Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/8.3.2.4
8.3.2.4 Schorsingsverzoek
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
O.a. Voorgeleiding 11; Raadkamerzitting 37; Raadkamerzitting 56; Raadkamerzitting 99; Raadkamerzitting 124.
Interview advocaat D.
O.a. Voorgeleiding 4; Raadkamerzitting 29; Raadkamerzitting 59; Raadkamerzitting 81; Raadkamerzitting 129.
Raadkamerzitting 57; Raadkamerzitting 78.
O.a. Voorgeleiding 13; Raadkamerzitting 8; Raadkamerzitting 26; Raadkamerzitting 28; Raadkamerzitting 123.
O.a. Voorgeleiding 16; Voorgeleiding 18; Voorgeleiding 63; Raadkamerzitting 65; Raadkamerzitting 101.
O.a. Voorgeleiding 35; Voorgeleiding 50; Raadkamerzitting 64; Raadkamerzitting 96; Raadkamerzitting 102.
O.a. Voorgeleiding 17; Voorgeleiding 18; Raadkamerzitting 25; Raadkamerzitting 49; Raadkamerzitting 131.
Tijdens een aantal raadkamerzittingen verzocht de advocaat de rechter(s) uitdrukkelijk om de minderjarige met een schorsing “een kans” te geven. (O.a. Raadkamerzitting 95; Raadkamerzitting 117; Raadkamerzitting 144.)
Interview advocaat C.
O.a. Voorgeleiding 32; Raadkamerzitting 18; Raadkamerzitting 37; Raadkamerzitting 63; Raadkamerzitting 68.
O.a. Voorgeleiding 13; Voorgeleiding 49; Raadkamerzitting 4; Raadkamerzitting 49; Raadkamerzitting 107. En voorts: Interview advocaat H.
O.a. Voorgeleiding 16; Voorgeleiding 38; Voorgeleiding 50; Raadkamerzitting 92; Raadkamerzitting 112.
Voorgeleiding 19; Voorgeleiding 64; Raadkamerzitting 10.
Bij sommige jeugdhulpinstellingen en woongroepen wordt een plek vergeven aan een ander als een minderjarige langer dan één of twee weken afwezig is, waardoor tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis kan leiden tot verlies van de woonplek van de minderjarige.
O.a. Voorgeleiding 16; Voorgeleiding 36; Raadkamerzitting 54; Raadkamerzitting 109; Raadkamerzitting 146.
Resp.: Raadkamerzitting 134; Raadkamerzitting 132.
Interview advocaat H.
Raadkamerzitting 44; Raadkamerzitting 113; Raadkamerzitting 121; Raadkamerzitting 127.
Interview advocaat E.
Tijdens veruit de meeste geobserveerde voorgeleidingen en raadkamerzittingen deed de advocaat namens zijn minderjarige cliënt het verzoek aan de rechter om, mocht de rechter overgaan tot het bevelen van voorlopige hechtenis, de tenuitvoerlegging van dit bevel te schorsen. Uit de interviews met advocaten komt duidelijk de perceptie naar voren dat in jeugdstrafzaken ‘schorsen, tenzij’ als uitgangspunt behoort te gelden. Dit werd ook tijdens geobserveerde voorgeleidingen en raadkamerzittingen herhaaldelijk door advocaten benadrukt, soms met uitdrukkelijke verwijzing naar het IVRK en rechtspraak van het EHRM.1 Een advocaat legt tijdens een interview uit dat hij het dan ook als plicht van een advocaat van een minderjarige verdachte beschouwt om in beginsel altijd een schorsingsverzoek in te dienen bij de rechter-commissaris of raadkamer:
“Elke zichzelf respecterende advocaat die gaat dat proberen. (…) Ik ben nu vijftien jaar advocaat ofzo. In mijn carrière heb ik mij twee keer gerefereerd [lees: geen schorsingsverzoek ingediend, YB] in het volwassenenstrafrecht, nul keer in jeugdstrafrecht. Dat doe ik gewoon niet. Er is altijd wel iets. Je kunt altijd wel wat roepen. Als je het niet doet, ben je [als advocaat] geen knip voor je neus waard, vind ik echt.”2
Toch waren er tijdens het observatieonderzoek voorgeleidingen en raadkamerzittingen waar de advocaat geen verzoek deed tot schorsing van de voorlopige hechtenis van zijn minderjarige cliënt. Hierbij ging het bijvoorbeeld om zaken waarin de minderjarige verdachte met het oog op zijn eigen welzijn en veiligheid – of die van ouders en/of overige gezinsleden – niet terug kon naar huis en er nog geen geschikte alternatieve verblijfplaats beschikbaar was of zaken waarin de minderjarige over geen enkele vorm van (gestructureerde) dagbesteding beschikte en er nog geen plan van aanpak was opgesteld door de jeugdreclassering, waardoor een schorsing op dat moment ook volgens de advocaat niet verantwoord was.3 Een andere reden waarom een advocaat tijdens een tweetal raadkamerzittingen afzag van het doen van een schorsingsverzoek was dat de minderjarige verdachte zelf weigerde mee te werken met schorsingsvoorwaarden en jeugdreclasseringsbegeleiding.4 Dergelijke gevallen zijn echter wel uitzonderlijk.
