In de eveneens met deze zaak samenhangende zaken 19/05606 ( [betrokkene 2] ), 19/05662 ( [betrokkene 3] ) en 19/05525 ( [betrokkene 1] ) is het cassatieberoep ingetrokken.
HR, 15-06-2021, nr. 19/05498
ECLI:NL:HR:2021:890
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-06-2021
- Zaaknummer
19/05498
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:890, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑06‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:335
ECLI:NL:PHR:2021:335, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:890
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Onderzoek Kapel naar Turks/Tilburgse criminele organisatie die zich bezig hield met gewelddadige handel in hard- en softdrugs. Deelname aan criminele organisatie (art. 140.1 Sr) en bezit van diverse vuurwapens (art. 26.1 WWM). Bewijsklacht deelname aan criminele organisatie. Bewezenverklaring innerlijk tegenstrijdig? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/05598, 19/05600 P, 19/05611, 19/05617, 19/05687, 19/05738, 19/05777, 19/05732, 19/05967, 19/05773 en 19/05685.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/05498
Datum 15 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 december 2019, nummer 20/003010-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 juni 2021.
Conclusie 06‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Deelneming aan criminele organisatie. Middel bevat klacht over innerlijke tegenstrijdigheid t.a.v. de duur van verdachtes betrokkenheid bij de organisatie. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep. Samenhang met 19/05611, 19/05598, 19/05600 P, 19/05617, 19/05687, 19/05738, 19/05777, 19/05732, 19/05967, 19/05773 en 19/05685.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/05498
Zitting 6 april 2021
CONCLUSIE
F.W. Bleichrodt
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
hierna: de verdachte.
Het cassatieberoep
1. De verdachte is bij arrest van 5 december 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens 1. “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven” en 3. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
2. De zaak hangt samen met de zaken 19/05611 ( [medeverdachte 1] ), 19/05598 ( [medeverdachte 2] ), 19/05600 P ( [medeverdachte 2] ), 19/05617 ( [medeverdachte 3] ), 19/05687 ( [medeverdachte 4] ), 19/05738 ( [medeverdachte 5] ), 19/05777 ( [medeverdachte 6] ), 19/05732 ( [medeverdachte 7] ), 19/05967 ( [medeverdachte 8] ), 19/05773 ( [medeverdachte 9] ) en 19/05685 ( [medeverdachte 10] ).1.In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, advocaten te Rotterdam, hebben een middel van cassatie voorgesteld.
De zaak
4. Deze zaak maakt onderdeel uit van het onderzoek Kapel, waarin in totaal 28 personen als verdachten zijn aangemerkt. Het hof heeft het volgende vastgesteld.
5. Tussen diverse verdachten was sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat het plegen van misdrijven tot oogmerk had. Met uitzondering van [betrokkene 1] , kenden alle deelnemers elkaar uit de Tilburgse Turkse gemeenschap. Zij zijn vrienden en/of familie van elkaar. Volgens het hof had de organisatie (ten minste) vier prominente leden, te weten [betrokkene 1] , de verdachte, [betrokkene 2] en (in het bijzonder in relatie tot het aan te wenden geweld) [medeverdachte 1] . Verder had de organisatie leden die vooral uitvoerend bezig waren: [betrokkene 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] .
6. Het hof heeft vastgesteld dat de organisatie gedurende een lange periode met name in softdrugs heeft gehandeld. In verband met het onderzoek zijn op diverse plaatsen in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen. Verder hield de organisatie zich bezig met het exporteren van harddrugs. Het gebruik van geweld werd niet geschuwd.
7. Volgens het hof maakte de verdachte onderdeel uit van de criminele organisatie. Het hof merkt hem aan als prominent en gezaghebbend lid. Hij heeft zijn sportschool ter beschikking gesteld voor de leden van de organisatie, was op de hoogte van het reilen en zeilen van de organisatie, nam daar ook initiatieven in en schuwde ook zelf het gebruik van geweld niet. Tevens werd hij geraadpleegd wanneer er zich problemen voordeden binnen de organisatie. De verdachte is betrokken geweest bij drugshandel, bedreigingen en het organiseren van een gewapende overval.
Het middel
8. Het middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 innerlijk tegenstrijdig is, althans niet naar de eis van de wet voldoende met redenen is omkleed.
9. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 1 juni 2012 tot en met 15 mei 2013 te Tilburg en elders in Nederland en in België en in Duitsland en in Turkije met [betrokkene 1] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van genoemde personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en /of artikel 11, vierde en/of vijfde lid van de Opiumwet en andere misdrijven, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het verkopen, afleveren, vervoeren en/of aanwezig hebben van (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (grote hoeveelheden) hennep en/of hash en
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep en/of hash en
- het plegen van afpersing(en) en/of diefstal(len) met geweld en/of voorbereidingshandelingen daartoe en
- het plegen van bedreigingen en
- het bezit/voorhanden hebben en dragen en vervoeren van wapens (zoals genoemd in de Wet Wapens en Munitie) (zonder vergunning/consent), zulks terwijl hij, verdachte, leider en/of bestuurder2.van voormelde organisatie was.”
