Einde inhoudsopgave
Besluit Toelichting Tabel II
Post B.2
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2024
- Bronpublicatie:
20-12-2023, Stcrt. 2023, 27807 (uitgifte: 22-12-2023, regelingnummer: 2023-22510)
- Inwerkingtreding
01-04-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-12-2023, Stcrt. 2023, 27807 (uitgifte: 22-12-2023, regelingnummer: 2023-22510)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / In- en uitvoer
Omzetbelasting / Intracommunautaire transactie
Omzetbelasting / Tarief
Douane (V)
1. Inhoud van de post
de diensten die betrekking hebben op de invoer van goederen en waarvan de waarde met toepassing van artikel 19, tweede lid, onderdeel b, in de maatstaf van heffing is begrepen;
2. Algemeen en juridisch kader
Post b.2 voorziet in een nultarief voor diensten die betrekking hebben op de invoer van goederen, die worden opgenomen in de maatstaf van heffing bij invoer (artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de wet). Deze diensten hebben betrekking op bijkomende kosten zoals de kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering tot de plaats van bestemming van de goederen.
Post b.2 is gebaseerd op artikel 144 van de btw-richtlijn, in samenhang met de artikelen 85 en 86 van de btw-richtlijn.
3. Maatstaf van heffing bij invoer; plaats van bestemming
Artikel 19 van de wet moet worden geïnterpreteerd conform de in onderdeel 2 genoemde artikelen van de btw-richtlijn. Dit betekent het volgende.
Voor de btw bestaat de maatstaf van heffing bij invoer in de eerste plaats uit de douanewaarde (artikel 19, eerste lid, van de wet). In onderdeel a wordt het begrip ‘douanewaarde’ besproken.
Verder moeten in de maatstaf van heffing de bij invoer verschuldigde rechten en belastingen en een aantal bijkomende kosten worden opgenomen (artikel 19, tweede lid, onderdelen a en b, van de wet gelezen in samenhang met artikel 86, lid 1, onderdelen a en b, van de btw-richtlijn). In onderdeel b wordt hier nader op ingegaan.
- a.
Douanewaarde (artikel 19, eerste lid, van de wet)
Met het begrip ‘douanewaarde’ wordt bedoeld: de douanewaarde zoals die is omschreven in de geldende communautaire bepalingen (artikel 85 van de btw-richtlijn). Met ‘communautaire bepalingen’ wordt gedoeld op de bepalingen over de douanewaarde in het DWU. Het gaat om de bepalingen van titel II, hoofdstuk 3 van het DWU (artikelen 69 t/m 76), artikel 71 GVo DWU en de artikelen 127 t/m 146 van de UVo DWU.
De meest gehanteerde methode voor het bepalen van de douanewaarde is de transactiewaarde van de ingevoerde goederen. Met ‘transactiewaarde’ wordt bedoeld: de werkelijk voor de ingevoerde goederen betaalde of te betalen prijs (vergoeding), uitgedrukt in geld. Meestal is de transactiewaarde vastgelegd in de verkoopovereenkomst. De transactiewaarde wordt in bepaalde gevallen verhoogd met een aantal extra kosten. Daaronder vallen onder meer de kosten van vervoer en verzekering van de goederen tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Unie.
- b.
De bij invoer verschuldigde rechten en belastingen en bijkomende kosten (artikel 19, tweede lid, onderdelen a en b van de wet).
Het gaat om:
- 1.
de rechten bij invoer, belastingen en heffingen (ook als ze buiten de lidstaat van invoer zijn verschuldigd), met uitzondering van de btw die ter zake van de invoer in Nederland is verschuldigd;
- 2.
de bijkomende kosten tot de (eerste) plaats van bestemming van de goederen binnen het grondgebied van de lidstaat van invoer en de kosten die voortvloeien uit het vervoer naar een andere plaats van bestemming in de Unie, als de andere plaats van bestemming bekend is op het tijdstip waarop het belastbare feit van invoer plaatsvindt.