Uit de observaties en interviews komt naar voren dat in veel onderbouwde schorsingsverzoeken van advocaten in jeugdzaken – grofweg – vier elementen kunnen worden onderscheiden: (1) het zo positief mogelijk neerzetten van de minderjarige cliënt, (2) het benadrukken van de negatieve invloed die een verblijf in de justitiële jeugdinrichting heeft of zou hebben op de ontwikkeling van de cliënt, (3) het aanhalen van zwaarwegende persoonlijke belangen van de cliënt die aanleiding geven om tot schorsing over te gaan, en (4) het uitleggen waarom en onder welke voorwaarden een schorsing verantwoord kan worden geacht. Dit wordt in het navolgende nader uitgewerkt.
Welhaast standaard onderdeel van de onderbouwing van een schorsingsverzoek is dat de advocaat zijn minderjarige cliënt in een zo gunstig mogelijk daglicht probeert te plaatsen. Zo werd er tijdens de geobserveerde voorgeleidingen en raadkamerzittingen in dit kader veelvuldig gewezen op de jonge leeftijd van de verdachte, zijn blanco justitiële documentatie en/of zijn geringe aandeel in het strafbare feit.5 Ook werd er door advocaten herhaaldelijk op gewezen dat hun cliënt goed heeft meegewerkt met het onderzoek, verantwoordelijkheid neemt voor zijn daad, schuldbewust is en spijt heeft betuigd.6 Andere door advocaten naar voren gebrachte omstandigheden die de minderjarige verdachte in een gunstig daglicht moesten plaatsen, waren bijvoorbeeld dat de mentor uit de justitiële jeugdinrichting zeer te spreken was over het functioneren van de verdachte in de groep, dat de eerder opgelegde nachtdetentie of thuisdetentie goed was verlopen, dat verdachte goed presteerde op school en/of een bijbaantje had.7 Voorts werd in verschillende zaken door de advocaat benadrukt dat zijn minderjarige client zeer gemotiveerd was om mee te werken aan schorsingsvoorwaarden en begeleiding door de jeugdreclassering.8 Door op dergelijke wijze een zo positief mogelijk beeld te schetsen van de minderjarige verdachte, trachten advocaten het vertrouwen van de rechter-commissaris of raadkamer in een goed verloop van de schorsing, alsook de bereidheid om de minderjarige een kans te geven te vergroten.9 Dit komt ook naar voren in de interviews met advocaten:
“[Als advocaat moet je zorgen dat jouw cliënt laat] zien dat [hij] meetelt, dat [hij] meewerkt, dat [hij] goede intenties heeft en dat kunnen aantonen. ‘Ja, ik heb een krantenwijkje, want ik verdien graag mijn geld, ik weet de waarde van geld, hoewel ik nu misschien een telefoon heb gestolen. Ik weet wat werken is, ik weet hoe ik mij moet inzetten, ik weet wat discipline is.’ Dan neem je al zoveel zorgen weg bij een kinderrechter, dat je daar al heel ver mee komt.”10
Een ander element dat veelvuldig terugkomt in de onderbouwing van schorsingsverzoeken is de (vermeende) negatieve invloed van een verblijf in de justitiële jeugdinrichting op de ontwikkeling van de minderjarige verdachte. Advocaten benadrukten tijdens geobserveerde voorgeleidingen en raadkamerzittingen herhaaldelijk de “kwetsbaarheid” van hun minderjarige cliënt in een justitiële jeugdinrichting en de “onveiligheid” van een verblijf aldaar, waardoor tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis zou leiden tot “detentieschade”.11 Ook werd meermaals door advocaten naar voren gebracht dat hun cliënt zodanig “beïnvloedbaar” zou zijn dat een verblijf in een justitiële jeugdinrichting zou leiden tot “verharding”, “criminele besmetting” en “verder afglijden in de criminaliteit”.12 Met een schorsing van de voorlopige hechtenis zouden deze (vermeende) negatieve gevolgen van een verblijf in de justitiële jeugdinrichting volgens de advocaten kunnen worden voorkomen.
