Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) 2017/745 betreffende medische hulpmiddelen, tot wijziging van Richtlijn 2001/83/EG, Verordening (EG) nr. 178/2002 en Verordening (EG) nr. 1223/2009, en tot intrekking van Richtlijnen 90/385/EEG en 93/42/EEG van de Raad
Bijlage VI Overeenkomstig artikel 29, lid 4, en artikel 31 bij de registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers te verstrekken informatie, overeenkomstig de artikelen 28 en 29 samen met de UDI-DI aan de UDI-databank te verstrekken basisgegevenselementen, en het UDI-systeem
Geldend
Geldend vanaf 09-11-2023
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 09-11-2025.
- Bronpublicatie:
10-07-2023, PbEU L 2023, 2023/2197 (uitgifte: 20-10-2023, regelingnummer: 2023/2197)
- Inwerkingtreding
09-11-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
10-07-2023, PbEU L 2023, 2023/2197 (uitgifte: 20-10-2023, regelingnummer: 2023/2197)
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
EU-recht / Marktintegratie
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Deel A. Overeenkomstig artikel 29, lid 4, en artikel 31 bij de registratie van hulpmiddelen en marktdeelnemers te verstrekken informatie
De fabrikanten of, in voorkomend geval, hun gemachtigden, alsmede, in voorkomend geval, importeurs, verstrekken de in punt 1 bedoelde informatie en zorgen ervoor dat de in punt 2 bedoelde informatie over hun hulpmiddelen volledig en juist is en door de betrokken partij is geactualiseerd.
- 1.Informatie over de marktdeelnemer
- 1.1.
soort marktdeelnemer (fabrikant, gemachtigde of importeur);
- 1.2.
naam, adres en contactgegevens van de marktdeelnemer;
- 1.3.
indien de informatie wordt verstrekt door een andere persoon namens een van de in punt 1.1 genoemde marktdeelnemers: naam, adres en contactgegevens van deze persoon;
- 1.4.
naam, adres en contactgegevens van de in artikel 15 bedoelde, voor de naleving van de regelgeving verantwoordelijke persoon/personen.
- 2.Informatie over het hulpmiddel
- 2.1.
Basic UDI-DI;
- 2.2.
type, nummer en vervaldatum van het door de aangemelde instantie afgegeven certificaat, alsmede naam of identificatienummer van die aangemelde instantie en de link naar de informatie die in het certificaat is opgenomen en door de aangemelde instantie is ingevoerd in het elektronische systeem voor aangemelde instanties en certificaten;
- 2.3.
de lidstaat waar het hulpmiddel in de Unie in de handel is of zal worden gebracht;
- 2.4.
in het geval van hulpmiddelen van klasse IIa, klasse IIb of klasse III: de lidstaten waar het hulpmiddel is of zal worden aangeboden;
- 2.5.
de risicoklasse van het hulpmiddel;
- 2.6.
of het gaat om een herverwerkt hulpmiddel voor eenmalig gebruik (ja/neen);
- 2.7.
de aanwezigheid van een stof die, indien afzonderlijk gebruikt, kan worden beschouwd als een geneesmiddel en naam van deze stof;
- 2.8.
de aanwezigheid van een stof die, indien afzonderlijk gebruikt, kan worden beschouwd als een uit menselijk bloed of menselijk plasma bereid geneesmiddel, en naam van deze stof;
- 2.9.
de aanwezigheid van weefsels of cellen van menselijke oorsprong, of afgeleide producten daarvan (ja/neen);
- 2.10.
de aanwezigheid van weefsels of cellen van dierlijke oorsprong, of afgeleide producten daarvan, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 722/2012 (ja/neen);
- 2.11.
indien van toepassing, het unieke identificatienummer van het klinisch onderzoek dat is of de klinische onderzoeken die zijn uitgevoerd met betrekking tot het hulpmiddel, of een link naar de registratie van het klinisch onderzoek in het elektronisch systeem voor klinische onderzoeken;
- 2.12.
in het geval van de in bijlage XVI genoemde hulpmiddelen: de vermelding dat het beoogde doeleind van het hulpmiddel anders dan van medische aard is;
- 2.13.
in het geval van hulpmiddelen die zijn ontworpen en vervaardigd door een andere natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in artikel 10, lid 15: naam, adres en contactgegevens van deze natuurlijke of rechtspersoon;
- 2.14.
in het geval van hulpmiddelen van klasse III of implanteerbare hulpmiddelen: een samenvatting van de veiligheids- en klinische prestaties;
- 2.15.
de status van het hulpmiddel (op de markt, niet langer in de handel gebracht, teruggeroepen, field safety corrective action geïnitieerd).
