsmede het standpunt van de Officier van Justitie dat over de laptop nog ‘onduidelijkheid bestaat’, is het hiervoor weergegeven oordeel van de Rechtbank op dit punt onjuist, althans ontoereikend en/of onbegrijpelijk gemotiveerd. De beschikking van de Rechtbank is bovendien innerlijk tegenstrijdig en ook daarom onbegrijpelijk op dit onderdeel, nu de ongegrondverklaring van het beklag tegenstrijdig is met de conclusie van de Rechtbank dat de laptop niet in beslag zou zijn genomen; uitgaande van dit laatste zou immers niet-ontvankelijkverklaring van klager moeten volgen.
2.20
De beschikking van de Rechtbank kan ook daarom niet in stand blijven.
2.21
Tot slot heeft de Rechtbank verzuimd uitdrukkelijk en gemotiveerd op het door de raadsvrouw van verzoeker gedane voorwaardelijke verzoek tot aanhouding van de behandeling van het klaagschrift te beslissen.
2.22
Vastgesteld moet worden dat de voorwaarde is vervuld waaronder het verzoek tot aanhouding is gedaan. Desondanks houdt noch het proces-verbaal van de raadkamerzitting, noch de beschikking een beslissing in op het hiervoor onder 2.5 en in het genoemde proces-verbaal op pag. 2 weergegeven verzoek tot aanhouding van het klaagschrift, dat ertoe strekte nadere informatie te verkrijgen over de op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde goederen en de laptop.
2.23
Hoewel geen van de op de raadkamerprocedure toepasselijke art. 21 tot en met 25 Sv nietigheid stelt op het verzuim om te beslissen op een verzoek als het onderhavige, geldt dat in dezen — gelet op hetgeen hiervoor reeds is aangevoerd — het verzuim is begaan onder dusdanige omstandigheden dat het geacht moet worden zodanig met een goede procesorde in strijd te zijn dat het de nietigheid van het onderzoek door de Rechtbank in raadkamer ten gevolge moet hebben (vgl. HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI0539). Hierbij zij in aanmerking genomen dat het verzoek is gemotiveerd en dat evident is in welk belang verzoeker door de (impliciete) afwijzing van het verzoek is geschaad: ten aanzien van de op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde goederen kan en/of dient te worden onderzocht of verzoeker als eigenaar of rechthebbende kan worden aangemerkt en op welke grondslag de goederen zijn vernietigd, ten aanzien van de laptop dient ten minste het bericht van de politie te worden afgewacht en grondig te worden onderzocht of deze in beslag is genomen.
2.24
Ook om deze reden kan de beschikking niet in stand blijven.
2.25
Voor zover de Rechtbank met de ongegrondverklaring tot uitdrukking heeft willen brengen dat zij het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding, ondanks de vervulling van de hieraan verbonden voorwaarde, (impliciet) heeft afgewezen, dan is deze beslissing — gelet op het voorgaande en het verhandelde ter zitting in raadkamer — onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd.
2.26
Ook om deze reden kan de beschikking van de Rechtbank geen stand houden.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door L.E.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
L.E.G. van der Hut
Den Haag, 14 juli 2016