10. De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in het arrest op p. 13 tot en met 113.
11. De bestreden uitspraak bevat voorts, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, de volgende overweging ten aanzien van het bewijs:
“De verdachte wordt ten laste gelegd dat hij zich in de betreffende periode schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van één of meer misdrijven, zoals specifiek omschreven in artikel 11a Opiumwet (oud), ook wel omschreven als deelneming aan een criminele organisatie. Meer bepaald wordt naast de specifieke delicten uit de Opiumwet tevens verwezen naar ‘en andere misdrijven’ waardoor de tenlastelegging tevens zich richt op artikel 140 Sr als delictsomschrijving. Voor een nadere toelichting wordt in het navolgende, onder verwijzing naar de uitleg van artikel 140 Sr, enkel ingegaan op de uitleg van artikel 11a Opiumwet (oud).
(…)
Ernst van de feiten en de aard van de criminele organisatie
Met betrekking tot de ernst van de feiten en de aard van de criminele organisatie in het onderzoek Kapel merkt het hof het volgende op.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat in de afgelopen jaren in Nederland een flinke vlucht heeft genomen. Criminele groepen die zich bezig houden met ernstige strafbare feiten hebben Nederland inmiddels overspoeld en het geweld dat zich hierbij voordoet is een groot probleem voor onze maatschappij geworden, evenals het ondermijnende effect dat hiervan uitgaat. In verband hiermee is een wetsontwerp aanhangig waarin onder andere wordt voorgesteld de maximale straf voor deelneming aan een ernstig ondermijnende criminele organisatie te verhogen (wetsvoorstel 35 080 - herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen).
(…)
Het hof haalt deze overwegingen uit de betreffende Memorie van Toelichting aan als vergelijkend perspectief ter zake van de (ernst en om vang van de) strafbare feiten die blijkens de diverse individuele dossiers plaatsvonden binnen het kader van de vastgestelde criminele organisatie in het onderzoek Kapel. Uit de hiernavolgende bewijsmiddelen komt naar voren dat er tussen diverse verdachten sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met de handel in soft- en harddrugs waarbij geweld niet werd geschuwd. Wat daarbij opvalt is dat het geweld zowel intern als extern is gericht. Intern tegen personen die deel uitmaken van de groep en zich niet aan de afspraken houden, extern om door anderen verdwenen drugs weer te achterhalen of om betalingen daarvan af te dwingen. Daarbij beschikten diverse leden van de organisatie over vuurwapens om zo nodig te gebruiken om zichzelf of andere leden van de organisatie te beschermen, dan wel anderen te bedreigen of daadwerkelijk te verwonden. Dat maakt dat de organisatie een dusdanig afschrikwekkend karakter krijgt dat getuigen daardoor soms ook niet durven te verklaren of aangifte te doen. Niettegenstaande de verklaringen van de diverse verdachten te zitting waarin zij aangeven dat zij weinig aandeel hebben gehad in de onderscheiden feiten (drugsfeiten dan wel geweldsfeiten), is het hof van oordeel dat deze verdachten (zijnde: [betrokkene 1] , [verdachte] [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6] ) samen een organisatie vormden die als oogmerk had het plegen van ernstige drugs- en gewelddadige feiten en waarin elk van de betrokkenen zijn eigen aandeel had.
De strafbare feiten van de criminele organisatie
[betrokkene 3] had contact met mensen in Turkije over het naar Turkije vervoeren van XTC-pillen. [betrokkene 3] heeft samen met [betrokkene 4] een personenauto, een Ford C-max met kenteken [kenteken 1] , in Duitsland gekocht. De auto is vervolgens op verzoek van [betrokkene 3] door [medeverdachte 3] bij diens garage [A] te Tilburg geprepareerd. [medeverdachte 3] heeft een ruimte in het dashboard gemaakt om daar pakketjes in te verstoppen. [betrokkene 3] had contact met [betrokkene 5] over het leveren van de XTC-pillen. Door tussenkomst van [betrokkene 5] zijn XTC-pillen als monster aan [betrokkene 3] verstrekt. [betrokkene 3] heeft [betrokkene 6] gevraagd er één te testen. [medeverdachte 4] heeft geholpen met het in orde maken van de autopapieren en het verstoppen van de pakketjes in het dashboard van de auto. [betrokkene 3] regelde de chauffeur [betrokkene 4] , om met de geprepareerde auto naar Turkije te rijden. [betrokkene 3] zou met het vliegtuig naar Turkije gaan en [betrokkene 4] aldaar opvangen. [betrokkene 6] wist dat de auto was geprepareerd, immers [betrokkene 3] heeft op 4 maart 2013 met [betrokkene 6] besproken dat ze de pakketjes die ze samen hadden gedaan langer en smaller gemaakt moesten worden en ze bespraken welke garage de auto kon maken. Ook werd tijdens een observatie gezien dat [betrokkene 6] op 2 maart 2013 met zijn knokkels meerdere keren op de bovenzijde van de gehele rechterhelft van het dashboard sloeg. [betrokkene 3] en [betrokkene 6] hebben de geprepareerde auto met daarin de drugs op 2 maart 2013 naar Kerpen, Duitsland gebracht van waaruit [betrokkene 4] de reis naar Turkije op zich heeft genomen. Op 7 maart 2013 is [betrokkene 4] met de auto vanuit Kerpen, Duitsland, via Oostenrijk, Slovenië, Kroatië, Servië en Bulgarije, naar Turkije gereden, alwaar hij op 8 maart 2013 aankwam. Gedurende deze periode onderhield [betrokkene 3] met regelmaat contact met [betrokkene 4] en met [betrokkene 6] over het verloop van de reis naar Turkije.
