Met weglating van voetnoten. Cursivering en vetgedrukt als in origineel.
HR, 11-07-2023, nr. 21/04980
ECLI:NL:HR:2023:1034
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2023
- Zaaknummer
21/04980
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1034, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑07‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:551
ECLI:NL:PHR:2023:551, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑06‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1034
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2023
Inhoudsindicatie
Caribische zaak. Medeplegen moord door in Sint Maarten een ander, die in dronken toestand verkeert, 14 keer met mes in zijn lichaam te steken, art. 2:262 SrStM. Bewijsklachten kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte, voorbedachte raad en medeplegen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/04980 C
Datum 11 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 15 november 2021, nummer H146/20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeventien jaren en negen maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2023.
Conclusie 06‑06‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Caribische zaak. Medeplegen van moord (art. 2:262 SrSM). Middel bevat vijf falende klachten over bewijsvoering. 1: Verzuim aanwijzen bewijsmiddelen waaraan vaststellingen zijn ontleend. 2: Bewijsmiddelen bevatten niet-redengevende feiten en omstandigheden. 3: Gebruik voor bewijs van kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte. 4: Bewijsklacht voorbedachte raad. 5: Bewijsklacht medeplegen. Ambtshalve: overschrijding redelijke termijn in cassatie. Strekt tot strafvermindering wegens overschrijding redelijke termijn en verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/04980 C
Zitting 6 juni 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.
Inleiding
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het Hof) heeft bij vonnis van 15 november 2021 de verdachte wegens “medeplegen van moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Valkenswaard, één middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
3. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het primair tenlastegelegde “medeplegen van moord”, maar veroordeeld wegens “medeplegen van doodslag gevolgd, vergezeld of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden of gemakkelijker te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren”. Door het Gerecht was aan de verdachte daarvoor eveneens een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van voorarrest, opgelegd.
4. Gelet op de toelichting op het middel is in cassatie niet aan de orde of de verdachte “schuldig is aan wat hem werd verweten”, maar gaat het uitsluitend “om de vraag of het tegen hem gewezen vonnis aan de wettelijke eisen voldoet, en of het feitelijk voldoende stevigheid biedt om een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar te verantwoorden”. Beide vragen moeten volgens de steller van het middel ontkennend worden beantwoord.
Het middel
5. Mede gelet op de samenvatting van de klachten aan het einde van de toelichting, begrijp ik het middel zo dat het uiteenvalt in de volgende vijf deelklachten over de bewijsvoering:
(i) dat het Hof een aantal malen ten onrechte heeft verzuimd om de gebruikte bewijsmiddelen aan te wijzen en de inhoud daarvan weer te geven, althans de vindplaats van die inhoud aan te duiden;
(ii) dat het Hof op een aantal punten gebruik heeft gemaakt van bewijsmateriaal waarvan de relevantie zo onduidelijk is dat die op zijn minst had moeten worden opgehelderd;
(iii) dat onbegrijpelijk is hoe en waarom het Hof heeft gemeend dat de gesignaleerde kennelijke leugen geschikt was en moest dienen om te bemantelen dat de verdachte het hem ten laste gelegde had begaan;
(iv) dat de bewezenverklaarde voorbedachte raad niet uit het gebruikte bewijsmateriaal kan worden afgeleid, en
(v) dat zelfs de bewezenverklaring van het medeplegen van het doden van [slachtoffer] niet – in elk geval niet zonder nadere toelichting – uit het gebruikte bewijsmateriaal kan worden afgeleid.
6. Alvorens deze bewijsklachten te bespreken, geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen van het Hof weer.
7. Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op 30 juni 2016 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met gebruikmaking van een mes en/of een scherp voorwerp, die [slachtoffer] meermalen (14 keer) in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
8. Het Hof heeft deze bewezenverklaring doen steunen op de hierna volgende bewijsmiddelen,1.onder de opmerking dat in de bewijsmiddelen geen expliciete landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Sint Maarten.
“1. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2016.
Toen wij, verbalisanten, op 1 juli 2016 terug in de richting van [plaats] reden, zag de aspirant agent [verbalisant 1] , ongeveer tussen 15 tot 30 meter van de bocht aan de rechterzijde van de weg in het struikgewas vermoedelijk een manspersoon die geen teken van leven gaf. Omstreeks 14.43 uur kwam dr. Mercuur ter plaatse en constateerde de dood omstreeks 14.50 uur.
2. Proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 5 januari 2020.
Op 1 juli 2016, omstreeks 14.00 uur, werd het stoffelijk overschot van [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] , op de [a-straat] , aan de zijkant van de weg in de bosschages aangetroffen.
3. Forensic Autopsy Report opgemaakt door dr. Althaus d.d. 8 juli 2016.
LAST NAME: [slachtoffer]
FIRST NAME(s): [slachtoffer]
BIRTH-DATE: [geboortedatum] 1970 (AGE: 45)
FOUND DEAD: 01.07.2016, ca.: 13.00
Under his body there was a small, extinct fire and the body was partly burned. A lot of stab wounds could be found during first examination.
10. CONCLUSIONS
In summary at least 12 stab wounds and one superficial cut could be found on the body.
The stab wound to the frontal neck with 3 cuts of big blood vessels caused the death. Here at least 3 different stabs could be differentiated in one wound. 6 stab wounds could be found on the front side of the trunk and 5 stab wounds to the left upper extremity. That means that the offender has stabbed at least 14 times on the victim. These multiple stabs are very different in location and alignment. This suggests a dynamic event. Some wounds presented small dovetail defects and a repeating width of 1.5 cm. So it can be assumed that a single-edged knife with a blade-width of 1.5 cm was used. Every wound can be caused by this knife. One single offender was able to cause all injuries. Two broken ribs due to stabbing could be found, so the stabs were partially carried out with heavy force. The injuries on the left upper extremity can be interpreted as passive defense wounds. The stab wounds led to a severe loss of blood resulting in a bleeding to death.
Percentage portion of burned skin surface (3. to 4. degree) can be estimated to 16-20%.
12. CAUSE OF DEATH
Bleeding to death caused by several stab wounds.
4. Additional Forensic Statement d.d. 22 juli 2021.
LAST NAME: [slachtoffer]
FIRST NAME(s): [slachtoffer]
BIRTH-DATE: [geboortedatum] 1970 (AGE: 45)
Regarding to the cause of the burn injuries, it can be said that they must have been caused by exposure to flames, or, at least, to a smoldering fire with direct contact to the body.
5. Aanvullend rapport dr. Mercuur d.d. 4 juni 2020.
Het lichaam van [slachtoffer] vertoonde geen tekenen van verregaande ontbinding. Op basis hiervan schat ik dat het tijdstip van overlijden minder dan 24 en meer dan 4 uur was.
6. Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden d.d. 8 januari 2020
Ik, verbalisant, heb de veiliggestelde camerabeelden van de horecagelegenheid [A] uitgekeken en het navolgende bevonden.
Het betreft veiliggestelde camerabeelden van 30 juni 2016 van 19.00 uur tot en met 22.00 uur van vier verschillende camera's van de eerder genoemde horecagelegenheid. Door verbalisant [verbalisant 2] werd in het eerder genoemd proces-verbaal de navolgende personen van de uitgekeken camerabeelden herkend en ook als zodanig in het proces-verbaal omschreven:
Slachtoffer: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] ;
Verdachte 1: [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ;
Verdachte 2: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] .
Camera 8: 20:21:37 uur, ik zie een personenauto, wit van kleur, merk Kia, type Rio, de parkeerplaats van [A] oprijden.
Camera 8: 20:21:42 uur, ik zie een personenauto van het merk Kia, type Picanto, kleur grijs (donkerkleurig), de parkeerplaats van [A] oprijden.
Camera 1: 20:23:08 uur, ik zie dat het slachtoffer gekleed is in een zwart hemd (poloshirt) en een schoudertas over zijn schouder heeft hangen. Ik zie dat het slachtoffer samen met verdachte 1 en verdachte 2 de trap oploopt en vervolgens uit beeld verdwijnen als zij door de toegangsdeur [A] binnen gaan. Ik zie dat het slachtoffer zichtbaar moeite heeft de trap op te lopen, omdat hij onvast ter been is en zich diverse keren tijdens de trap omhoog lopen moet vastgrijpen aan de trapleuning om niet ten val te komen. (...)
Camera 1: 20:57:06 uur, ik zie de verdachte 1 gekleed in een wit T-shirt met zwarte inzetstukken ter hoogte van zijn schouders. Ik zie dat verdachte 1 met een tas gelijkend op de tas die het slachtoffer bij binnenkomst bij zich in zijn rechterhand draagt, naar buiten gaat, de trap afloopt en in de richting van de parkeerplaats loopt, waarna hij uit beeld verdwijnt.