Deel B. Overeenkomstig de artikelen 28 en 29 samen met de UDI-DI aan de UDI-databank te verstrekken basisgegevenselementen
De fabrikant verstrekt aan de UDI-databank de UDI-DI en alle volgende informatie met betrekking tot de fabrikant en het hulpmiddel:
- 1.
de hoeveelheid per verpakkingsconfiguratie;
- 2.
de Basic UDI-DI, als bedoeld in artikel 29, en aanvullende UDI-DI's;
- 3.
de wijze van toezicht op de productie van het hulpmiddel (verval- of productiedatum, lotnummer, serienummer);
- 4.
indien van toepassing, de gebruikseenheid- UDI-DI (indien op het hulpmiddel geen UDI op het niveau van gebruikseenheid is vermeld, moet een gebruikseenheid-DI worden toegekend om het gebruik van een hulpmiddel aan een patiënt te koppelen);
- 5.
naam en adres van de fabrikant (zoals aangegeven op het etiket);
- 6.
het overeenkomstig artikel 31, lid 2, toegekende SRN;
- 7.
indien van toepassing, naam en adres van de gemachtigde (zoals aangegeven op het etiket);
- 8.
de nomenclatuurcode voor medische hulpmiddelen als bedoeld in artikel 26;
- 9.
de risicoklasse van het hulpmiddel;
- 10.
indien van toepassing, de naam of handelsnaam;
- 11.
indien van toepassing, het model, de referentie of het catalogusnummer van het hulpmiddel;
- 12.
indien van toepassing, de klinische grootte (waaronder volume, lengte, vermogen, diameter);
- 13.
een aanvullende productbeschrijving (facultatief);
- 14.
indien van toepassing, de voorwaarden voor opslag en/of hantering (zoals aangegeven op het etiket of in de gebruiksaanwijzing);
- 15.
indien van toepassing, andere handelsnamen van het hulpmiddel;
- 16.
de vermelding ‘hulpmiddel voor eenmalig gebruik’ op het etiket (ja/neen);
- 17.
indien van toepassing, het maximale aantal malen dat hergebruik is toegestaan;
- 18.
de vermelding op het etiket of het hulpmiddel steriel is (ja/neen);
- 19.
of het hulpmiddel vóór gebruik moet worden gesteriliseerd (ja/neen);
- 20.
of het hulpmiddel latex bevat (ja/neen);
- 21.
indien van toepassing, informatie die is vermeld overeenkomstig bijlage I, punt 10.4.5.;
- 22.
de URL voor aanvullende informatie, zoals een elektronische gebruiksaanwijzing (facultatief);
- 23.
indien van toepassing, cruciale waarschuwingen of contra-indicaties;
- 24.
de status van het hulpmiddel (in de handel, niet langer in de handel, teruggeroepen, field safety corrective action geïnitieerd).
Deel C. Het UDI-systeem
1. Definities
Automatische identificatie en gegevensverzameling (Automatic Identification and Data Capture — ‘AIDC’)
AIDC is een technologie die wordt gebruikt om automatisch gegevens te verzamelen. Voorbeelden van AIDC-technologieën zijn barcodes, smartcards, biometrie en radiofrequentie-identificatie (RFID).
Basic UDI-DI
De ‘Basic UDI-DI’ is de primaire identificatiecode van een model van hulpmiddel. Het is de DI die wordt toegekend op het niveau van de gebruikseenheid van het hulpmiddel. Het is de voornaamste sleutel voor bestanden in de UDI-databank en wordt aangegeven in de relevante certificaten en EU-conformiteitsverklaringen.
Gebruikseenheid-DI
De gebruikseenheid-DI dient om het gebruik van een hulpmiddel aan een patiënt te linken indien een UDI op het afzonderlijke hulpmiddel niet is geëtiketteerd op het niveau van zijn gebruikseenheid, bijvoorbeeld wanneer verschillende eenheden van het hulpmiddel samen verpakt zijn.
Configureerbaar hulpmiddel
Een configureerbaar hulpmiddel is een hulpmiddel dat bestaat uit verschillende componenten die door de fabrikant in verschillende configuraties kunnen worden geassembleerd. Die afzonderlijke componenten kunnen op zichzelf hulpmiddelen zijn.
