Zie o.a. HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59, m.nt. Mevis en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2185, NJ 2017/29, m.nt. Kooijmans.
HR, 30-03-2021, nr. 19/03718
ECLI:NL:HR:2021:457
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
30-03-2021
- Zaaknummer
19/03718
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:457, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 30‑03‑2021; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:95
ECLI:NL:PHR:2021:95, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑02‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:457
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑03‑2021
Inhoudsindicatie
Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/03718
Datum 30 maart 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 juli 2019, nummer 21-003934-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te ’sGravenhage, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot:
- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat (de duur van) de opgelegde gevangenisstraf betreft en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij vervangende hechtenis is toegepast;
- tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf;
- tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de vervangende hechtenis bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel.
2.2
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het door het hof in zoverre bevestigde vonnis genoemde slachtoffer [benadeelde] het in het vonnis vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het vonnis genoemde aantal dagen hechtenis.
2.3
Het cassatiemiddel slaagt. De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijf jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het door het hof in zoverre bevestigde vonnis genoemde slachtoffer [benadeelde] vervangende hechtenis is toegepast;
- vermindert de duur van deze gevangenisstraf in die zin dat deze vier jaren en negen maanden beloopt;
- bepaalt dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het voornoemde slachtoffer met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2021.
Conclusie 09‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Middel over omzetting van de aan schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis in gijzeling. In verband met de te verbinden rechtsgevolgen aan de (ambtshalve) geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, gaat de AG in op de toelaatbaarheid van de beperking van het cassatieberoep tot de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden vervangende hechtenis omzet naar gijzeling, aan de beperking van het cassatieberoep voorbijgaat en de opgelegde straf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn vermindert.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/03718
Zitting 9 februari 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, heeft bij arrest van 31 juli 2019 het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en de strafmotivering, de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr, en het vonnis onder aanvulling van de gronden bevestigd voor het overige. Bij dit vonnis is de verdachte wegens 1. “diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en een valse sleutel” en 2. primair en 3. primair, telkens “diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en een valse sleutel” veroordeeld. De rechtbank heeft daarnaast de teruggave aan de verdachte gelast van in beslag genomen en nog niet teruggeven goederen. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] heeft de rechtbank toegewezen. Tot het bedrag van die vordering heeft de rechtbank aan de verdachte tevens een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De benadeelde partij [benadeelde 2] is in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. Een op 5 augustus 2020 opgemaakte ‘akte partiële intrekking cassatie’ houdt in dat het ingestelde cassatieberoep namens de verdachte is ingetrokken, met uitzondering van “de (door het hof bevestigde) beslissing op de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] tot een bedrag van € 29.050,- en de oplegging in dat verband van de schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr, bij gebreke aan betaling en verhaal te vervangen door een hechtenis voor de duur van 180 dagen.”
4. Voordat ik het middel bespreek, vraagt de omvang van het cassatieberoep de aandacht. Ingevolge art. 429 Sv kan het beroep in cassatie tegen een gedeelte van een in hoger beroep gewezen uitspraak worden ingesteld. Niet elke beperking van het cassatieberoep kan echter worden aanvaard. Een redelijke, aan de behoeften van de praktijk beantwoordende uitleg van art. 429 Sv brengt naar het oordeel van de Hoge Raad mee dat (i) in geval van een samengestelde tenlastelegging het cassatieberoep kan worden beperkt tot de beslissingen over onderdelen van de tenlastelegging waarin een zelfstandig strafrechtelijk verwijt is omschreven, en (ii) het cassatieberoep kan worden beperkt tot een van de in art. 348 en art. 350 Sv genoemde beslissingen, mits de ingevolge die bepalingen daarop voortbouwende of daarmee onlosmakelijk verbonden beslissingen niet zijn uitgezonderd. De Hoge Raad noemt daarbij als voorbeeld dat bij een veroordeling tot een samenstel van straffen het cassatieberoep niet kan worden beperkt tot de bewezenverklaring of tot een gedeelte van de opgelegde straffen.1.