Vanaf de Turkse grens vond een gecontroleerde aflevering plaats. In Turkije heeft [betrokkene 4] contact gehad met twee Turkse mannen. Op dat moment zijn [betrokkene 4] en de twee Turkse mannen aangehouden door de Turkse politie. Deze trof een hoeveelheid van 4,3 kilogram pillen bevattende MDMA, oftewel ongeveer 21.000 XTC-pillen, in een verborgen ruimte in het dashboard van de auto aan. Het is het hof uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet duidelijk geworden of [betrokkene 5] daadwerkelijk na het verstrekken van het monster ook deze pillen heeft aangeleverd. Na de aanhouding van [betrokkene 4] kon [betrokkene 3] geen contact meer met hem krijgen, waardoor hij begreep dat er iets mis was gegaan. Hij is samen met [betrokkene 6] naar Turkije gegaan om uit te zoeken wat er aan de hand was en om geld op te halen. Uit tapgesprekken blijkt dat niet alleen [betrokkene 3] , maar ook [betrokkene 6] een financieel belang bij het transport van de pillen had.
[betrokkene 3] sms’t op 10 maart 2012 naar [medeverdachte 1] dat zij hem een loer hebben gedraaid en er wordt door [medeverdachte 4] contact opgenomen met [betrokkene 2] , die meedeelt dat zij in Istanbul veel invloed hebben. Later zoekt [betrokkene 6] contact met [betrokkene 2] om hem en [betrokkene 1] te bedanken.
(…)
- De organisatie houdt zich bezig met de internationale handel in hennep
Door de organisatie werd niet alleen nationaal maar ook internationaal gehandeld. Een voorbeeld hiervan is de levering van 5 kilo weed naar Duitsland.
In april 2013 heeft [betrokkene 3] contact met [betrokkene 7] in Duitsland over de levering van vijf kilo weed. De weed is aan [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] geleverd, waarbij [betrokkene 8] voor [betrokkene 3] garant heeft gestaan. [betrokkene 7] heeft [betrokkene 3] laten weten dat het geld klaarligt. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 10] bereid gevonden om tegen betaling de weed in zijn auto, een Audi A6 met Duits kenteken [kenteken 2] , naar Duitsland te brengen. Op 22 april 2013 hebben [betrokkene 3] en [medeverdachte 4] een sporttas met weed in de kofferruimte van hun Mini Cooper met kenteken [kenteken 3] gelegd. Ze zijn vanuit Tilburg naar Venlo gereden en [medeverdachte 10] is achter hen aangereden. Bij Venlo/Tegelen zijn ze naar MacDonalds gegaan, alwaar [medeverdachte 4] op de parkeerplaats de tas met weed uit de Mini heeft gehaald en in de kofferbak van de Audi van [medeverdachte 10] heeft gelegd. Vervolgens zijn beide auto's achter elkaar aan naar Frankfurt am Main/Duitsland gereden. Daar zijn ze gestopt op een parkeerplaats bij een sportschool. De tas werd uit de kofferbak van de Audi gehaald en aan een Turkse man overgedragen. In de tas zat een hoeveelheid van ongeveer 6 kilogram weed. De man heeft de weed meegenomen, maar de betaling is uitgebleven. [betrokkene 8] is boos geworden, omdat hij borg stond en hieraan een schuld zou overhouden. [betrokkene 3] en [medeverdachte 1] zijn op 26 april 2013 naar Duitsland gegaan om te proberen het geld te krijgen. Ze hebben doodsbedreigingen geuit richting [betrokkene 7] om hem te dwingen tot de afgifte van geld.
Op 27 april 2013 heeft [betrokkene 3] contact opgenomen met [betrokkene 7] om druk op hem uit te oefenen. Hierbij uitte hij bedreigingen, waaronder: ‘Maak mij niet woest, anders kom ik daarheen. Ik hakje kop af’ en ‘Niemand zal je redden uit mijn klauwen, je krijgt tot maandag de tijd’. Toen dat niet voldoende bleek te helpen, heeft [medeverdachte 1] met instemming van [betrokkene 3] bedreigingen naar [betrokkene 7] geuit om hem tot betalen te dwingen.
