De goede procesorde
Einde inhoudsopgave
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.1:5.3.1 Inleiding en verdragsrechtelijk en wettelijk kader
De goede procesorde (BPP nr. IV) 2006/5.3.1
5.3.1 Inleiding en verdragsrechtelijk en wettelijk kader
Documentgegevens:
Mr. V.C.A. Lindijer, datum 08-11-2006
- Datum
08-11-2006
- Auteur
Mr. V.C.A. Lindijer
- JCDI
JCDI:ADS378671:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Art. 232 Rv erkent uitdrukkelijk de mogelijkheid dat de rechter in een dagvaardingsprocedure tussenvonnissen wijst. In de regeling van de verzoekschriftprocedure ontbreekt een soortgelijke bepaling, maar uit art. 358 lid 3 Rv kan worden opgemaakt dat de wetgever ook voor mogelijk houdt dat de verzoekschriftrechter tussenbeschikkingen geeft, nu daarin een regeling van de appèllabiliteit van dergelijke beschikkingen is vervat.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
269. Gedurende de procedure worden door de rechter verscheidene beslissingen genomen. Men denke aan beslissingen aangaande de procedurele gang van zaken en aan beslissingen waarmee de rechter beslist over een gedeelte van het gevorderde of verzochte.1 Bij al die beslissingen heeft de rechter bepaalde eisen in acht te nemen. Eisen die dienen tot bescherming van de procedurele rechten van partijen, alsook eisen die bepaalde publieke belangen betrokken bij de rechtspleging waarborgen. Een aantal van die eisen, en wel de belangrijkste, is verankerd in art. 6 EVRM. Daarin is immers bepaald dat eenieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet bovendien, zo schrijft art. 6 EVRM voor, in het openbaar worden gewezen.
Zoals in voorgaande hoofdstukken al bleek, ligt in art. 6 EVRM mede het recht op toegang tot de rechter besloten en omvat het recht op een eerlijke behandeling onder meer het recht om gehoord te worden, het recht om bewijs te leveren en het recht om kennis te nemen van en zich uit te laten over al hetgeen in het geding ter kennis van de rechter is gebracht of gekomen. Voorts vereist een eerlijke behandeling dat iedere partij een redelijke gelegenheid heeft om haar standpunt aan de rechter kenbaar te maken en te onderbouwen onder voorwaarden die haar niet substantieel benadelen ten opzichte van haar wederpartij (het recht van equality of arms), alsook dat de rechter zijn uitspraak behoorlijk motiveert.
De eisen van art. 6 EVRM, zoals uitgelegd door het EHRM, zijn ook grotendeels terug te vinden in de nationale wettelijke regeling van het burgerlijk procesrecht. Zo schrijft art. 19 Rv voor dat de rechter bij zijn beslissing zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet baseert op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten, schrijft art. 28 Rv voor dat de uitspraak in het openbaar geschiedt en bepaalt art. 30 Rv dat vonnissen, arresten en beschikkingen de gronden inhouden waarop zij rusten, tenzij uit de wet anders voortvloeit. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat het beginsel van hoor en wederhoor en de eis dat partijen gelijke kansen krijgen in de procedure uitgangspunt zijn geweest bij het ontwerp van de wettelijke regeling van het procesverloop.
De beslissingsbevoegdheid van de rechter - men kan ook zeggen beslissingsverplichting, nu art. 26 Rv bepaalt dat de rechter niet mag weigeren te beslissen - wordt voorts wezenlijk genormeerd door een drietal andere algemene voorschriften: de rechter dient te beslissen over al hetgeen partijen hebben gevorderd of verzocht (art. 23 Rv); hij onderzoekt en beslist de zaak op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd (art. 24 Rv) en hij vult ambtshalve de rechtsgronden aan (art. 25 Rv). Deze voorschriften geven uitdrukking aan het uitgangspunt dat het aan partijen is om de inhoud en omvang van de rechtsstrijd (ofwel het onderwerp van de procedure) te bepalen.2 Daarmee is overigens niet gezegd dat de rechter de omvang van de rechtsstrijd niet kan beïnvloeden, door op voet van art. 22 Rv of art. 88 Rv partijen te ondervragen of te bevelen bepaalde inlichtingen te verstrekken of bescheiden te overleggen.
Een blik op de jurisprudentie leert dat naast wet en EVRM ook de eisen van een goede procesorde of rechtspleging een rol spelen bij de normering van de bevoegdheid van de rechter om beslissingen te nemen over het procesverloop en de bevoegdheid om op het gevorderde of verzochte te beslissen. In het navolgende zal nader op deze rol van de eisen worden ingegaan. Daarbij komen uiteenlopende aspecten van de beslissingsbevoegdheid van de rechter aan de orde, waaronder de vraag of de rechter die de beslissing geeft dezelfde moet zijn als de rechter die de zaak ter terechtzitting behandelde, de gebondenheid van de rechter aan een rolreglement en aan eerder in de procedure gegeven beslissingen, de motivering van de uitspraak en ontoelaatbare 'verrassingen' voor partijen in de uitspraak.