Ad 1. Er wordt hier gedoeld op de bij invoer verschuldigde invoerrechten, anti-dumping-heffingen en accijns.
Ad 2. De bijkomende kosten bestaan met name uit de kosten van commissie, verpakking, vervoer en verzekering tot de (eerste) plaats van bestemming in de lidstaat van invoer.
Het begrip ‘plaats van bestemming’ opgenomen in artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de wet wordt uitgelegd conform artikel 86, lid 1, onderdeel b, en lid 2 van de btw-richtlijn. Dit betekent dat onder ‘de plaats van bestemming’ wordt verstaan: de eerste plaats van bestemming in de lidstaat van invoer. Met de ‘lidstaat van invoer’ wordt bedoeld: de lidstaat waar het belastbare feit van invoer plaatsvindt.
Bij de ‘eerste plaats van bestemming’ gaat het om:
- –
de plaats die is genoemd in de vrachtbrief1. of een ander document waaronder de goederen binnenkomen in de lidstaat van invoer. In deze situatie is op het moment van invoer van de goederen de plaats bekend waarheen degene voor wie de goederen zijn bestemd, de goederen wil laten overbrengen; of
- –
de plaats in de lidstaat van invoer waar de eerste overlading van de goederen plaatsvindt. Dit geldt als de plaats van bestemming niet is vermeld in de vrachtbrief of een ander vervoersdocument.2. In deze situatie is bij de invoer van de goederen nog niet bekend wat de plaats van bestemming van de goederen is.
De bijkomende kosten tot de (eerste) plaats van bestemming vallen op grond van post b.2 onder het nultarief.
Het is mogelijk dat de goederen worden vervoerd naar een andere plaats van bestemming in de Unie dan de eerste plaats van bestemming en dat de andere plaats van bestemming bekend is bij de invoer van de goederen (zie artikel 86, lid 1, onderdeel b, van de btw-richtlijn). De bijkomende kosten die voortvloeien uit het vervoer naar de andere plaats van bestemming in de Unie vallen (ook) op grond van post b.2 onder het nultarief.
Tot de kosten van vervoer behoort onder meer de toeslag (winst + kosten) die de expediteur berekent aan de importeur voor het organiseren van het vervoer van de ingevoerde goederen naar het douanegebied van de Unie.3.
Het bedrag dat de vervoerder separaat in rekening brengt in verband met het voorschieten van de bij invoer verschuldigde invoerrechten, anti-dumpingheffingen en btw die verband houden met aan het nultarief onderworpen prestaties (zoals de in post b.2 bedoelde diensten), valt ook onder het nultarief.
Verschil in benadering bij maatstaf van heffing bij invoer tussen douane- en btw-regelgeving
De douaneregelgeving gaat voor het bepalen van de douanewaarde uit van het moment van binnenkomst van de goederen in de Unie. De bijkomende vervoers- en verzekeringskosten worden in beginsel alleen meegenomen in de douanewaarde als zij betrekking hebben op het traject tot binnenkomst in de Unie en als zij zijn te onderscheiden van de voor de ingevoerde goederen te betalen prijs/vergoeding (artikel 71, lid 1, letter e, DWU en artikel 72, letter a, DWU). Als de bijkomende kosten niet worden gespecificeerd maar zijn verdisconteerd in de prijs/vergoeding die de afnemer betaalt voor de ingevoerde goederen, zijn deze bijkomende kosten al begrepen in de douanewaarde.
De btw-regelgeving gaat voor het bepalen van de maatstaf van heffing bij invoer uit van de douanewaarde zoals bedoeld in het DWU. maar voegt daar bepaalde bijkomende kosten aan toe. Voor de btw-heffing worden de bijkomende kosten tot aan de eerste en eventueel andere plaats van bestemming meegenomen in de maatstaf van heffing bij invoer (zie artikel 19, tweede lid, van de wet). De bijkomende kosten vallen op grond van post b.2 onder het nultarief.