- De organisatie houdt zich bezig met de nationale handel in hennep
Een voorbeeld van de deze nationale handel is zaak 6 die het volgende inhoudt. Uit de verklaring van [betrokkene 9] (verder: [betrokkene 9] ) volgt dat hij een klus zou doen voor [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] . Daarbij ging het volgens hem om het vervoeren van hennep naar Eindhoven. [betrokkene 9] heeft de hennep opgehaald bij de vader van [medeverdachte 2] alwaar [medeverdachte 2] zelf ook aanwezig was. Onderweg naar Eindhoven is de hennep geript, althans dit is door [betrokkene 9] meegedeeld. [betrokkene 9] heeft [medeverdachte 2] hierover opgebeld, waarna [medeverdachte 2] samen met [betrokkene 3] en nog een persoon hem is gaan ophalen. De verklaring dat [betrokkene 9] hennep vervoerde voor [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] , wordt niet alleen ondersteund door het feit dat [betrokkene 9] na de rip door hen is opgehaald, maar ook uit de tapgesprekken waaronder het gesprek van 4 januari 20143.te 18.14 uur tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] en het gesprek van 5 januari 2013 van 14.48 uur tussen [betrokkene 3] en [betrokkene 10] . Daaruit blijkt immers dat zij beiden aangeven te zijn geript. Daar komt bij dat uit de tapgesprekken blijkt dat [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] zich beiden intensief hebben bemoeid met het terughalen van de hennep, hetgeen zonder enig eigen belang daarbij naar het oordeel van het hof niet voor de hand ligt. Op grond van de verklaring van [betrokkene 9] , [betrokkene 3] , alsmede de tapgesprekken waaronder het gesprek van 4 januari 2013 te 14.52 uur tussen [medeverdachte 1] en [betrokkene 11] , stelt het hof vast dat de door [betrokkene 9] te vervoeren hoeveelheid hennep minimaal zes kilo bedroeg.
Op 3 januari 2013 heeft er een rip plaatsgevonden van een partij hennep die aan [betrokkene 3] en [medeverdachte 2] toebehoorde. Daarbij zouden [betrokkene 12] en [betrokkene 13] betrokken zijn geweest. Uit de diverse tapgesprekken die in het dossier zijn gevoegd, volgt dat naar aanleiding hiervan diverse gesprekken met [betrokkene 12] en/of [betrokkene 13] en/of de vrouw van [betrokkene 13] zijn gevoerd door [betrokkene 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] op 4 januari 2013 is gaan informeren naar [betrokkene 13] omdat hij gisteren iets zou hebben meegenomen en dat hij dit moet teruggeven omdat het anders een probleem wordt. Tegen ene [betrokkene 11] heeft hij, [medeverdachte 1] , vervolgens gezegd dat hij [betrokkene 13] op moet bellen en hem moet zeggen dat het niet het werk van [medeverdachte 2] , [betrokkene 3] ofzo is, maar van [medeverdachte 1] en dat hij één uur heeft en zij anders langs komen en dat dit de enige waarschuwing is. Verder heeft [medeverdachte 1] in dit gesprek tegen die [betrokkene 11] gezegd dat hij ze lekker op moet naaien op een panische toon ‘zodat de flikker bang wordt’. Hij moet verder zeggen dat als hij niet binnen het uur komt, ze naar hem komen, naar het adres dat ze hebben achterhaald en ‘dat ze geen mededogen hebben met zijn moeder, vader, zus of wat dan ook en dat ze ze zullen neuken.’ Verder blijkt uit een aantal gesprekken tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] heeft geïnstrueerd over wat hij moet doen en wat hij tegen [betrokkene 12] moet zeggen. Zo moet [medeverdachte 2] van [medeverdachte 1] tegen [betrokkene 12] zeggen dat de tijd nadert en dat hij ze niet meer tegen kan houden. [medeverdachte 2] moet er druk op zetten van [medeverdachte 1] . In de avond van 4 januari 2013 heeft [medeverdachte 1] zelf met [betrokkene 12] gesproken en heeft tegen hem gezegd dat hij [medeverdachte 2] niet meer hoeft te bellen omdat hij vanaf nu zijn gesprekspartner is. In dit gesprek wordt tevens een afspraak gemaakt om elkaar te treffen in [B] . Over deze ontmoeting heeft [betrokkene 12] verklaard dat hij [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] en [betrokkene 3] zag binnenkomen. [betrokkene 12] wilde tegen [medeverdachte 1] vertellen dat hij niets met de ripdeal te maken had, maar dat wilde hij niet horen. Toen de eigenaar aan de tafel kwam om te zeggen dat het rustiger moest, trok [medeverdachte 1] een vuurwapen uit zijn broeksband en liet dit zien aan degenen die achterin het restaurant waren. Dat [medeverdachte 1] een vuurwapen naar [betrokkene 12] heeft getrokken volgt ook uit het OVC-gesprek 27 januari 2013.