Camera 1: 22:00:13 uur, ik verbalisant zie dat verdachte 2 de trap oploopt en [A] binnen gaat. Ik zie dat verdachte 2 de tas niet meer bij zich draagt.
Camera 1: 21:46:19 uur, ik zie dat verdachte 1 en verdachte 2 samen met het slachtoffer uit [A] naar buiten komen en alle drie de trap aflopen. Ik zie dat het slachtoffer bij het naar beneden lopen zichtbaar moeite heeft om de trap af te lopen. Ik zie dat het slachtoffer onvast ter been is en enkele malen de trapleuning vastgrijpt om niet ten val te komen.
Camera 8: 21:48:18 uur, ik zie een personenauto van het merk Kia, type Rio, kleur wit, vanuit (vanaf) de parkeerplaats van [A] wegrijden.
Camera 8: 21:48:22 uur, ik verbalisant zie een personenauto van het merk Kia, type Picanto kleur grijs (donkerkleurig), vanuit (vanaf) de parkeerplaats van [A] wegrijden.
7. Proces-verbaal bevindingen telecomonderzoek verdachten [verdachte] - [betrokkene 1] d.d. 30 december 2019.
De historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij de verdachte [verdachte] , zijn over de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 juli 2016 opgevraagd en verkregen. Na analyse blijkt het volgende:
Op 30 juni 2016 te 23.44.19 uur vindt de laatste activiteit plaats met genoemd telefoonnummer. Er wordt kennelijk met dit telefoonnummer gebeld naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , waarvan verdachte [betrokkene 1] gebruikmaakt. Er vindt kennelijk een gesprek plaats van 17 seconden en het telefoonnummer maakt gebruik van de zendmast Belvedere/BELVE2A.
Tevens zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in gebruik bij de verdachte [betrokkene 1] , over de periode van 1 januari 2016 tot en met 15 juli 2019 opgevraagd en verkregen. Na analyse blijkt het volgende:
Op 30 juni 2016 te 23.44.19 uur belt [betrokkene 1] , gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , naar verdachte [verdachte] , gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Kennelijk vindt er een gesprek plaats van 17 seconden. Bij de start van dit gesprek wordt door het telefoonnummer [telefoonnummer 2] de zendmast Belvedere/BELVC aangestraald en aan het eind van dit gesprek wordt er gebruik gemaakt van de zendmast Belvedere/BELVE2A. Er kan worden vastgesteld dat de gebruiker tijdens het gesprek zich heeft verplaatst gezien het feit dat er van zendmast is geswitcht.
De telefoonmast BELVE2A heeft zeer waarschijnlijk dekking in het gebied waar de uitgebrande auto werd aangetroffen.
Additioneel zijn beide masten in de dichtstbijzijnde omgeving van de plaats waar de auto was uitgebrand.
8. Proces-verbaal van bevindingen telecomonderzoek verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] 30 juni 2016 -1 juli 2016.
Het aansluitnummer [telefoonnummer 2] ( [betrokkene 1] ) belt tegen (...) 00:18:49 uur naar het aansluitnummer [telefoonnummer 1] .
9. Proces-verbaal printscreens LAPI d.d. 29 mei 2020.
Volgens de Lecture Automatique de Plaques D’immatriculation (LAPI) camera’s was de personenauto met het kentekennummer [kenteken] , tweemaal op 30 juni 2016, opgevangen bij het rijden naar en uit Saint Martin. Dat gebeurde respectievelijk om 23:15:41 uur (vanuit Sint-Maarten gaande naar Saint Martin, [b-straat 1] -> FRANCE) en 23:24:49 uur (komende uit Saint Martin gaande naar Sint-Maarten, [b-straat 1] -> HOLLANDE). De personenauto reed met gedoofde koplampen toen de grens, gaande naar Saint Martin, omstreeks 23:15:41 uur, werd overgestoken.
10. Proces-verbaal van bevindingen vervolg Telecom onderzoek verdachte [betrokkene 1] in de nacht van 30 juni 2016 op 01 juli 2016.
Op donderdag 30 juni 2016 was er om 22:56:02 uur al met het aansluitnummer [telefoonnummer 2] ( [betrokkene 1] ), gebeld naar het aansluitnummer [telefoonnummer 3] . De gespreksduur was 04 seconde en straalde eerst vermeld aansluitnummer de zendmast Belvedere-BELVC en is er geen zendmast informatie te zien van laatst vermeld aansluitnummer.
Gebruiker aansluitnummer [telefoonnummer 3]
Tijdens het in 2016 door de afdeling Special Unit Robberies (SUR) van het Korps Politic Sint-Maarten gepleegd onderzoek werd de stem van de gebruiker van het aansluitnummer [telefoonnummer 3] , door de rechercheur [verbalisant 2] , herkend als de stem van [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] , wonende aan de [b-straat 1] . Het werd tijdens dat onderzoek ook aangehaald, dat het door [betrokkene 2] voornoemd, tijdens het onderzoek “Calabash” opgegeven adres, zijnde [b-straat 1] , zeer dicht gelegen is bij de Franse - en Nederlandse grens, dichtbij de [woonwijk] .
11. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2016.
Op 30 juni 2016, omstreeks 23.50 uur, bevonden wij, aspirant agenten, ons op de [h-straat] ter hoogte van de [bank] . Op datum en tijd voornoemd kregen wij een melding van de centrale meldkamer om naar [plaats] ter hoogte van voormalige [B] te gaan voor een personenauto die in lichterlaaie stond.
Aldaar aangekomen constateerden wij dat een personenauto, merk, model en kleur was onbekend, aan het branden was. De personenauto stond aan de Franse kant.
12. Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2016.
Op 1 juli 2016 omstreeks 15.05 uur werden wij, verbalisanten, gedirigeerd naar [B] gelegen te [plaats] voor een voertuig dat mogelijk verbrand was, met betrekking tot het lijk bij het plaats delict in [c-straat] road te [plaats] . Bij aankomst zagen wij in het open terrein van het voormalige [B] een voertuig dat helemaal verbrand was. Direct achter het voertuig op de grond zag ik, eerste verbalisant een logo (KlA) dat gedeeltelijk verbrand was. Tijdens het wegslepen van het voertuig van takel wagen [C] , had ik, tweede verbalisant, een Franse kentekenplaat gevonden door het puin. Op de kentekenplaat stond het nummer [kenteken] , tevens werd dit in beslag genomen voor verder onderzoek.
13. Een schriftelijk bescheid, te weten een huurcontract d.d. 23 juni 2016.
Contrat Escale location de voitures
Date: 23/06/16
Titulaire du contract: [slachtoffer]
Tel nr.: [telefoonnummer 1]
Marque: Kia
Type: Rio
Immat: [kenteken] .
14. Proces-verbaal vermoedelijke locatie van de [B] d.d. 3 augustus 2020.
De [B] heeft gestaan in een noordelijk gelegen zijweg (onverhard) van de [f-straat] . [plaats] , Sint-Maarten betreft een privéweg die doodlopend is. De weg begint aan de Nederlandse zijde van het eiland en eindigt aan de Franse zijde. Er is geen naam aan die onverharde weg verbonden.
15. Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 3] d.d. 2 juli 2016.
Op 1 juli 2016 tegen 1.00 uur ‘s morgens ging ik [verdachte] en [betrokkene 1] (het Hof begrijpt: [betrokkene 1] ) ophalen bij de woning van [verdachte] in [plaats] . Ik moest hen bij het ziekenhuis afzetten.
Wat mij opviel was dat [betrokkene 1] helemaal andere kleren aan had. [betrokkene 1] woont bij mij. Hij heeft mijn appartement in de morgenuren verlaten met andere kleren aan.
(…)
Ik was nerveus. Ik begon hen heel veel vragen te stellen. Ze hebben tegen mij gezegd om niet zo vragen te stellen. Ik dacht dat ze naar het ziekenhuis wensten te gaan maar beiden weigerden om naar het ziekenhuis te gaan. Vervolgens stelde ik aan hen voor om naar de politiewacht te gaan. Ze hebben tegen mij gezegd dat ze niet naar de politiewacht kunnen gaan. Ik werd boos en vertelde aan hen dat als jullie tegen mij vertellen, dat twee negers jullie probeerden te beroven, waarom willen jullie niet naar de politiewacht. Ik ben naar mijn appartement aan de Franse kant gereden. Daar heb ik de verwonding van [verdachte] met alcohol behandeld. Bij mijn woning heeft [verdachte] tegen mij verteld dat ik van mijn appartement moest weggaan, omdat ze mij gaan opzoeken en mij en mijn kinderen gaan doodmaken. Verder vertelde [verdachte] aan mij dat men op zoek zal gaan naar hen en als ze hen niet aantreffen zullen ze mij en mijn kinderen doodmaken.
(...)
