Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/14.5.3
14.5.3 Onrechtmatige daad
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS390817:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 257, JAR 1997/248 (Baijings/Sara Lee). Zie tevens HR 11 mei 1979, NJ 1979, 441 (HAI/Van Werkhoven).
HR 3 december 1999, JAR 2000/18 (Pratt & Whitney/Franssen).
Zie in dit verband L.H. van den Heuvel (hoofdred.), Praktijkboek Ontslagrecht (losbl.), Deventer: Kluwer C.60-16.
Ktr. Breda 22 januari 1997, Prg. 1997, nr. 4732. In dit geval besloot de werknemer, nadat hij een arbeidsovereenkomst met de nieuwe werkgever had gesloten, om de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever voort te zetten toen deze met hem betere arbeidsvoorwaarden was overeengekomen.
Ktr. Hilversum 25 februari 1992 en 2 september 1992, Prg. 1993, 3835. Zie tevens Ktr. Hilversum 20 maart 2002, JAR 2002/84.
Pres. Rb. Dordrecht 5 februari 1987, KG 1987,108 (Bonneuz/Siva). Zie in dit verband ook C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag 2008, derde druk, p. 401. Anders: W.H.A.C.M. Bouwens, 'Proeftijdontslag en goed werkgeverschap', ArA 2001/2, p. 68-80. Zie ook Ktr. Schiedam 22 juli 2003, JAR 2004/22 (Voorwald/Mennens). In deze zaak werd de arbeidsovereenkomst aan het einde van de proeftijd beëindigd, omdat er geen werk meer voorhanden was.
GiEA NA (Curgao) 3 februari 2006, RAR 2007, 59 (Horvers/AD Caribbean).
Buiten het wettelijk stelsel van ontslagbescherming bestaat er volgens de Hoge Raad slechts bij uitzondering en in beperkte mate ruimte voor een toetsing van het ontslag aan de eisen van redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 BW).1 In een op 3 december 19992 door de Hoge Raad gewezen arrest deed zich een situatie voor waarin er behoefte bestond om het ontslag, buiten het wettelijk stelsel van ontslagbescherming om, te toetsen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. De werkgever had in de casus die leidde tot dit arrest, bij de ontslagaanvragen van meerdere werknemers foutieve informatie aan de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (thans: UWV WERK-bedrijf) verstrekt over de financiële situatie van de onderneming. Eerst nadat de zesmaandentermijn van artikel 7:683 BW verstreken was, vochten zij primair het ontslag aan. Subsidiair vorderden zij schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
De Hoge Raad bevestigde in cassatie de uitspraak van de rechtbank die de vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad had toegewezen. De conclusie die hieruit kan worden getrokken, is dat er in uitzonderlijke situaties ruimte is voor toetsing van het ontslag buiten het wettelijk stelsel van ontslagbescherming aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Als aan de voorwaarden voor onrechtmatige daad is voldaan, kan het ontslag als onrechtmatig worden aangemerkt.3 Voor het proeftijdontslag geldt naar mijn mening des te meer dat dit onder omstandigheden als onrechtmatig kan worden aangemerkt, nu de werknemer in beginsel ontslagbescherming ontbeert. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de opzegging in strijd is met een discriminatiegrond. Voorts kan opzegging van de arbeidsovereenkomst voor aanvang van de proeftijd als onrechtmatig worden aangemerkt, indien de opzegging is gebaseerd op louter persoonlijke omstandigheden van de werknemer4 of op omstandigheden van de zijde van de werkgever die al voor de aanvang van de dienstbetrekking bekend waren.5 Blijkens de jurisprudentie kan ook de werving voor een niet-bestaande vacature en aansluitend ontslag tijdens de proeftijd zonder opgaaf van redenen als onrechtmatig worden aangemerkt.6 Het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen (Curaao) oordeelde een door de werkgever gegeven proeftijdontslag in strijd met de eisen van goed werkgeverschap, doordat de werkgever de arbeidsovereenkomst met de werknemer had beëindigd, zonder hem in de gelegenheid te stellen op de beschuldigingen van werkgever te reageren.7