Einde inhoudsopgave
De rechtspositie van de sollicitant en van de werknemer tijdens de proeftijd (MSR nr. 53) 2010/14.5.0
14.5.0 Verhandeling
mr. R.F. Kötter, datum 30-09-2010
- Datum
30-09-2010
- Auteur
mr. R.F. Kötter
- JCDI
JCDI:ADS390803:1
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie onder andere HR 15 november 1957, NJ 1958, 67 (Baris/Riezenkamp). Zie ook G.C. Boot, 'Rechterlijke toetsing van ontslag in de proeftijd', SR 1991, 2, p. 40
Zie ook J. Dop en E. Knipschild, 'De proeftijdregeling: de actuele stand van zaken in de jurisprudentie', Praktisch procederen 2002/5, p. 137.
HR 20 maart 1992, NJ 1992, 495 (Nedlloyd/Bras c.s.).
C.J. Loonstra en W.A. Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, Den Haag 2008, derde druk, p. 401.
G.JJ. Heerma van Voss, 'Misbruik van bevoegdheid in het arbeidsrecht, in het bijzonder bij ontslag in de proeftijd', in Arbeidsovereenkomst en Vermogensrecht, Geschriften van de Vereniging voor Arbeidsrecht 1993, p. 74 e.v.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de geldigheid van een ontslag in de proeftijd vanuit meerdere juridische invalshoeken kan worden beoordeeld. Dit ligt voor de hand nu de werknemer die te maken krijgt met ontslag tijdens de proeftijd vrijwel geheel van ontslagbescherming is verstoken. Dit neemt niet weg dat de proeftijd in de laatste decennia door diverse toetsingsmogelijkheden gaandeweg steeds minder een rechteloze periode is geworden door de algemene ontwikkelingen in het verbintenissen-recht.1 Alhoewel deze ontwikkeling is toe te juichen, brengt zij voor werkgever en werknemer ook het nadeel van rechtsonzekerheid mee, omdat van geval tot geval achteraf door de rechter moet worden beoordeeld of het proeftijdontslag rechtmatig was.2 Zo kan proeftijdontslag als toerekenbare tekortkoming worden aangemerkt, indien de werkgever heeft gehandeld in strijd met de goede trouw.
Voorts kan onder omstandigheden sprake zijn van misbruik van (ontslag)bevoegdheid en strijdigheid van het proeftijdontslag met de eisen van goed werkgeverschap. Bovendien kan proeftijdontslag onder omstandigheden als onrechtmatige daad worden aangemerkt. Op grond van een arrest van de Hoge Raad van 20 maart 19923 moet het bovendien onder zeer bijzondere omstandigheden mogelijk worden geacht om de nietigheid van het proeftijdontslag in te roepen. De Hoge Raad wilde evenwel in dit arrest de sanctie van nietigheid niet toepassen, terwijl er in casu sprake was van discriminatoir ontslag. In dit arrest speelden evenwel aspecten die in geval van proeftijdontslag niet aan de orde zijn. Nu in de situatie die tot dit arrest heeft geleid geen sprake was van proeftijdontslag, kon een beroep worden gedaan op het wettelijk stelsel van ontslagbescherming zoals dat in de artikelen 6 en 9 van het BBA is neergelegd. Voorts kan bij ontslag buiten proeftijd de kennelijke onredelijkheid van het ontslag worden ingeroepen. Een werknemer die tijdens de proeftijd wordt ontslagen, ontbeert deze ontslagbescherming.4
Wellicht kunnen bijkomende bijzondere omstandigheden tot de conclusie leiden dat het proeftijdontslag nietig is. Al te snel mag deze conclusie evenwel niet worden getrokken nu nakoming van de overeenkomst middels de vordering tot herstel van de dienstbetrekking erdoor mogelijk zou worden,5 terwijl deze vordering op grond van het arbeidsrecht zelf voor het proeftijdontslag niet voor de hand ligt wegens de discretionaire bevoegdheid van de werkgever om tijdens de proeftijd te ontslaan.