Ik ben van [plaats] naar [plaats] gereden. In de omgeving van [D] hebben de mannen tegen mij gezegd om te stoppen. Ze zijn beiden uit de auto gestapt. Ik zag dat [betrokkene 1] met een zwart plastic zakje is uitgestapt. Vervolgens stapte hij terug in de auto zonder het plastic zakje.
16. Proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 3] d.d. 22 juli 2016.
When [verdachte] and [betrokkene 1] came into the car, I smelled something. Once a month I have my period. When I have my period there is a specific smell. I know my own body. I think it is the smell of fresh blood. At the time the both of them entered the car I smelled it very clear. The same smell. I thought that it was me at first. But I did not have my period. From time to time the smell was coming to me. The windows where open at the time. Even the next day when my daughter entered the car she smelled the same thing. I told her about it. She said that she smelled the same thing.
17. Proces-verbaal van aangifte gedaan door de verdachte d.d. 1 juli 2016.
Gepleegd op 30 juni 2016 tussen 22.00 uur en 23.00 uur
[a-straat]
Yesterday afternoon I went to a Colombian restaurant that’s located at the [plaats] fish market. That was about 1 o’clock. I was almost finished with my lunch when [slachtoffer] (het Hof begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer] ) showed up. I noticed that [slachtoffer] was already drunk. It was about 8 o’clock that evening when we all finally decided to leave. I was standing next to [slachtoffer] and noticed that he had a lot of money on him. (...) I then drove [slachtoffer] car. I know that [slachtoffer] lives somewhere in the [plaats] area but I didn’t know exactly where. On our way to his house [slachtoffer] asked for us to go to the [A] (het Hof begrijpt: horecagelegenheid [A] ). I decided that it would be alright and we went there. (...) We left [A] and went onto the [d-straat] . I then drove onto the [e-straat] and passed [E] . After that I drove onto Pondfill and passed the stop lights. All the while, my cousin drove behind us. While driving and on my way to drop [slachtoffer] to his house, he made another request. He asked for us to go to [F] . I agreed again and instead of turning right on the round-a-bout, I turned to the left and was then in [plaats] and turned right into the road that leads [naam] to [plaats] . When we got to the top of the hill [slachtoffer] wanted to pee. We had just started to go down the hill. I stopped the car on the right side of the road, just after the first speed-bump. We both got out of the car more or less at the same time. The number of my phone is [telefoonnummer 1] .
18. Proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 7 oktober 2020, inhoudende de verklaring van de verdachte.
Het zal inderdaad ongeveer 23.00 uur zijn geweest toen we in [plaats] aankwamen, we hebben na de club en de autorit niet meer iets anders gedaan. We gingen rond 22.00 uur weg uit de club.
19. De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van het Hof op 25 oktober 2021, voor zover inhoudende:
Ik had op mijn telefoon die ik destijds gebruikte een password. Zonder dat password kon mijn telefoon niet gebruikt worden. Alleen ik en [slachtoffer] kenden dat password.
20. De kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van het Hof op 25 oktober 2021 voor zover inhoudende:
Ik heb mijn telefoon na het incident ‘ [naam] ’ in de auto van [slachtoffer] laten liggen en heb na het incident daarmee niet meer gebeld. Ik ben direct met mijn neef naar mijn huis in [plaats] gereden en daar samen met hem gebleven tot onze nicht ons kwam ophalen.”
9. Het bestreden vonnis bevat verder de volgende bewijsoverwegingen:
“Het Hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 1 juli 2016 rond 13.20 uur kreeg de politie een melding dat er op de [a-straat] , ook wel ‘ [naam] ’ genoemd, een overleden man lag. Zijn dood wordt om 14.50 uur officieel vastgesteld en hij is minimaal 4 uur, maximaal 24 uur voor dit tijdstip overleden. De man blijkt te zijn [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer of [slachtoffer] ). Uit autopsie op zijn lichaam blijkt dat het slachtoffer veertien keer is gestoken met vermoedelijk een mes, dat door de kracht waarmee dit gepaard is gegaan twee ribben zijn gebroken en dat zijn lichaam voor 16-20% is verbrand door direct contact met (smeulend) vuur. De steekwonden hebben geleid tot ernstig bloedverlies, waardoor zijn overlijden is veroorzaakt.
De verdachte en zijn neef zijn als laatste met het dronken en onvast ter been zijnde slachtoffer [slachtoffer] gezien, namelijk op camerabeelden van club [A] (in de volksmond ook wel ‘ [A] ’ genoemd) toen zij de avond voor zijn dood om 21.48 uur in twee auto’s - de verdachte als bestuurder in de auto van het slachtoffer met het slachtoffer op de bijrijdersstoel naast hem en direct daarachter verdachtes neef in diens auto - deze club verlieten op weg naar, aanvankelijk, - althans zo verklaart de verdachte - het huis van het slachtoffer in [plaats] . Rond 20.57 uur is [betrokkene 1] blijkens beelden met de tas van het slachtoffer de club uitgelopen waarna hij zonder tas de club weer is ingegaan.
Na vertrek uit club [A] rijden de verdachte en zijn neef via een short cut, in de volksmond bekend als ‘ [naam] ’, van [plaats] richting [plaats] . Dat is ook de weg waarop het fatale steekincident zich vervolgens tussen 22.00 en 23.00 uur voordoet als gevolg waarvan, zo constateert het Hof, het slachtoffer ter plekke overlijdt.
Dit laatste stelt het Hof vast aan de hand van de verklaring van de verdachte zelf in zijn aangifte de volgende dag (het geweldsincident speelde zich ‘ [naam] ’ af tussen 22.00 en 23.00 uur en ik was daarbij deels aanwezig), die past bij voornoemde camerabeelden (om 21.48 uur vertrekt de verdachte met het slachtoffer uit club [A] ) tezamen met het feit dat de afstand tussen club [A] en ‘ [naam] ’ (ongeveer 5 km) tussen de 12 en 16 minuten rijden is en de bevindingen van de patholoog met betrekking tot de geconstateerde letsels (de drie steekwonden in de grote bloedvaten van de nek hebben tot de fatale bloeding geleid). De andersluidende mogelijke scenario’s zoals door de raadsvrouw gesuggereerd (het slachtoffer is of heeft zich na het steekincident ‘ [naam] ’ nog van aldaar verplaatst naar een ander deel van het eiland waarna hij later op de plek des onheils is teruggekeerd dan wel (dood) is teruggelegd) vinden geen steun in het dossier en zijn bovendien gelet op de geconstateerde steekletsels als zodanig buitengewoon onwaarschijnlijk aan te merken, dat het Hof daaraan voorbij gaat.
De huurauto van het slachtoffer wordt kort na het incident (de melding komt binnen om 23.50 uur), in brand aangetroffen en brandt volledig uit aan de Franse kant op een open terrein - lokaal bekend als het terrein waar de voormalige [B] heeft gestaan - gelegen aan een doodlopende niet vernoemde onverharde zijweg van de [f-straat] . Deze auto werd even tevoren, om 23.15 uur, gesignaleerd bij de daar vrij dichtbij gelegen grensovergang [b-straat 1] toen deze met gedoofde lichten de grens overging van Sint Maarten naar Saint Martin, gevolgd door een andere auto. Nog geen tien minuten later rijdt de auto van het slachtoffer, ditmaal met ontstoken lichten, de grens weer over naar de Nederlandse kant. Twintig minuten voordat de auto de grens richting Saint Martin passeert, belt de neef van de verdachte, [betrokkene 1] (hierna ook: [betrokkene 1] ) naar [betrokkene 2] die zeer dichtbij de Frans-Nederlandse grens woont, dichtbij de [woonwijk] . [betrokkene 1] straalt tijdens dit gesprek de zendmast Belvedere-BELVC aan.
Vlak voordat de melding komt dat de auto van het slachtoffer in brand staat (23.50 uur), belt de verdachte om 23.44 uur uit naar [betrokkene 1] en voert met hem een gesprek, het contact duurt immers 17 seconden. Gedurende dit gesprek straalt de verdachte de zendmast Belvedere/BELVE2A aan. [betrokkene 1] verplaatst zich tijdens dit gesprek van de zendmast Belvedere/BELVC naar de zendmast Belvedere/BELVE2A. Voornoemde zendmasten bevinden zich nabij de grensovergang waar de auto eerder is gepasseerd én dichtbij de locatie van de autobrand. De aangestraalde zendmasten hebben daarbij zeer waarschijnlijk dekking in het gebied waar de auto brandend is aangetroffen.
Om 00.18 uur belt [betrokkene 1] op zijn beurt uit naar de verdachte gedurende 5 seconden. Niet kan worden vastgesteld of dit tot een gesprek heeft geleid, wel dat [betrokkene 1] op dat moment een zendmast aanstraalt nabij de woning van de verdachte gelegen in [plaats] .