Nadat [betrokkene 12] er op 5 januari 2013 vier heeft gegeven, heeft [medeverdachte 1] met [betrokkene 13] gesproken en hem gezegd dat wat er is gebracht niets is en dat het als het zo doorgaat alleen maar erger en erger wordt en zij hem een kans geven.
Verder blijkt uit deze gesprekken dat [betrokkene 3] een gesprek met [medeverdachte 1] heeft gevoerd op 6 januari 2013 waarin hij zegt, dat hij heeft gezegd dat het er samen vijf zijn met je dinges en dat hij tot 15 uur de tijd heeft. Ook heeft [betrokkene 3] zelf gesprekken met [betrokkene 12] gevoerd waarin hij o.a. op 7 januari 2013 heeft gezegd: ‘Die vijf hoef je niet meer te brengen, kijk maar eens wat er met jou gaat gebeuren’, en dat er niet meer gerekt kan worden en het anders echt gaat escaleren. In een gesprek tussen hen op 8 januari 2013 zegt [betrokkene 12] tegen [medeverdachte 4] dat [medeverdachte 2] tegen hem heeft gezegd dat hij tot donderdag de tijd heeft en dat hij dan betaald moet hebben.
(…)
- De organisatie houdt zich bezig met het telen van hennep
Bij doorzoekingen in het kader van het onderzoek Kapel zijn op diverse plaatsen in werking zijnde hennepkwekerijen aangetroffen. Hieronder worden twee voorbeelden genoemd.
(…)
- De organisatie houdt zich bezig met afpersing(en) en/of diefstal met geweld
De organisatie schrikt er niet voor terug om via afpersing dan wel diefstal met geweld inkomen te verwerven. Een voorbeeld hiervan is zaak 12, waarbij [medeverdachte 1] een aantal niet bij de organisatie horende personen inschakelt om een diefstal met geweld/afpersing te plegen en daartoe opzettelijk voorwerpen voorhanden heeft gehad. Tevens wordt in afgeluisterde gesprekken gesproken over drugs en wordt zowel in de nationale als internationale handel overgegaan tot afdreiging wanneer drugs niet zijn betaald of gestolen.
(…)
- De organisatie bedreigt personen (bijvoorbeeld om te voorkomen dat zij getuigen)
In het kader van de organisatie worden door diverse personen bedreigingen geuit.
Voorbeelden hiervan zijn de hierboven genoemde zaak waarin [betrokkene 9] 6 kilogram hash was kwijtgeraakt, hetgeen uiteindelijk uitmondt in bedreigingen door [medeverdachte 1] en bedreigingen die gericht zijn richting [betrokkene 7] nadat drugs die naar Duitsland zijn uitgevoerd niet zijn betaald.
Tevens worden bedreigingen geuit jegens personen die voor de organisatie handelingen hebben verricht ten einde te bewerkstelligen dat tegenover de politie geen uitlatingen worden gedaan over personen uit de organisatie. Een voorbeeld hiervan is de verklaring van [betrokkene 14] die een hennepkwekerij heeft gehad op de [a-straat 1] in Tilburg en vervolgens nadat deze hennepkwekerij is ontmanteld tot twee keer toe wordt bedreigd. Hij heeft hierover onder ede een verklaring afgelegd tegenover de raadsheer-commissaris ter gelegenheid van een rogatoir verhoor in Antwerpen.
- De organisatie heeft de beschikking over wapens
Op 19 oktober 2012 zijn in de woning aan de [b-straat 1] te [plaats] , waar onder meer [betrokkene 1] en [betrokkene 15] verbleven, twee vuurwapens en bijbehorende munitie aangetroffen. Uit de hierboven genoemde, in het licht van de criminele organisatie gepleegde feiten komt tevens naar voren dat ook [medeverdachte 1] en [verdachte] de beschikking hadden over vuurwapens. Zo had [medeverdachte 1] een wapen mee naar restaurant [B] in het kader van een bedreiging in de hiervoor genoemde (zaak 6) en hebben [medeverdachte 1] en [betrokkene 3] een wapen geleverd aan een aantal personen om hiermee een beroving te laten plaatsvinden en ook had [medeverdachte 1] een wapen voorhanden in zijn woning. Bij [verdachte] werden wapens en munitie aangetroffen waarvan [verdachte] heeft verklaard dat het zijn wapens waren (zaak 16).