5. Het is in het licht van deze rechtspraak in beginsel toelaatbaar dat de verdachte het cassatieberoep in die zin beperkt dat het zich niet richt tegen de beslissing van het hof over de vordering van de benadeelde partij.2.In het verlengde daarvan acht ik de beperking van het cassatieberoep tot de beslissing van het hof over die vordering evenmin problematisch.3.Voor een beperking van het cassatieberoep in die zin dat de beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel wordt afgezonderd van de overige sanctiebeslissingen, laat deze rechtspraak echter geen ruimte. De beslissing tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel maakt cassatietechnisch onderdeel uit van de strafoplegging, ook al gaat het om een maatregel.4.De beperking van het cassatieberoep tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is daarom niet toelaatbaar.5.
6. Waar mogelijk zal de Hoge Raad een tot beperking van het beroep strekkende verklaring zo opvatten dat zij een toelaatbare beperking oplevert. Waar dat niet mogelijk is, gaat de Hoge Raad aan de beperkingen van het beroep voorbij, omdat de Hoge Raad ervan uitgaat dat de betrokken procespartij zijn cassatieberoep dan zonder die beperkingen wil doorzetten en dat het daarom niet in zijn belang zou zijn dat hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in dat beroep.6.Voor de ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak is van belang dat het cassatieberoep (mede) is gericht tegen de gehele strafoplegging. Ik kom daarop onder 11 van deze conclusie terug.
Het middel
7. Het middel strekt ertoe dat de aan de verdachte in het kader van de schadevergoedingsmaatregel opgelegde vervangende hechtenis door gijzeling zal worden vervangen.
8. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd “ten aanzien van de opgelegde straf en de strafmotivering” en in zoverre opnieuw rechtgedaan. Voor het overige heeft het hof het vonnis bevestigd. Mede gelet op de omstandigheid dat het hof de beslissing van de rechtbank op de vordering van de benadeelde partij tot de zijne heeft gemaakt en geen nieuwe beslissing over de schadevergoedingsmaatregel heeft genomen, moet worden aangenomen dat het hof het vonnis ook heeft bevestigd voor zover daarin aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.7.Aldus heeft het hof, door het vonnis in zoverre te bevestigen, bij het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel bepaald dat bij gebreke van betaling en verhaal ‘vervangende’ hechtenis van 180 dagen wordt toegepast.
9. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, NJ 2020/409 kan de Hoge Raad bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling zal worden toegepast.
10. Het middel slaagt.
Slotsom
11. Het middel is terecht voorgesteld.
12. Ambtshalve merk ik het volgende op. Namens de verdachte – die in voorlopige hechtenis verkeert – is op 6 augustus 2019 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden. Indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat aan de verklaring strekkende tot beperking van het cassatieberoep tot de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voorbij moet worden gegaan en het cassatieberoep dus (mede) tegen de gehele strafoplegging is gericht, zal de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding geven tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf.
13. Deze conclusie strekt tot:- vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat (de duur van) de opgelegde gevangenisstraf betreft en voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij vervangende hechtenis is toegepast;- tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf;- tot bepaling dat ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑02‑2021
HR 12 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:837, NJ 2020/271, m.nt. Kooijmans.
Zie in dezelfde zin A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, negende druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 62 en Mevis in zijn noot onder HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59. Het openbaar ministerie kan het cassatieberoep niet beperken tot de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, omdat het daarbij geen partij is. Vgl. HR 26 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7011, NJ 2003/557.
Vgl. in de context van de terug- of verwijzingsopdracht van de Hoge Raad ‘wat betreft de strafoplegging’ o.a. HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:232, NJ 2020/227, rov. 2.6.
Zie in dezelfde zin de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld (ECLI:NL:PHR:2015:2188, onder 2.2), voorafgaand aan HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3794 (HR: art. 81, eerste lid, RO).
HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, NJ 2018/59, m.nt. Mevis en HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2185, NJ 2017/29, m.nt. Kooijmans.
Vgl. in dit verband o.a. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:372, NJ 2018/173; HR 4 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1431 en HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1412.