Voorbeelden van configureerbare hulpmiddelen zijn computertomografiesystemen (CT), ultrageluidsystemen, anesthesiesystemen, systemen voor fysiologische monitoring en radiologie-informatiesystemen (RIS).
Configuratie
Een configuratie is een combinatie van uitrustingsonderdelen, zoals nader omschreven door de fabrikant, die samen als hulpmiddel functioneren om tot een beoogd doeleind te komen. De combinatie van onderdelen kan worden gewijzigd, aangepast, of naar maat geregeld om aan specifieke behoeften tegemoet te komen.
Voorbeelden van configuraties zijn:
- —
onderstellen, buizen, tafels, consoles en andere uitrustingsonderdelen die kunnen worden geconfigureerd/gecombineerd om een beoogde functie te vervullen in computertomografie;
- —
ventilatoren, circulatiesystemen, verstuivers die gecombineerd worden om tot een beoogde functie bij anesthesie te komen.
UDI-DI
De UDI-DI is een unieke numerieke of alfanumerieke code die specifiek is voor een model van hulpmiddel en die ook wordt gebruikt als de ‘toegangssleutel’ tot in een UDI-databank opgeslagen gegevens.
De voor mensen leesbare interpretatie (Human Readable Interpretation — ‘HRI’)
HRI is een leesbare classificatie van de datakarakters die in de UDI-drager gecodeerd zijn.
Verpakkingsniveaus
Verpakkingsniveaus duiden op de verschillende lagen van hulpmiddelverpakkingen die een welbepaalde hoeveelheid hulpmiddelen bevatten, zoals een karton of een doos.
UDI-PI
De UDI-PI is een numerieke of alfanumerieke code die de hulpmiddelproductie-eenheid identificeert.
De verschillende types UDI-PI's omvatten serienummer, lotnummer, software-identificatie en productie- en/of vervaldatum, of beide data.
Radiofrequentie-identificatie (RFID)
RFID is een technologie die communicatie via radiogolven gebruikt om gegevens uit te wisselen tussen een lezer en een elektronisch merkteken dat aan een object is gehecht, met het oog op identificatie.
Transportverpakkingen
Een transportverpakking is een verpakking waarvan de traceerbaarheid wordt gecontroleerd door een proces dat specifiek is voor logistieke systemen.
Unieke code voor hulpmiddelidentificatie (UDI)
De UDI is een reeks numerieke of alfanumerieke tekens die wordt gecreëerd via een wereldwijd aanvaarde norm voor de identificatie en codering van hulpmiddelen. Zij maakt het mogelijk een specifiek hulpmiddel op de markt op ondubbelzinnige wijze te identificeren. De UDI bestaat uit de UDI-DI en de UDI-PI.
Het woord ‘uniek’ impliceert geen rangschikking van individuele productie-eenheden.
UDI-drager
De UDI-drager is het middel om de UDI over te brengen met gebruikmaking van AIDC en, in voorkomend geval, de HRI.
UDI-dragers zijn onder meer een eendimensionale of lineaire barcode, een tweedimensionale of matrixbarcode, en RFID.
2. Algemene vereisten
2.1
Het aanbrengen van de UDI is een aanvullende vereiste, en vervangt geen andere markerings- of etiketteringseisen die zijn neergelegd in bijlage I bij deze verordening.
2.2
De fabrikant kent zijn hulpmiddelen unieke UDI's toe en handhaaft deze.
2.3
Enkel de fabrikant mag de UDI op het hulpmiddel of de verpakking ervan aanbrengen.
2.4
Er mag uitsluitend gebruik worden gemaakt van coderingsnormen van toekennende entiteiten die zijn aangewezen door de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 2.
3. UDI
3.1
Een UDI wordt toegekend aan het hulpmiddel zelf of aan de verpakking ervan. Hogere verpakkingsniveaus hebben hun eigen UDI.
3.2
Transportverpakkingen worden ontheven van het in punt 3.1 genoemde vereiste. Een UDI is bijvoorbeeld niet vereist op een logistieke eenheid; indien een zorgverstrekker meerdere hulpmiddelen bestelt, daarbij verwijzend naar de UDI of het modelnummer van afzonderlijke hulpmiddelen, en de fabrikant plaatst deze hulpmiddelen in een verpakking met het oog op vervoer of om de individueel verpakte hulpmiddelen te beschermen, dan is de verpakking (de logistieke eenheid) niet onderworpen aan de UDI-vereisten.