Op de vloer voor de bank waar [betrokkene 1] op lag, werd een vuurwapen aangetroffen dat binnen zijn handbereik lag. Dit betrof een vuurwapen van het merk Walther, type P22, kaliber .22 Ir. De hamer was gespannen en er zat een patroon in de kamer. [betrokkene 1] had dit wapen doorgeladen zodat het klaar was voor gebruik, omdat hij dacht dat zijn vijanden voor de deur stonden. Voorts werd in de bank die in de breedte van de woonkamer stond, nog een vuurwapen met houder aangetroffen. Dit betrof een vuurwapen van het merk Sig, model 210, kaliber 9mm para. Beide wapens betroffen vuurwapens in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Bij de wapens werden patroonhouders met daarover verdeeld 16 centraalvuur kogelpatronen kaliber 9 mm Luger van het merk Sellier & Bellot en 19 randvuur kogelpatronen kaliber .22 Ir aangetroffen. Van deze randvuur kogelpatronen zijn 9 stuks van het merk Remmington en 10 stuks van het merk Omark. Alle munitie is geschikt voor vuurwapens van categorie III en derhalve munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie (zaak 4).
(…)
De leden van de criminele organisatie
Op grond van de uit het dossier naar voren komende bewijsmiddelen komt naar voren dat de organisatie (tenminste) vier prominente leden had. Deze leden zijn [betrokkene 1] , [verdachte] , [betrokkene 2] en (in het bijzonder in relatie tot aan te wenden geweld) [medeverdachte 1] . Verder had de organisatie nog een aantal leden die vooral uitvoerend bezig waren: [betrokkene 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] . Het hof geeft eerst een overzicht van bewijsmiddelen die betrekking hebben op het functioneren van de criminele organisatie, zijnde een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon, waarna per persoon nader op de rol van de personen zal worden ingegaan.
(…)
De deelnemers aan de organisatie
Met betrekking tot het samenwerkingsverband blijkt naar het oordeel van het hof dat er "een breuk" is ontstaan in de samenwerkingsverband. In december 2012 is er onenigheid ontstaan tussen [verdachte] en [betrokkene 1] . [verdachte] heeft kennelijk iets gedaan dat [betrokkene 1] niet zinde. [verdachte] wilde daarna geen contact meer met [betrokkene 1] , hij nam geen contact meer met hem op en reageerde niet meer op berichten van [betrokkene 1] . [verdachte] , zo volgt uit tap- en OVC-gesprekken, wilde zich terugtrekken uit de criminele activiteiten. Vervolgens hebben ook [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] ruzie gekregen met [betrokkene 1] . Er is duidelijk sprake van een vertrouwensbreuk. Deze vertrouwensbreuk heeft plaatsgevonden medio mei 2013. Na deze vertrouwensbreuk is de criminele organisatie zonder [betrokkene 1] en [medeverdachte 6] verder gegaan. Gebleken is dat ook [verdachte] hierin uiteindelijk toch verder gaat. Degenen die in de voortgezette criminele organisatie de meeste zeggenschap hebben, zijn [betrokkene 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] . In een OVC-gesprek heeft [betrokkene 2] de voortzetting als volgt verwoord: ‘wat zeg ik tegen de meester? Wij drieën, [medeverdachte 1] ook, wij vormen een geheel. Tussen ons is er geen sprake van bedrog, niemand kan ons scheiden’.
Door de raadsvrouwe is gemotiveerd aangevoerd dat voor zover bewezen zou worden dat verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, hij dit heeft gedaan in een veel kortere periode dan ten laste gelegd. Het hof volgt de verdediging niet in het verweer. De contacten die [verdachte] heeft gehad in het kader van de criminele organisatie vallen (verspreid) binnen de ten laste gelegde periode en het hof ziet geen reden om de bewezen verklaarde periode te bekorten. Het feit dat de handelingen in een bepaalde bewezen verklaarde periode vallen wil nog niet zeggen dat verdachte binnen deze periode ook steeds actief is geweest.
(…)
[verdachte]
wordt door het hof aangemerkt als een prominent lid van de criminele organisatie. Hij heeft contacten met [betrokkene 1] en durft die op een gegeven moment te verbreken. Uit de in verband hiermee en hierboven opgenomen bewijsmiddelen leidt het hof af dat [betrokkene 1] en [verdachte] zich ongeveer op hetzelfde niveau in de organisatie bevinden. [verdachte] stelde zijn sportschool [C] ter beschikking voor leden van de criminele organisatie voor overleg over criminele zaken. Uit gesprekken zoals afgeluisterd in de sportschool blijkt dat [verdachte] op de hoogte is van het reilen en zeilen van de organisatie, daar ook initiatieven in neemt en het gebruik van geweld niet schuwt. Tevens wordt hij geraadpleegd wanneer er zich problemen voordoen binnen de organisatie. Daardoor behoort verdachte [verdachte] naar het oordeel van het hof tot de organisatie/het samenwerkingsverband en had hij een aandeel in, dan wel ondersteunde hij gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.”