Omstreeks 1.00 uur diezelfde nacht wordt de nicht van de verdachte (getuige [betrokkene 3] ), woonachtig aan de Franse kant, door [betrokkene 1] middels een voicenote verzocht hem en de verdachte te komen ophalen in [plaats] (aan de Nederlandse kant), in het appartement dat de verdachte huurt. Aan dat verzoek voldoet zij. Bij aankomst treft zij [betrokkene 1] in geheel andere en te kleine kleren en met ander schoeisel aan dan hij die ochtend droeg bij vertrek uit haar woning, waar hij inwoont. Ze vertellen haar dat zij en een vriend beroofd zijn door twee mannen en dat een van hen hun vriend probeerde te verwonden. Op vragen van [betrokkene 3] naar de toestand van deze vriend wordt haar te verstaan gegeven dat zij geen vragen moet stellen en dat zij niet naar het politiebureau willen, noch naar het ziekenhuis voor de wond aan verdachtes hand. Bij het instappen en tijdens de rit meent de getuige steeds de geur van vers bloed waar te nemen. Onderweg wordt haar gevraagd te stoppen voor een plaspauze alwaar [betrokkene 1] zich ontdoet van een plastic tas met daarin naar later blijkt bij de plaatsaanwijzing door de getuige, een groen hemd. Forensisch onderzoek naar de blouse heeft niet tot een DNA-profiel geleid.
Thuis bekruipt haar het gevoel dat de mannen iets slechts hebben gedaan en liegen omtrent wat zich die nacht heeft afgespeeld. Zij neemt de verdachte de volgende dag na aandringen mee naar de politie. Daar doet hij aangifte waarin hij verklaart dat hij en [slachtoffer] ‘ [naam] ’ slachtoffer zijn geworden van een gewelddadige (poging tot) beroving door twee onbekende mannen waaraan hij door weg te rennen heeft weten te ontkomen, waarna hij, al rennend, opgepikt is door zijn voorbij rijdende neef. Zijn telefoon heeft hij in alle consternatie achtergelaten in de auto van het slachtoffer. Hij is hierna met zijn neef direct naar zijn woning in [plaats] gereden vanwaar zij daarna zijn opgehaald door hun nicht.
Deze verklaring van de verdachte merkt het Hof aan als kennelijk leugenachtig en uitsluitend afgelegd met de bedoeling de waarheid te bemantelen dat hij en zijn neef betrokken waren bij het doodsteken van het slachtoffer ‘ [naam] ’. De verklaring van de verdachte is immers in strijd met de waarheid zoals die is vast te stellen op basis van de (objectieve) bewijsmiddelen aangaande het telefoonverkeer tussen hem en zijn neef na het incident ‘ [naam] ’. Daaruit valt immers vast te stellen dat de neef van de verdachte, twintig minuten voordat de auto van het slachtoffer de grens overstak richting Saint-Martin (om 23.15 uur), zich bevond nabij die grensovergang. Tevens valt op basis van telefoonverkeer tussen de verdachte en zijn neef vast te stellen dat rondom het tijdstip waarop de auto brandend werd aangetroffen nabij die grensovergang (om 23.50 uur), zij zich in de buurt bevonden van die brandende auto. Dit betekent dat op basis van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij en zijn neef direct na het incident naar [plaats] zijn gereden en geen telefonisch contact met elkaar meer hebben gemaakt aantoonbaar onjuist is.
De redenering van de verdachte dat dan het slachtoffer of een andere derde verdachtes telefoon nog gebruikt moet hebben wordt door het Hof naar het land der fabelen verwezen. Verdachtes telefoon was volgens zijn eigen zeggen immers met een password beveiligd en daarmee ontoegankelijk voor derden en het slachtoffer lag op dat tijdstip zwaargewond, zo niet al overleden, ‘ [naam] ’. Het is volstrekt ondenkbaar dat dit slachtoffer, zoals reeds overwogen, zich nog verplaatst heeft, dan wel verplaatst is, laat staan dat hij nog in staat is geweest te telefoneren. Bovendien wordt hiermee geenszins de aanwezigheid van de telefoon van de neef nabij de auto van het slachtoffer verklaard, nu deze neef zich in de lezing van de verklaring van de verdachte op dat moment te [plaats] moet hebben bevonden aan de Nederlandse zijde van het eiland. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen dat hij en zijn neef betrokken zijn geweest bij de dood van het slachtoffer.
Het Hof wordt in deze conclusie gesterkt door het feit dat de verklaringen van de verdachte over wat zich zou hebben afgespeeld ‘ [naam] ’ op essentiële details inconsistent en wisselend zijn. Zo heeft de verdachte verschillende verklaringen afgelegd over de volgorde waarin de aanval door de twee mannen zich zou hebben voltrokken, over het vuurwapen dat daarbij al dan niet zichtbaar zou zijn geweest, over de knal die hij zou hebben gehoord en tenslotte ook over zijn renrichting toen hij probeerde te ontkomen. Bovendien heeft hij zijn nicht aangespoord om bij de politie een valse verklaring af te leggen.
Daarbij komt dat de verdachte Sint Maarten de volgende dag in de avonduren samen met zijn neef in allerijl heeft verlaten met achterlating van zijn appartement, zijn bedrijf en zijn bezittingen. Hiervoor heeft hij geen aannemelijke en onderbouwde verklaring gegeven anders dan dat zijn vertrek te maken had met het doen van zaken.
Voorgaande feiten en omstandigheden acht het Hof in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend voor het daderschap van de verdachte
Voorbedachten rade
Het Hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe het handelen van de verdachte en zijn mededader juridisch moet worden geduid en primair of sprake is van de tenlastegelegde moord. Voor een bewezenverklaring daarvan is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachten rade pleiten. Het Hof stelt vast dat de verdachte ontkent en dus geen informatie heeft gegeven over wat er in zijn gedachten is omgegaan dan wel wat heeft geleid tot het plegen van het delict. Om die reden is het Hof voor de beoordeling van een en ander aangewezen op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn neef. Het Hof overweegt in dit verband het navolgende.
Van belang is in de eerste plaats vast te stellen of en zo ja, op welk moment de verdachte heeft besloten het slachtoffer te doden. Uit de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier volgen, blijkt dat het slachtoffer ongeveer een uur voor vertrek uit de [A] van zijn geld is ontdaan door de neef van de verdachte. Vervolgens is de verdachte samen met het slachtoffer in de auto van het slachtoffer weggereden uit de [A] , waarbij de neef van de verdachte in een andere auto achter hen aan reed. Zij zijn toen ‘ [naam] ’ gereden, op welke plek de verdachte en zijn neef - zoals hierna wordt overwogen - het slachtoffer in vereniging met messteken om het leven hebben gebracht. Zonder andersluidende, steekhoudende verklaring van de verdachte, die ontbreekt, trekt het Hof uit deze omstandigheden de conclusie dat het besluit om het slachtoffer te doden in elk geval op zijn laatst is genomen op het moment dat de verdachte en zijn neef besloten richting de plaats delict te rijden. Voor de bepaling van het tijdstip van dat wilsbesluit, betrekt het Hof de verklaring van de verdachte dat bij of vlak na vertrek uit de [A] werd besloten richting [F] te rijden in plaats van naar het huis van het slachtoffer. De autorit vanaf club [A] tot aan ‘ [naam] ’ duurt ongeveer een kwartier (vide voetnoot 14). Een en ander brengt met zich dat de verdachte zich op zijn minst genomen gedurende een kwartier heeft kunnen beraden op het in elk geval op dat moment genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarmee heeft hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen daarvan en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij gebreke van enige verklaring van de zijde van de verdachte of zijn neef op dit punt en ook overigens van enige aanwijzing daartoe moet het ervoor gehouden worden dat bij het doden van het slachtoffer niet is gehandeld in een gemoedsopwelling, zodat van een contra-indicatie voor voorbedachten rade niet is gebleken. Moord zoals primair tenlastegelegd kan daarmee wettig en overtuigend worden bewezen.
Medeplegen
Bij gebreke van enige verklaring omtrent de rolverdeling bij het doden van het slachtoffer is het Hof ook hier aangewezen op de uiterlijke verschijningsvorm van de samenwerking tussen de verdachte en zijn neef.
Nu de verdachte en zijn neef gedurende enkele uren voorafgaand aan het geweldsincident samen waren met het slachtoffer, hem vervolgens, nadat het slachtoffer door de neef van de verdachte zijn geld was ontnomen, samen - in colonne - hebben geleid ‘ [naam] ’, zij allebei aanwezig waren bij het ombrengen van het slachtoffer, samen naar de Franse kant zijn gereden alwaar de auto van het slachtoffer in brand is gestoken, zij daar met elkaar hebben gebeld, zij vervolgens samen naar [plaats] zijn gereden alwaar zij zijn opgehaald door hun nicht, zij vervolgens samen zijn uitgestapt om een tas met een blouse weg te gooien, en de volgende dag samen met de noorderzon zijn vertrokken, kan van een nauwe en bewuste samenwerking worden gesproken en van, voor ieder van hen, een substantiële bijdrage aan het delict. Daarbij kan in het midden blijven wie van hen uiteindelijk de fatale steekwonden heeft toegebracht.”
