NJB 2018/1313
Beklag aangaande beslag art. 552a Sv en ontvankelijkheid in cassatie. Beëindiging van het beslag ingevolge artikel 134 lid 2 onder b en c Sv doordat het openbaar ministerie de last geeft als bedoeld in art. 116 lid 2 onder c Sv of doordat de machtiging als bedoeld in art. 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd: van een last als bedoeld in art. 116 lid 2 aanhef en onder c Sv kan geen sprake zijn indien de klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt; in casu blijkt voorts niet dat de voorwerpen zijn vernietigd met een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv. Aldus kan er in casu niet ervan worden uitgegaan dat de voorwerpen zijn vernietigd op een wijze die in art. 134 lid 2 onder b en c Sv is voorzien. Aldus is de klager ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Beklag aangaande beslag art. 552a Sv een beoordelingsmaatstraf beklagrechter: bij een art. 94 Sv-beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen – ook in een zaak betreffende een ander dan de klager – of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b lid 1 onder 4° Sr in verbinding met art. 552f Sv. In casu heeft de rechtbank een onjuist maatstaf aangelegd. Voorts is de rechtbank op ontoereikende gronden tot de conclusie gekomen dat geen inbeslagneming van de voorwerpen heeft plaatsgevonden
HR 19-06-2018, ECLI:NL:HR:2018:949
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19 juni 2018
- Magistraten
Mrs. W.A.M. van Schendel, Y. Buruma, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
16/02806 B
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Strafprocesrecht / Voorfase
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:949, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:634, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑04‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑08‑2016
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑07‑2016
- Wetingang
Essentie
Beklag aangaande beslag art. 552a Sv en ontvankelijkheid in cassatie. Beëindiging van het beslag ingevolge artikel 134 lid 2 onder b en c Sv doordat het openbaar ministerie de last geeft als bedoeld in art. 116 lid 2 onder c Sv of doordat de machtiging als bedoeld in art. 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd: van een last als bedoeld in art. 116 lid 2 aanhef en onder c Sv kan geen sprake zijn indien de klager geen afstand heeft gedaan van de voorwerpen waarvan hij de teruggave verzoekt; in casu blijkt voorts niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.