12. Het middel keert zich tegen de bewezenverklaring van feit 1. Volgens de stellers van het middel is de bewijsvoering ten aanzien van dat feit innerlijk tegenstrijdig. In dat verband wijst de steller van het middel op de vaststelling van het hof dat medio mei 2013 een vertrouwensbreuk heeft plaatsgevonden binnen de criminele organisatie, waarna deze zonder [betrokkene 1] en [medeverdachte 6] verder is gegaan. De vaststelling dat ook de verdachte uiteindelijk toch verder is gegaan binnen de organisatie, strookt volgens de steller van het middel niet met de bewezen verklaarde periode en evenmin met de bewezenverklaring van deelneming aan ‘een’ organisatie. Voorts wijst de steller van het middel erop dat het hof de weergave van een telefoongesprek van 27 november 2012 tot het bewijs heeft gebezigd waarin de verdachte onder meer opmerkt: “ik ben gestopt met die zaken”. Ook voor zover het hof bewijsmiddelen heeft opgenomen die betrekking hebben op gedragingen die zijn verricht na 27 oktober 2012, terwijl het hof in het arrest heeft vastgesteld dat verdachte vanaf die datum niet meer betrokken is bij de organisatie, lijdt het arrest volgens de steller van het middel aan innerlijke tegenstrijdigheid.
13. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat de verdachte voldoende in rechte te respecteren belang heeft bij de voornoemde klachten over de bewijsmotivering van het hof, omdat het hof bij de strafoplegging (onder meer) heeft overwogen dat de verdachte na de breuk tussen [betrokkene 1] en de anderen definitief was, hij 'weer volop in de handel betrokken' is geraakt. Ik lees hierin geen zelfstandige klacht gericht tegen de strafoplegging en beperk mij bij de bespreking van het middel dan ook tot de voornoemde bewijsklachten.
14. Voor een veroordeling ter zake van art. 140, eerste lid, Sr is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.4.Voor een bewezenverklaring van ‘deelneming’ aan een criminele organisatie is vereist dat de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en daarnaast een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in art. 140 Sr bedoelde oogmerk.5.Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De verdachte behoeft dus geen wetenschap te hebben van één of verschillende concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.6.
15. Voor zover het middel tot uitgangspunt neemt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte vanaf 27 oktober 2012 niet meer betrokken is geweest bij de criminele organisatie, berust het op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag.
16. Het oordeel van het hof dat sprake was van een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven wordt in cassatie niet bestreden. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het hof overwogen dat van de organisatie als prominente leden in ieder geval de verdachte, [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [medeverdachte 1] deel uitmaakten. Het hof merkt [betrokkene 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 6] aan als uitvoerders. Uit de overwegingen van het hof kan worden opgemaakt dat de organisatie tot medio mei 2013 in deze samenstelling heeft gefunctioneerd. Het hof gaat ervan uit dat de definitieve (vertrouwens)breuk binnen de organisatie medio mei 2013 plaatsvindt, als ook [medeverdachte 1] en [betrokkene 2] ruzie krijgen met [betrokkene 1] . Die breuk heeft tot gevolg dat vanaf dat moment geen sprake meer is van een criminele organisatie waarvan zowel de verdachte als [medeverdachte 6] en [betrokkene 1] deel uitmaken.
17. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het hof de tenlastelegging in zoverre aldus uitgelegd, dat deze betrekking heeft op de organisatie waarvan [betrokkene 1] en [medeverdachte 6] ook deel uitmaakten. Deelvrijspraken van andere delen van de tenlastelegging liggen in cassatie niet ter toetsing voor. Het hof heeft overeenkomstig deze uitleg van dit onderdeel van de tenlastelegging (slechts) de deelneming aan de criminele organisatie in de originele samenstelling – bestaande uit de in de bewezenverklaring genoemde zeven leden – bewezen verklaard. De stellers van het middel wijzen er op zichzelf terecht op dat het hof ook bewijsmiddelen heeft opgenomen die betrekking hebben op het tijdvak na mei 2013, dus na afloop van de bewezen verklaarde periode. Het hof verwijst in dit verband onder meer naar een OVC-gesprek dat op 10 augustus 2013 heeft plaatsgevonden en waarin [betrokkene 2] het volgende opmerkt: ‘wat zeg ik tegen de meester? Wij drieën, [medeverdachte 1] ook, wij vormen een geheel. Tussen ons is er geen sprake van bedrog, niemand kan ons scheiden’.7.Van innerlijke tegenstrijdigheid is in dit verband geen sprake. De omstandigheid dat de organisatie na mei 2013 niet in de oorspronkelijke samenstelling verderging, laat de mogelijkheid onverlet dat wel in een ander samenwerkingsverband strafbare handelingen kunnen plaatsvinden. Wel rijst de vraag naar de redengevendheid van de bewijsmiddelen die betrekking hebben op gedragingen na de bewezen verklaarde periode. Denkbaar is dat het hof daarin steun heeft gevonden voor zijn oordeel dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie met personen die tot medio mei 2013 ook deel uitmaakten van de organisatie waarop de tenlastelegging en bewezenverklaring in zoverre zijn toegesneden. Uit de desbetreffende bewijsmiddelen kon het hof voorts afleiden dat de verdachte vanaf 27 oktober 2012 niet daadwerkelijk definitief is gestopt met strafbare gedragingen. Het voorafgaande laat onverlet dat de bewijsconstructie ruim is opgezet. Voor zover daarin onderdelen voorkomen die betrekking hebben op de periode na mei 2013 en die niet redengevend kunnen worden geacht voor het bewezen verklaarde, meen ik dat de bewezenverklaring met weglating van deze onderdelen zonder meer toereikend is gemotiveerd. Mede in aanmerking genomen dat de verdachte niet klaagt over de strafmotivering, meen ik dat hij in dit verband onvoldoende belang heeft bij cassatie.8.