De eerste deelklacht
10. De eerste deelklacht houdt in “dat het Hof een aantal malen ten onrechte heeft verzuimd om de gebruikte bewijsmiddelen aan te wijzen en de inhoud daarvan weer te geven, althans de vindplaats van die inhoud aan te duiden”. Uit de toelichting op het middel leid ik af dat de steller van het middel hierbij vooral doelt op de vaststellingen dat a) het slachtoffer is overleden op de weg ‘ [naam] ’ tussen 22.00 en 23.00 uur en b) dat de verdachte en/of zijn neef zich in de nabijheid van de brandende auto hebben bevonden.
11. Het Hof komt tot deze vaststellingen in de volgende bewijsoverwegingen:
“Na vertrek uit club [A] rijden de verdachte en zijn neef via een short cut, in de volksmond bekend als ‘ [naam] ’, van [plaats] richting [plaats] . Dat is ook de weg waarop het fatale steekincident zich vervolgens tussen 22.00 en 23.00 uur voordoet als gevolg waarvan, zo constateert het Hof, het slachtoffer ter plekke overlijdt.
Dit laatste stelt het Hof vast aan de hand van de verklaring van de verdachte zelf in zijn aangifte de volgende dag (het geweldsincident speelde zich ' [naam] ' af tussen 22.00 en 23.00 uur en ik was daarbij deels aanwezig), die past bij voornoemde camerabeelden (om 21.48 uur vertrekt de verdachte met het slachtoffer uit club [A] ) tezamen met het feit dat de afstand tussen club [A] en ' [naam] ' (ongeveer 5 km) tussen de 12 en 16 minuten rijden is [in voetnoot: Openbare bron maps.google.com: afstand en reisduur met de auto tussen [g-straat] en [a-straat].] en de bevindingen van de patholoog met betrekking tot de geconstateerde letsels (de drie steekwonden in de grote bloedvaten van de nek hebben tot de fatale bloeding geleid). De andersluidende mogelijke scenario's zoals door de raadsvrouw gesuggereerd (het slachtoffer is of heeft zich na het steekincident ' [naam] ' nog van aldaar verplaatst naar een ander deel van het eiland waarna hij later op de plek des onheils is teruggekeerd dan wel (dood) is teruggelegd) vinden geen steun in het dossier en zijn bovendien gelet op de geconstateerde steekletsels als zodanig buitengewoon onwaarschijnlijk aan te merken, dat het Hof daaraan voorbij gaat.
De huurauto van het slachtoffer wordt kort na het incident (de melding komt binnen om 23.50 uur), in brand aangetroffen en brandt volledig uit aan de Franse kant op een open terrein - lokaal bekend als het terrein waar de voormalige [B] heeft gestaan - gelegen aan een doodlopende niet vernoemde onverharde zijweg van de [f-straat] . Deze auto werd even tevoren, om 23.15 uur, gesignaleerd bij de daar vrij dichtbij gelegen grensovergang [b-straat 1] [in voetnoot: Openbare bron maps.google.com: afstand tussen de doodlopende weg van de [f-straat] (aan de Franse kant) naar de grensovergang bij [b-straat 1] , welke afstand met de auto ongeveer 3 km bedraagt.] toen deze met gedoofde lichten de grens overging van Sint Maarten naar Saint Martin, gevolgd door een andere auto. [in voetnoot: Eigen waarneming Hof bij bewijsmiddel 9: op de eerste foto, op pagina 485, is te zien dat dicht achter de auto met de gedoofde koplampen een andere auto rijdt.] Nog geen tien minuten later rijdt de auto van het slachtoffer, ditmaal met ontstoken lichten, de grens weer over naar de Nederlandse kant. Twintig minuten voordat de auto de grens richting Saint Martin passeert, belt de neef van de verdachte, [betrokkene 1] (hierna ook: [betrokkene 1] ) naar [betrokkene 2] die zeer dichtbij de Frans-Nederlandse grens woont, dichtbij de [woonwijk] . [betrokkene 1] straalt tijdens dit gesprek de zendmast Belvedere-BELVC aan.
Vlak voordat de melding komt dat de auto van het slachtoffer in brand staat (23.50 uur), belt de verdachte om 23.44 uur uit naar [betrokkene 1] en voert met hem een gesprek, het contact duurt immers 17 seconden. Gedurende dit gesprek straalt de verdachte de zendmast Belvedere/BELVE2A aan. [betrokkene 1] verplaatst zich tijdens dit gesprek van de zendmast Belvedere/BELVC naar de zendmast Belvedere/BELVE2A. Voornoemde zendmasten bevinden zich nabij de grensovergang waar de auto eerder is gepasseerd [in voetnoot: Openbare bron maps.google.com: afstand tussen de grensovergang bij [b-straat 1] naar de [woonwijk] , welke afstand met de auto ongeveer 1 km bedraagt.] én dichtbij de locatie van de autobrand [in voetnoot: Openbare bron maps.google.com: afstand tussen de doodlopende weg van de [f-straat] (aan de Franse kant) naar de [woonwijk] […], welke afstand met de auto ongeveer 2 km bedraagt]. De aangestraalde zendmasten hebben daarbij zeer waarschijnlijk dekking in het gebied waar de auto brandend is aangetroffen.
[…] [in voetnoot: Proces-verbaal van bevindingen telecomonderzoek verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] 30 juni 2016-1 juli 2016.]
[…]
Tevens valt op basis van telefoonverkeer tussen de verdachte en zijn neef vast te stellen dat rondom het tijdstip waarop de auto brandend werd aangetroffen nabij die grensovergang (om 23.50 uur), zij zich in de buurt bevonden van die brandende auto.”
12. Met betrekking tot beide vaststellingen merk ik op dat dit conclusies van feitelijke aard betreffen die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld. In cassatie kan niet worden onderzocht of deze door de feitenrechter vastgestelde feiten en omstandigheden en gevolgtrekkingen juist zijn, maar slechts of dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen begrijpelijk zijn.2.Dat laatste is in de onderhavige zaak het geval.
13. Dat het slachtoffer is overleden ‘ [naam] ’ tussen 22.00 en 23.00 uur heeft het Hof afgeleid uit:
(i) de verklaring van de verdachte in zijn aangifte de volgende dag, inhoudende dat het geweldsincident waarbij de verdachte deels aanwezig was zich ‘ [naam] ’ afspeelde tussen 22.00 en 23.00 uur,
(ii) camerabeelden waaruit blijkt dat de verdachte om 21.48 uur met het slachtoffer vertrok uit club [A] (bewijsmiddel 6),
(iii) het feit dat de afstand tussen club [A] en ‘ [naam] ’ (ongeveer 5 km) tussen de 12 en 16 minuten rijden is, hetgeen volgens het Hof volgt uit maps.google.com, evenals
(iv) de bevindingen van de patholoog met betrekking tot de geconstateerde letsels.
Daarbij heeft het Hof betrokken dat de andersluidende mogelijke scenario’s zoals door de raadsvrouw gesuggereerd (het slachtoffer is of heeft zich na het steekincident ‘ [naam] ’ nog van aldaar verplaatst naar een ander deel van het eiland waarna hij later op de plek des onheils is teruggekeerd dan wel (dood) is teruggelegd), geen steun vinden in het dossier en bovendien gelet op de geconstateerde steekletsels als zodanig buitengewoon onwaarschijnlijk zijn aan te merken, dat het Hof daaraan voorbij gaat.
14. Dat de verdachte en/of zijn neef zich in de buurt van de brandende auto hebben bevonden, heeft het Hof blijkens de bewijsoverwegingen gebaseerd op het telefoonverkeer tussen de verdachte en zijn neef, zoals blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen telecomonderzoek verdachten [verdachte] en [betrokkene 1] 30 december 2019 (bewijsmiddel 7).
15. Ten aanzien van de resterende vaststellingen waarop de steller van het middel doelt, die betrekking hebben op [betrokkene 3] , het groene hemd dat in de plastic tas is aangetroffen en hetgeen de verdachte in zijn aangifte heeft verklaard, meen ik dat in de overwegingen van het Hof reeds besloten ligt waaraan deze vaststellingen zijn ontleend, namelijk aan respectievelijk de verklaring van [betrokkene 3] (bewijsmiddel 15), de plaatsaanwijzing door [betrokkene 3] en het forensisch onderzoek aan de blouse, en tot slot de aangifte van de verdachte (bewijsmiddel 17).
16. De eerste deelklacht faalt.
De tweede deelklacht
17. De tweede deelklacht houdt in dat het Hof gebruik heeft gemaakt van bewijsmateriaal waarvan de relevantie zo onduidelijk is dat die op zijn minst had moeten worden opgehelderd.