Door dit verschil in benadering bestaat er in bepaalde gevallen onderscheid tussen de douanewaarde volgens de douaneregelgeving en de maatstaf van heffing bij invoer volgens de btw-regelgeving.
4. Voorbeelden
In de volgende voorbeelden wordt aangegeven hoe artikel 19 van de wet wordt toegepast. Hierbij komt de btw-heffing ten aanzien van de bijkomende kosten ook aan de orde.
Voorbeeld 1
Een partij goederen wordt in Rotterdam ingevoerd met als (eerste) plaats van bestemming Utrecht (Utrecht is als plaats van aflevering vermeld in de CMR-vrachtbrief). De ondernemer/afnemer moet voor de partij goederen € 10.500 betalen. Op de factuur aan de ondernemer/afnemer zijn de bijkomende kosten van vervoer en verzekering van Rotterdam naar Utrecht niet apart gespecificeerd, maar verdisconteerd in de prijs/vergoeding voor de goederen. De douanewaarde bedraagt in dit geval zowel voor de douane- als de btw-regelgeving € 10.500. De bijkomende kosten zijn niet te onderscheiden van de betaalde prijs/vergoeding en zijn daarom al begrepen in de douanewaarde. In deze situatie komt het nultarief bedoeld in post b.2 niet aan de orde omdat de bijkomende kosten niet zijn gespecificeerd.
Dezelfde uitkomst geldt als de goederen in Rotterdam worden binnengebracht, maar in Utrecht worden ingevoerd. De bijkomende kosten zijn namelijk verdisconteerd in de prijs/vergoeding voor de goederen.
Voorbeeld 2
Een partij goederen ter waarde van € 10.000 wordt in Rotterdam ingevoerd met als (eerste) plaats van bestemming Tilburg (Tilburg is als plaats van aflevering gemeld in de CMR-vrachtbrief). De ondernemer/afnemer moet voor de partij goederen € 10.500 betalen. Ten behoeve van de ondernemer/afnemer zijn de bijkomende kosten van vervoer en verzekering (naast de voor de goederen te betalen prijs/vergoeding) gespecificeerd; € 400 heeft betrekking op het traject tot aan binnenkomst in de Unie (met een zeecontainer tot Rotterdam) en € 100 heeft betrekking op het traject Rotterdam-Tilburg (met een vrachtauto).
In dit geval bedraagt de douanewaarde volgens de douaneregelgeving € 10.400. In de douanewaarde zijn alleen de bijkomende kosten tot aan de binnenkomst van de goederen in Rotterdam begrepen. Volgens de btw-regelgeving bedraagt de maatstaf van heffing bij invoer € 10.500. In de maatstaf van heffing worden voor de btw de bijkomende kosten ad € 100 (traject na binnenkomst van de goederen tot de eerste plaats van bestemming Tilburg) begrepen (zie artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de wet in samenhang met artikel 86 van de btw-richtlijn). De bijkomende kosten van € 100 vallen onder het nultarief op grond van post b.2.
Voorbeeld 3
Een partij goederen met een waarde van € 10.000 wordt in Rotterdam binnengebracht, vervolgens naar een distributiecentrum in Breda gebracht en aldaar ten invoer aangegeven. Het was de bedoeling dat de goederen in het distributiecentrum zouden blijven (Breda is als plaats van aflevering vermeld in de CMR-vrachtbrief), maar op het moment van invoer van de goederen wordt bekend dat de goederen naar Utrecht moeten worden vervoerd in plaats van naar Breda (de opdrachtgever van het vervoer heeft dit aangegeven). De ondernemer/afnemer moet voor de goederen € 10.225 betalen. Aan de ondernemer/afnemer zijn de bijkomende kosten van vervoer en verzekering gespecificeerd (naast de voor de goederen te betalen prijs/vergoeding). De bijkomende kosten voor het traject Rotterdam-Breda bedragen € 100 en voor het traject Breda-Utrecht € 125.