18. Anders dan de stellers van het middel tot uitgangspunt lijken te nemen, is het tot het bewijs bezigen van het getapte telefoongesprek tussen de verdachte en een onbekend gebleven man van 27 november 2012 niet tegenstrijdig met het ten laste van de verdachte bewezen verklaren dat hij tot 13 mei 2013 heeft deelgenomen aan de organisatie.9.De verdachte geeft in dat gesprek aan dat hij is ‘gestopt met die zaken’, daar ‘niet meer warm voor loopt’ en zich heeft teruggetrokken om het te houden bij zijn huis, sportschool en winkel. Ook uit latere gesprekken blijkt dat hij klaar was met ‘die zaakjes’, bijvoorbeeld uit een OVC-gesprek van 14 maart 2013.10.
19. In dat verband kan vooropgesteld worden dat een bewezenverklaring die een bepaalde pleegperiode inhoudt niet zonder meer meebrengt dat de verdachte gedurende de gehele periode de hem verweten handelingen heeft verricht. Vereist is dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte in de bewezen verklaarde pleegperiode de daarin genoemde handelingen heeft verricht en niet dat de verdachte zich gedurende de gehele periode schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.11.Het hof heeft dat onderkend door te overwegen dat de contacten die de verdachte heeft gehad in het kader van de criminele organisatie (verspreid) binnen de ten laste gelegde periode vallen. Het feit dat de handelingen in een bepaalde bewezen verklaarde periode vallen, wil nog niet zeggen dat verdachte binnen deze periode ook steeds actief is geweest.
20. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat het zwaartepunt van de handelingen van de verdachte die in verband gebracht kunnen worden met de organisatie, heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de uiting van het voornemen daarmee te stoppen, maar dat hij zich daarna niet helemaal heeft teruggetrokken. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, mede gelet op het telefoongesprek van 4 januari 2013 tussen de verdachte12.en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] zegt dat ‘zijn mannetjes’ voorstelden ‘weer te beginnen’ en dat dat een dag eerder is uitgelopen op een rip voor ‘25 á 30’, door de ‘bestuurder’ van [medeverdachte 2] en [betrokkene 12] .
21. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
Slotsom
22. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
23. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 06‑04‑2021
In het licht van de tenlastelegging en de bewijsvoering moet dit onderdeel van de bewezenverklaring als een kennelijke misslag worden aangemerkt. Nu daarover niet wordt geklaagd, laat ik dit punt verder rusten.
Bedoeld is kennelijk: 2013, AG.
Onder meer HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2631, rov. 7.4.
Vgl. HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413, NJ 2018/73 m.nt. T. Kooijmans, rov. 3.5, HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264, rov. 4.3, HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5161, NJ 2012/657 m.nt. N. Keijzer, rov. 2.3, HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4415, NJ 2011/21, rov. 3.5.2 en HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858, NJ 1998/225, rov. 5.3. HR 16 oktober 1990, NJ 1991/442, m.nt. Corstens.
Zie bijv. HR 18 november 1997, NJ 1998/225 m.nt. De Hullu, HR 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122, NJ 2007/336, m.nt. T.M. Schalken en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814.
Arrest, p. 99-100.
Vgl. HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0132, NJ 2013/244, m.nt. Bleichrodt, rov. 2.2.4.
Arrest, p. 93.
Arrest, p. 93-94.
Vgl. onder meer HR 2 juli 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3728, NJ 2002/536 (rov. 3.4), HR 16 oktober 1990, NJ 1991/442 m.nt. Corstens (rov. 6.1 en 10.2), HR 13 oktober 1987, NJ 1988/425 (rov. 8.1), HR 11 november 1986, NJ 1987/536 (rov. 7.3).
Arrest, p. 35. In de bewijsmiddelen wordt afwisselend gesproken over ‘ [verdachte] ’ en ‘ [verdachte] ’. Kennelijk en niet onbegrijpelijk gaat het hof ervan uit dat met beide schrijfwijzen de verdachte wordt bedoeld.