18. Uit de toelichting maak ik op dat het bezwaar zich richt op de volgende (onderdelen van) bewijsmiddelen:
- dat aan de Franse kant van het eiland Sint Maarten een auto in brand staat (bewijsmiddel 11), het een Kia Rio blijkt te zijn die een week eerder is verhuurd aan het slachtoffer (bewijsmiddel 12 en 13), dat deze auto die dag om 23.15 uur met gedoofde lichten en gevolgd door een andere auto, vanuit (Nederlands) Sint Maarten naar de Franse zijde is gereden (bewijsmiddel 9 en eigen waarneming Hof) en dat deze auto tien minuten later met ontstoken lichten is teruggereden naar de Nederlandse kant (bewijsmiddel 9);
- dat de neef een tas met daarin een groen hemd heeft weggegooid, en
- dat de neef een 4 seconden durend telefonisch contact heeft gehad met iemand op de Franse kant van het eiland (bewijsmiddel 10).
19. Anders dan de steller van het middel, ben ik van mening dat het Hof bovengenoemde feiten en omstandigheden niet onbegrijpelijk redengevend heeft geacht voor de bewezenverklaring. Dat de neef zich heeft ontdaan van een tas met daarin een groen hemd, nadat hij door de nicht van de verdachte op 1 juli 2016 om 01.00 uur is aangetroffen in geheel andere en te kleine kleren en met ander schoeisel dan hij die ochtend droeg bij vertrek uit haar woning waar hij inwoont, verklaart waarom de nicht van de verdachte het gevoel heeft gekregen dat “de mannen iets slechts hebben gedaan en liegen omtrent wat zich ’s nachts heeft afgespeeld” en waarom zij de verdachte mee heeft genomen naar de politie. Een deel van de verklaring die de verdachte vervolgens tegenover de politie heeft afgelegd, heeft het Hof als kennelijk leugenachtig betrokken bij de bewijsvoering. De feiten en omstandigheden met betrekking tot de Kia Rio en het telefonisch contact tussen de neef van de verdachte en iemand op de Franse kant van het eiland, heeft het Hof ten grondslag gelegd aan de gevolgtrekking dat de verdachte samen met zijn neef naar de Franse kant is gereden alwaar de auto van het slachtoffer niet lang na het steekincident in brand is gestoken. Deze gevolgtrekking heeft het Hof in aanmerking genomen bij zijn oordeel over de kennelijke leugenachtigheid van de verklaring van de verdachte. Voor zover wordt geklaagd dat het vonnis van het Hof onderdelen bevat die voor het bewijsoordeel irrelevant zijn, faalt het middel derhalve.
20. De tweede deelklacht faalt.
De derde deelklacht
21. De derde deelklacht komt op tegen het gebruik voor het bewijs van de kennelijk leugenachtige verklaring van de verdachte. Volgens de steller van het middel is het onbegrijpelijk hoe en waarom het Hof heeft gemeend dat de gesignaleerde kennelijke leugen geschikt was en moest dienen om te bemantelen dat de verdachte het hem ten laste gelegde heeft begaan.
22. De als bewijsmiddel 20 opgenomen verklaring van de verdachte die het Hof heeft aangemerkt als kennelijk leugenachtig, luidt als volgt:
“Ik heb mijn telefoon na het incident ‘ [naam] ’ in de auto van [slachtoffer] laten liggen en heb na het incident daarmee niet meer gebeld. Ik ben direct met mijn neef naar mijn huis in [plaats] gereden en daar samen met hem gebleven tot onze nicht ons kwam ophalen.”
23. De bewijsoverwegingen van het Hof houden met betrekking tot de kennelijke leugenachtigheid van deze verklaring het volgende in:
“Daar doet hij [de verdachte, D.P.] aangifte waarin hij verklaart dat hij en [slachtoffer] ‘ [naam] ’ slachtoffer zijn geworden van een gewelddadige (poging tot) beroving door twee onbekende mannen waaraan hij door weg te rennen heeft weten te ontkomen, waarna hij, al rennend, opgepikt is door zijn voorbij rijdende neef. Zijn telefoon heeft hij in alle consternatie achtergelaten in de auto van het slachtoffer. Hij is hierna met zijn neef direct naar zijn woning in [plaats] gereden vanwaar zij daarna zijn opgehaald door hun nicht.
Deze verklaring van de verdachte merkt het Hof aan als kennelijk leugenachtig en uitsluitend afgelegd met de bedoeling de waarheid te bemantelen dat hij en zijn neef betrokken waren bij het doodsteken van het slachtoffer ‘ [naam] ’. De verklaring van de verdachte is immers in strijd met de waarheid zoals die is vast te stellen op basis van de (objectieve) bewijsmiddelen aangaande het telefoonverkeer tussen hem en zijn neef na het incident ‘ [naam] ’. Daaruit valt immers vast te stellen dat de neef van de verdachte, twintig minuten voordat de auto van het slachtoffer de grens overstak richting Saint-Martin (om 23.15 uur), zich bevond nabij die grensovergang. Tevens valt op basis van telefoonverkeer tussen de verdachte en zijn neef vast te stellen dat rondom het tijdstip waarop de auto brandend werd aangetroffen nabij die grensovergang (om 23.50 uur), zij zich in de buurt bevonden van die brandende auto. Dit betekent dat op basis van objectieve gegevens kan worden vastgesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij en zijn neef direct na het incident naar [plaats] zijn gereden en geen telefonisch contact met elkaar meer hebben gemaakt aantoonbaar onjuist is.
De redenering van de verdachte dat dan het slachtoffer of een andere derde verdachtes telefoon nog gebruikt moet hebben wordt door het Hof naar het land der fabelen verwezen. Verdachtes telefoon was volgens zijn eigen zeggen immers met een password beveiligd en daarmee ontoegankelijk voor derden en het slachtoffer lag op dat tijdstip zwaargewond, zo niet al overleden, ‘ [naam] ’. Het is volstrekt ondenkbaar dat dit slachtoffer, zoals reeds overwogen, zich nog verplaatst heeft, dan wel verplaatst is, laat staan dat hij nog in staat is geweest te telefoneren. Bovendien wordt hiermee geenszins de aanwezigheid van de telefoon van de neef nabij de auto van het slachtoffer verklaard, nu deze neef zich in de lezing van de verklaring van de verdachte op dat moment te [plaats] moet hebben bevonden aan de Nederlandse zijde van het eiland. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de verdachte deze verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen dat hij en zijn neef betrokken zijn geweest bij de dood van het slachtoffer.
Het Hof wordt in deze conclusie gesterkt door het feit dat de verklaringen van de verdachte over wat zich zou hebben afgespeeld ‘ [naam] ’ op essentiële details inconsistent en wisselend zijn. Zo heeft de verdachte verschillende verklaringen afgelegd over de volgorde waarin de aanval door de twee mannen zich zou hebben voltrokken, over het vuurwapen dat daarbij al dan niet zichtbaar zou zijn geweest, over de knal die hij zou hebben gehoord en tenslotte ook over zijn renrichting toen hij probeerde te ontkomen. Bovendien heeft hij zijn nicht aangespoord om bij de politie een valse verklaring af te leggen. Daarbij komt dat de verdachte Sint Maarten de volgende dag in de avonduren samen met zijn neef in allerijl heeft verlaten met achterlating van zijn appartement, zijn bedrijf en zijn bezittingen. Hiervoor heeft hij geen aannemelijke en onderbouwde verklaring gegeven anders dan dat zijn vertrek te maken had met het doen van zaken.
Voorgaande feiten en omstandigheden acht het Hof in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend voor het daderschap van de verdachte.”
24. Bij de beoordeling van het middel moet, gelet op HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, het volgende worden vooropgesteld:
“3.3.3 Met de formulering dat het moet gaan om een verklaring van de verdachte die “kennelijk leugenachtig is en afgelegd om de waarheid te verhullen”, wordt tot uitdrukking gebracht dat het afleggen door de verdachte van een verklaring die onverenigbaar is met de uit een of meer andere gebruikte bewijsmiddelen blijkende feiten en omstandigheden, in het concrete geval als een voor het aannemen van de bewezenverklaring relevante omstandigheid moet kunnen worden aangemerkt. Dat de verdachte een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd, kan vooral van belang zijn voor de betekenis die de rechter aan de overige bewijsmiddelen toekent.