In dit geval is Breda de eerste plaats van bestemming en Utrecht de andere plaats van bestemming (artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de wet, gelezen in samenhang met artikel 86, lid 1, onderdeel b, en lid 2, van de btw-richtlijn).
De douanewaarde is volgens de douaneregelgeving € 10.000 (de los van de prijs/vergoeding gespecificeerde bijkomende kosten vanaf de binnenkomst tot de andere plaats van bestemming ad € 225 worden niet meegenomen in de douanewaarde). Volgens de btw-regelgeving bedraagt de maatstaf van heffing bij invoer € 10.225. De kosten van vervoer en verzekering ad € 225 vormen bijkomende kosten in de zin van artikel 19, tweede lid, onderdeel b, van de wet, gelezen in samenhang met artikel 86, lid 1, onderdeel b, en lid 2, van de btw-richtlijn. Deze bijkomende kosten ad € 225 vallen op grond van post b.2 onder het nultarief.
5. Bemiddeling en overnametarieven bij vervoer
Het bemiddelen bij het sluiten van overeenkomsten tot het in de post bedoelde vervoer valt ook onder het nultarief. Voor de uitleg van het begrip ‘bemiddelen’ wordt verwezen naar onderdeel 3.4 van de toelichting van post b.1. Als de bemiddeling op eigen naam plaatsvindt, geldt het nultarief op grond van post b.2. Ook het bemiddelen op eigen naam, maar voor rekening van een ander, valt onder post b.2. Bij bemiddeling op naam en voor rekening van derden is het nultarief van toepassing op grond van post b.4.
Voor vervoersdiensten die worden verricht tegen zogenoemde overnametarievenis het gestelde in onderdeel 8 van de toelichting van post b.1 van overeenkomstige toepassing.
6. Aantonen van het nultarief voor bijkomende kosten
De aanspraak op toepassing van het nultarief voor de bijkomende kosten die onder de post vallen moet blijken uit boeken en bescheiden (artikel 12, eerste lid, van het uitvoeringsbesluit). De toepassing van het nultarief voor de onder de post vallende bijkomende kosten (zoals de kosten van vervoer en verzekering) kan in ieder geval worden aangetoond als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- –
in de douaneaangifte ten invoer in het vrije verkeer is de douanewaarde volgens het DWU aangegeven en is de eerste/andere plaats van bestemming binnen de Unie vermeld; en
- –
in het vervoersdocument zijn de bijkomende kosten (vanaf binnenkomst in de Unie tot de eerste/andere plaats van bestemming) gespecificeerd en staat als afzender vermeld een cargadoor, rederij, luchtbevrachter, luchtvaartmaatschappij, douane-expediteur of internationale vervoerder; en
- –
uit de inhoud van de douaneaangifte ten invoer in het vrije verkeer blijkt dat de goederen onmiddellijk voorafgaande aan dat vervoer vanuit een land buiten de Unie rechtstreeks of via een andere lidstaat onder een douaneregeling binnen Nederland werden gebracht en in het vrije verkeer zijn gebracht.
Ook als de heffing bij invoer wordt verlegd naar degene voor wie de goederen zijn bestemd (met name op grond van artikel 23 van de wet), is toepassing van het nultarief op bijkomende kosten (in de praktijk m.n. kosten van vervoer) mogelijk op grond van post b.2. De vervoerder kan het nultarief toepassen op de bijkomende kosten, als aan de hand van de douaneaangifte ten invoer in het vrije verkeer wordt aangetoond dat de betrokken goederen worden vervoerd naar de bij invoer aangegeven/bekende plaats van bestemming.
Voetnoten
Zoals de papieren of digitale CMR-vrachtbrief, de airway bill of de bill of lading.
Zie vorige voetnoot.
HvJ 11 mei 2017, C-59/16 (The Shirtmakers B.V), ECLI:EU:C:2017:362.