Een categorie argumenten waarop door advocaten ook regelmatig een beroep wordt gedaan ter onderbouwing van een schorsingsverzoek zijn zwaarwegende persoonlijke belangen van de minderjarige verdachte die er volgens de betreffende advocaten toe nopen dat tot schorsing van de voorlopige hechtenis wordt overgegaan. In dit verband werd tijdens de geobserveerde voorgeleidingen en raadkamerzittingen door advocaten veelvuldig gewezen op het belang van voortzetting van de schoolgang van de minderjarige,13 waarbij in drie zaken door de advocaat werd benadrukt dat tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis zou betekenen dat de minder-jarige zijn eindexamens niet zou kunnen maken.14 Andere voorbeelden van zwaarwegende persoonlijke belangen die volgens de betreffende advocaten in verschillende zaken noopten tot schorsing van de voorlopige hechtenis waren het belang dat de minderjarige een ambulant hulpverleningstraject zou kunnen starten of vervolgen, het belang dat de minderjarige zijn plek in een instelling voor begeleid wonen niet zou verliezen15 en het belang dat de minderjarige zijn bijbaantje niet zou kwijtraken.16
Ook werden door advocaten soms redenen van zeer persoonlijke aard aangevoerd om een schorsingsverzoek te onderbouwen, zoals in zaak van een 16-jarige verdachte van een gewapende overval wiens oma terminaal ziek was en in een zaak van een (inmiddels) 18-jarige verdachte van een reeks diefstallen, gepleegd toen hij minderjarig was, die zijn hoogzwangere vrouw thuis had zitten.17 Met het aanvoeren van dergelijke zwaarwegende persoonlijke belangen die volgens de advocaat ernstig zouden worden geschaad door tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, beoogt de advocaat de rechter-commissaris of raadkamer ervan te overtuigen dat deze belangen zwaarder wegen dan de strafvorderlijke belangen die met voorlopige hechtenis zouden worden gediend, waardoor de belangenafweging van de rechter in het voordeel van een schorsing zou moeten uitvallen.
Een laatste element dat vrijwel standaard onderdeel is van een onderbouwd schorsingsverzoek van een advocaat is de uitleg waarom en onder welke voorwaarden de voorlopige hechtenis van zijn minderjarige cliënt op een verantwoorde wijze kan worden geschorst. Er moet – zo stelt een geïnterviewde advocaat – een “ingedekt voorstel” liggen, dat niet alleen tegemoet komt aan de persoonlijke belangen van de verdachte, maar ook aan de strafvorderlijke belangen.18 Tijdens de interviews wordt door advocaten naar voren gebracht dat er tenminste drie randvoorwaarden zijn waaraan in beginsel moet zijn voldaan, wil een schorsingsverzoek kans van slagen hebben: (1) een veilige woon- of verblijfplaats, (2) een zinvolle dagbesteding en (3) toezicht, begeleiding en, indien nodig, behandeling. Tijdens het observatieonderzoek kwam naar voren dat advocaten zich in hun onderbouwde schorsingsverzoek vaak richten op deze randvoorwaarden.
In zaken waarin dergelijke randvoorwaarden niet reeds zijn gewaarborgd in het leven van de minderjarige, moeten er alternatieve oplossingen worden gezocht om tot een verantwoord schorsingsvoorstel te komen. Hierbij speelt de jeugdreclassering een belangrijke rol, die als taak heeft om in dergelijke gevallen – in opdracht van de rechter, de Raad voor de Kinder- bescherming of uit eigen beweging – een schorsingsplan zal opstellen (zie par. 8.5.1.3). Een advocaat legt tijdens een interview uit dat de kans van slagen van een schorsingsverzoek in sommige gevallen volledig afhankelijk is van het schorsingsplan van de jeugdreclassering, waardoor het van belang is om als advocaat “druk op de ketel” te houden. Tijdens de observaties van raadkamerzittingen kwam het een aantal keer voor dat de jeugdreclassering er niet in was geslaagd om tijdig een schorsingsplan op te stellen. In deze zaken stelden de betreffende advocaten zich op het standpunt dat hun cliënt daar niet de dupe van mocht worden en dat om die reden toch tot schorsing van de voorlopige hechtenis moest worden overgegaan, ook al lag er nog geen afgerond schorsingsplan.19 Tegelijkertijd volgt uit de interviews dat advocaten zich terdege realiseren dat de steun van de Raad en/of de jeugdreclassering voor een schorsingsverzoek zeer belangrijk is (“Als de Raad een schorsing adviseert, dan ben je al een heel eind.”).20 Om die reden zeggen verschillende geïnterviewde advocaten reeds in een vroeg stadium contact op te nemen met de Raad en/of de jeugdreclassering om te proberen enige invloed uit te oefenen op hun adviezen, een goed contact op te bouwen met de betrokken jeugdreclasseerder en druk te houden op de voortgang van het schorsingsplan (zie par. 8.5.1.3).