3.3.4
Het oordeel dat de bewezenverklaring mede op grond van het gebruik van een kennelijk leugenachtige verklaring als bewijsmiddel kan worden aangenomen, moet door de rechter nader worden gemotiveerd. In die motivering moet, mede gelet op wat onder 3.3.2 en 3.3.3 is overwogen, tot uitdrukking komen:
(i) welke door de verdachte afgelegde verklaring of welke onderdelen van die verklaring door de rechter als kennelijk leugenachtig wordt of worden aangemerkt;
(ii) op welke door de rechter vastgestelde feiten en omstandigheden het oordeel berust dat de betreffende verklaring van de verdachte niet alleen onverenigbaar is met die feiten en omstandigheden maar ook als kennelijk leugenachtig – en niet bijvoorbeeld als een vergissing – moet worden beschouwd; en
(iii) wat – los van de omstandigheid dat de feitenlezing van de verdachte naar het oordeel van de rechter niet aannemelijk is geworden – de relevantie is voor de bewijsvoering als geheel en dus voor het aannemen van de bewezenverklaring van de omstandigheid dat de verdachte op een bepaald punt kennelijk leugenachtig heeft verklaard.”3.
25. In de onderhavige zaak wordt het oordeel van het hof dat de betreffende verklaring van de verdachte leugenachtig is, niet bestreden. De steller van het middel merkt in de toelichting immers op “dat de als leugenachtig gediskwalificeerde verklaring inderdaad in strijd met de waarheid is afgelegd kan worden aangenomen”. De klacht heeft betrekking op de conclusie die het Hof heeft verbonden aan de leugenachtigheid van de verklaring (zie punt (iii) uit het hierboven opgenomen arrest van de Hoge Raad). Volgens de steller van het middel kan uit de leugenachtigheid van die verklaring niet worden afgeleid dat de verdachte het slachtoffer tezamen en in vereniging met zijn neef heeft gedood. Het gaat in de kern dus om de redengevendheid van die leugenachtigheid voor het bewijs van het medeplegen van moord door de verdachte.
26. Het Hof heeft blijkens zijn onder 23 weergegeven overwegingen geoordeeld dat de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd om de waarheid te bemantelen dat hij en zijn neef betrokken zijn geweest bij de dood van het slachtoffer. Dit oordeel is wat mij betreft niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik in aanmerking dat de feiten waarover de verdachte heeft gelogen, de verdachte in direct verband brengen met de in brand gestoken auto van het slachtoffer op 30 juni 2016 omstreeks 23:50 uur. Wat mij betreft, staat dit niet in een te ver verwijderd verband met de bewezenverklaarde moord,4.nu uit camerabeelden blijkt dat de verdachte op 30 juni 2016 om 21:48 uur samen met het slachtoffer en in de auto van het slachtoffer club [A] heeft verlaten.
27. De derde deelklacht faalt.
De vierde deelklacht
28. Het middel klaagt ten vierde dat de bewezenverklaring ten aanzien van de voorbedachte raad niet kan worden afgeleid uit de gebruikte bewijsmiddelen.
29. Bij de beoordeling van de klacht moet gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot de betekenis en bewijsvoering van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ worden vooropgesteld dat:
“3.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.”5.
30. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het niet duidelijk is welk moment het Hof bedoelt met “het in elk geval op dat moment genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven” en waarom het juist dat moment was waarop het voor de verdachte duidelijk was dat het slachtoffer zou worden gedood.
31. Ook bij deze deelklacht geef ik met het oog op de leesbaarheid van deze conclusie de overwegingen van het Hof met betrekking tot voorbedachte raad nog eens weer:
“Voorbedachten rade
Het Hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag hoe het handelen van de verdachte en zijn mededader juridisch moet worden geduid en primair of sprake is van de tenlastegelegde moord. Voor een bewezenverklaring daarvan is onder meer vereist dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de beoordeling van dit criterium moet een weging en waardering worden gemaakt van de omstandigheden van het concrete geval, met dien verstande dat het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachten rade pleiten. Het Hof stelt vast dat de verdachte ontkent en dus geen informatie heeft gegeven over wat er in zijn gedachten is omgegaan dan wel wat heeft geleid tot het plegen van het delict. Om die reden is het Hof voor de beoordeling van een en ander aangewezen op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn neef. Het Hof overweegt in dit verband het navolgende.
Van belang is in de eerste plaats vast te stellen of en zo ja, op welk moment de verdachte heeft besloten het slachtoffer te doden. Uit de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier volgen, blijkt dat het slachtoffer ongeveer een uur voor vertrek uit de [A] van zijn geld is ontdaan door de neef van de verdachte. Vervolgens is de verdachte samen met het slachtoffer in de auto van het slachtoffer weggereden uit de [A] , waarbij de neef van de verdachte in een andere auto achter hen aan reed. Zij zijn toen ‘ [naam] ’ gereden, op welke plek de verdachte en zijn neef - zoals hierna wordt overwogen - het slachtoffer in vereniging met messteken om het leven hebben gebracht. Zonder andersluidende, steekhoudende verklaring van de verdachte, die ontbreekt, trekt het Hof uit deze omstandigheden de conclusie dat het besluit om het slachtoffer te doden in elk geval op zijn laatst is genomen op het moment dat de verdachte en zijn neef besloten richting de plaats delict te rijden. Voor de bepaling van het tijdstip van dat wilsbesluit, betrekt het Hof de verklaring van de verdachte dat bij of vlak na vertrek uit de [A] werd besloten richting [F] te rijden in plaats van naar het huis van het slachtoffer. De autorit vanaf club [A] tot aan ‘ [naam] ’ duurt ongeveer een kwartier (vide voetnoot 14). Een en ander brengt met zich dat de verdachte zich op zijn minst genomen gedurende een kwartier heeft kunnen beraden op het in elk geval op dat moment genomen besluit om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarmee heeft hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen daarvan en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij gebreke van enige verklaring van de zijde van de verdachte of zijn neef op dit punt en ook overigens van enige aanwijzing daartoe moet het ervoor gehouden worden dat bij het doden van het slachtoffer niet is gehandeld in een gemoedsopwelling, zodat van een contra-indicatie voor voorbedachten rade niet is gebleken. Moord zoals primair tenlastegelegd kan daarmee wettig en overtuigend worden bewezen.”
32. Zoals blijkt uit deze overwegingen, heeft het Hof – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachte en zijn neef – vastgesteld dat het besluit om het slachtoffer te doden in elk geval op zijn laatst is genomen op het moment dat de verdachte en zijn neef besloten richting de plaats delict te rijden, meer specifiek bij of vlak na hun vertrek uit de [A] . Ook heeft het Hof aangegeven waarom het van oordeel is dat de verdachte het besluit om het slachtoffer te doden in elk geval op zijn laatst toen heeft genomen. Dit heeft het Hof immers afgeleid uit de omstandigheden (i) het slachtoffer ongeveer een uur voor vertrek uit de [A] van zijn geld is ontdaan door de neef van de verdachte, (ii) de verdachte vervolgens samen met het slachtoffer in de auto van het slachtoffer is weggereden uit de [A] , waarbij de neef van de verdachte in een andere auto achter hen aan reed en (iii) zij toen ‘ [naam] ’ zijn gereden, op welke plek het slachtoffer met messteken om het leven is gebracht. Daarbij heeft het Hof betrokken dat een andersluidende, steekhoudende verklaring van de verdachte ontbreekt.
33. Vervolgens heeft het Hof bij zijn oordeel dat van voorbedachte raad sprake is in het bijzonder in aanmerking genomen dat tussen het besluit om het slachtoffer van het leven te beroven en de uitvoering van dit besluit op zijn minst genomen een kwartier zat, waardoor de verdachte zich gedurende die tijd heeft kunnen beraden op het besluit en daarmee gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen daarvan en zich daarvan rekenschap te geven. Het Hof heeft hierbij betrokken dat het – bij gebreke van enige verklaring van de zijde van de verdachte of zijn neef en van enige aanwijzing daartoe - ervoor moet worden gehouden dat bij het doden van het slachtoffer niet is gehandeld in een gemoedsopwelling, zodat van een contra-indicatie voor voorbedachte raad niet is gebleken.
34. Daarmee heeft het Hof zonder blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
35. De vierde deelklacht faalt.
De vijfde deelklacht
36. Tot slot wordt geklaagd dat de bewezenverklaring van het medeplegen van het doden van het slachtoffer niet uit het gebruikte bewijsmateriaal kan worden afgeleid.
37. Bij de beoordeling van deze klacht moet het volgende worden vooropgesteld. Van medeplegen is sprake wanneer de verdachte een bewuste en nauwe samenwerking met een of meer anderen heeft. Dit is het geval als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Dit vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad heeft hierover dan ook geen algemene regels gegeven. Wel is een aantal aandachtspunten geformuleerd. Het accent ligt op de samenwerking en minder op de vraag wie de feitelijke handelingen heeft verricht.6.Niet vereist is dat de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan die van zijn of haar mededaders.7.Wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die normaal gesproken met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), moet de rechter indien hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, dit medeplegen in de bewijsvoering nauwkeurig motiveren. De rechter kan bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.8.
38. Ten behoeve van de leesbaarheid van deze conclusie herhaal ik de overwegingen van het Hof uit het bestreden vonnis die betrekking hebben op het medeplegen:
“Medeplegen
Bij gebreke van enige verklaring omtrent de rolverdeling bij het doden van het slachtoffer is het Hof ook hier aangewezen op de uiterlijke verschijningsvorm van de samenwerking tussen de verdachte en zijn neef.
Nu de verdachte en zijn neef gedurende enkele uren voorafgaand aan het geweldsincident samen waren met het slachtoffer, hem vervolgens, nadat het slachtoffer door de neef van de verdachte zijn geld was ontnomen, samen - in colonne - hebben geleid ‘ [naam] ’, zij allebei aanwezig waren bij het ombrengen van het slachtoffer, samen naar de Franse kant zijn gereden alwaar de auto van het slachtoffer in brand is gestoken, zij daar met elkaar hebben gebeld, zij vervolgens samen naar [plaats] zijn gereden alwaar zij zijn opgehaald door hun nicht, zij vervolgens samen zijn uitgestapt om een tas met een blouse weg te gooien, en de volgende dag samen met de noorderzon zijn vertrokken, kan van een nauwe en bewuste samenwerking worden gesproken en van, voor ieder van hen, een substantiële bijdrage aan het delict. Daarbij kan in het midden blijven wie van hen uiteindelijk de fatale steekwonden heeft toegebracht.”
39. In zijn bewijsoverwegingen heeft het Hof – voor zover hier van belang – vastgesteld dat:
- de verdachte samen met zijn neef gedurende enkele uren voorafgaand aan het geweldsincident samen was met het slachtoffer;
- de neef van de verdachte het geld van het slachtoffer heeft ontnomen;
- de verdachte en zijn neef het slachtoffer vervolgens samen – in colonne – hebben geleid ‘ [naam] ’;
- zij allebei aanwezig waren bij het ombrengen van het slachtoffer;
- zij samen naar de Franse kant zijn gereden alwaar de auto van het slachtoffer in brand is gestoken en zij daar met elkaar hebben gebeld;
- zij samen zijn uitgestapt om een tas met een blouse weg te gooien;
- zij de volgende dag samen met de noorderzon zijn vertrokken.
40. Volgens de steller van het middel kan uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat het slachtoffer door de neef van de verdachte van zijn geld is ontdaan, noch dat dit in overleg met of met medeweten van de verdachte is gebeurd. Uit de bewijsmiddelen zou weliswaar blijken de neef van de verdachte de tas van het slachtoffer naar buiten heeft gebracht, maar dat dit buiten het medeweten van het slachtoffer zou zijn gebeurd en dat in die tas geld zat, blijkt niet uit de bewijsmiddelen, aldus de steller van het middel.
41. Met betrekking tot deze klachten merk ik het volgende op. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 januari 2020 (bewijsmiddel 6) blijkt dat camera’s hebben geregistreerd dat de neef van de verdachte de [A] heeft verlaten met een tas gelijkend op de tas die het slachtoffer bij binnenkomst bij zich had, dat hij hiermee naar de parkeerplaats is gelopen en vervolgens zonder de tas is teruggekeerd. In het licht van de verklaring van de verdachte inhoudende “I was standing next to [slachtoffer] and noticed that he had a lot of money on him” (bewijsmiddel 17), komt de gevolgtrekking van het Hof dat het slachtoffer door de neef van de verdachte van zijn geld is ontdaan, mij niet onbegrijpelijk voor. Voor zover wordt geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat ‘het veilig stellen’ van de tas in overleg met de verdachte geschiedde, mist de klacht feitelijke grondslag omdat het hof dit niet heeft vastgesteld.
42. Daarnaast is volgens de steller van het middel niet uit de bewijsmiddelen af te leiden dat de tas met de blouse is weggegooid in overleg met of met medeweten van de verdachte. In de verklaring van [betrokkene 3] zou alleen worden gesproken over de neef.
43. Met betrekking tot deze klacht wijs ik erop dat het proces-verbaal verhoor getuige [betrokkene 3] van 2 juli 2016 (bewijsmiddel 15) inhoudt dat de verdachte en zijn neef beiden uit de auto zijn gestapt. De neef van de verdachte had een zwart plastic zakje bij zich en stapte zonder het plastic zakje weer in. Tegen deze achtergrond bezien, acht ik het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte en zijn neef samen zijn uitgestapt om een tas met een blouse weg te gooien.
44. Ook de feitelijke vaststelling van het Hof dat de verdachte en zijn neef naar de Franse kant zijn gereden, wordt door de steller van het middel betwist. Dit zou eveneens geenszins uit het gepresenteerde bewijsmateriaal zijn af te leiden.
45. Ten aanzien van deze klacht is van belang dat uit het proces-verbaal ‘printscreens LAPI’ van 29 mei 2020 (bewijsmiddel 9) volgt dat de personenauto met het kenteken [kenteken] (de Kia Rio van het slachtoffer) om 23.15 uur bij [b-straat 1] vanuit Sint-Maarten de grens is overgestoken naar Saint-Martin en vervolgens om 23.24 uur weer in tegenovergestelde richting de grens overging. Het Hof heeft in zijn bewijsoverwegingen (meer specifiek in voetnoot 24) opgemerkt dat het uit eigen waarneming bij dit bewijsmiddel heeft vastgesteld dat op de eerste foto, op pagina 485, te zien is dat dicht achter de auto met de gedoofde koplampen een andere auto rijdt. De neef van de verdachte heeft blijkens bewijsmiddel 10 om 22.56 uur gebeld naar [betrokkene 2] , die zeer dicht bij de Franse en Nederlandse grens woont aan de [b-straat 1] . Bij dit telefoongesprek straalde de telefoon van de neef de zendmast Belvedere-BELVC aan, die zoals volgt uit bewijsmiddel 7 in de dichtstbijzijnde omgeving is van de plek waar de auto is uitgebrand. De telefoon van de verdachte straalde om 23.44 uur de zendmast Belvedere-BELVE2A aan, eveneens in de dichtstbijzijnde omgeving van de plaats waar de auto is uitgebrand. De op deze bewijsmiddelen gebaseerde gevolgtrekking van het Hof dat de verdachte en zijn neef samen de Franse grens zijn overgestoken, is wat mij betreft niet onbegrijpelijk.
46. De klacht dat uit de bewijsvoering van het hof niet volgt dat de verdachte destijds met de noorderzon is vertrokken, faalt ook. Het hof heeft al eerder in zijn vonnis vastgesteld dat de verdachte Sint Maarten de volgende dag in de avonduren samen met zijn neef in allerijl heeft verlaten met achterlating van zijn appartement, zijn bedrijf en zijn bezittingen en dat hij hiervoor geen aannemelijke en onderbouwde verklaring heeft gegeven anders dan dat zijn vertrek te maken had met het doen van zaken. Bij gebrek aan zo’n aannemelijke en onderbouwde verklaring, heeft het hof gelet op de geschetste en niet betwiste omstandigheden kunnen aannemen dat de verdachte destijds met de noorderzon is vertrokken.
47. Dan kom ik nu toe aan de algemene klacht dat de bewezenverklaring van het medeplegen van de tenlastegelegde moord niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid en/of blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting van het begrip medeplegen.
48. Het Hof heeft overwogen dat het, bij gebreke aan enige verklaring over de rolverdeling bij het doden van het slachtoffer, is aangewezen op de uiterlijke verschijningsvorm van de samenwerking tussen de verdachte en zijn neef. Op basis van de onder 39 weergegeven feitelijke vaststellingen heeft het Hof geoordeeld dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn neef, waarbij ieder van hen een substantiële bijdrage aan het delict heeft geleverd. Gelet op wat ik heb vooropgesteld, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is bovendien niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
49. De vijfde deelklacht faalt.
50. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
51. Het middel faalt.
52. Ambtshalve wijs ik erop dat namens de verdachte, die is gedetineerd, op 15 november 2021 beroep in cassatie is ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sindsdien meer dan zestien maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
53. Voor het overige heb ik ambtshalve geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
54. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑06‑2023
HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250, NJ 2023/100, m.nt. W.H. Vellinga, r.o. 3.2.
HR 20 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1864, NJ 2023/101, m.nt. W.H. Vellinga.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot T.N.B.M. Spronken en de noot van W.H. Vellinga voorafgaand aan en bij HR 20 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1250, NJ 2023/100, m.nt. W.H. Vellinga, evenals de conclusies van mijn ambtgenoot A.E. Harteveld voorafgaand aan HR 16 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:239 en HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2406.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156, m.nt. B.F. Keulen, r.o. 3.3-3.4; o.a. herhaald in HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1653, r.o. 2.3.
HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, r.o. 3.4.
HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893, r.o. 2.4.
HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893, r.o. 2.3.