3.3
De UDI bevat twee delen: een UDI-DI en een UDI-PI.
3.4
De UDI-DI is uniek op elk niveau van de hulpmiddelverpakking.
3.4
Indien een lotnummer, serienummer, software-identificatiecode of vervaldatum op het etiket staat, maakt dat deel uit van de UDI-PI. Indien er ook een productiedatum op het etiket staat, hoeft deze niet te worden opgenomen in de UDI-PI. Indien er enkel een productiedatum op het etiket staat, wordt deze gebruikt als de UDI-PI.
3.6
Aan elke component die als een hulpmiddel wordt beschouwd en die in de handel op zichzelf verkrijgbaar is, wordt een afzonderlijke UDI toegekend, tenzij de componenten deel uitmaken van een configureerbaar hulpmiddel dat zijn eigen UDI heeft.
3.7
Systemen en behandelingspakketten als bedoeld in artikel 22 krijgen een eigen UDI toegekend.
3.8
De fabrikant kent de UDI aan een hulpmiddel toe overeenkomstig de desbetreffende coderingsnorm.
3.9
Een nieuwe UDI-DI is vereist telkens wanneer er zich een verandering voordoet die zou kunnen leiden tot de verkeerde identificatie van het hulpmiddel en/of dubbelzinnigheid in de traceerbaarheid ervan; in het bijzonder vereist elke verandering in een van de volgende gegevenselementen in de UDI-databank een nieuwe UDI-DI:
- a)
de naam of handelsnaam;
- b)
de versie of het model van het hulpmiddel;
- c)
de vermelding ‘voor eenmalig gebruik’ op het etiket;
- d)
of het steriel verpakt is;
- e)
of het hulpmiddel vóór gebruik moet worden gesteriliseerd;
- f)
het aantal hulpmiddelen in een verpakking;
- g)
cruciale waarschuwingen of contra-indicaties: bijvoorbeeld ‘bevat latex’ of ‘bevat DEHP’.
3.10
Fabrikanten die hulpmiddelen herverpakken en/of heretiketteren met hun eigen etiket, bewaren een spoor van de UDI van de oorspronkelijke fabrikant van het hulpmiddel.
4. UDI-drager
4.1
De UDI-drager (AIDC- en HRI-weergave van de UDI) wordt aangebracht op het etiket of op het hulpmiddel zelf, en op alle hogere verpakkingsniveaus van het hulpmiddel. Transportverpakkingen behoren niet tot de hogere verpakkingsniveaus.
4.2
In het geval van aanzienlijke ruimtebeperkingen op de gebruikseenheidsverpakking mag de UDI-drager op het eerstvolgende hogere verpakkingsniveau worden aangebracht.
4.3
Bij hulpmiddelen voor eenmalig gebruik van de klassen I en IIa die individueel verpakt en geëtiketteerd zijn, moet de UDI-drager niet op de verpakking worden aangebracht maar op een hoger verpakkingsniveau, bijvoorbeeld een karton dat verscheidene individueel verpakte hulpmiddelen bevat. Indien de zorgverstrekker niet verondersteld wordt toegang te hebben tot het hogere verpakkingsniveau, zoals het geval zou kunnen zijn in thuiszorgsituaties, wordt de UDI aangebracht op de verpakking van het afzonderlijke hulpmiddel.
4.4
Bij hulpmiddelen die uitsluitend zijn bestemd voor verkooppunten in de kleinhandel moeten in het geval van AIDC de UDI-PI's niet op de verpakking voor verkooppunten in de kleinhandel staan.
4.5
Indien andere AIDC-dragers dan de UDI-drager deel uitmaken van de etikettering, dient de UDI-drager eenvoudig te onderscheiden zijn.
4.6
Indien lineaire barcodes worden gebruikt, mogen de UDI-DI en de UDI-PI aaneengeschakeld of niet-aaneengeschakeld zijn in twee of meer barcodes. Alle delen en elementen van de lineaire barcode zijn onderscheidbaar en identificeerbaar.
4.7
Indien er aanzienlijke beperkingen zijn die het gebruik van zowel AIDC als HRI op het etiket bemoeilijken, moet enkel het AIDC-formaat op het etiket staan. Bij hulpmiddelen die bestemd zijn om te worden gebruikt buiten zorginstellingen, bijvoorbeeld hulpmiddelen voor thuiszorg, staat de HRI evenwel op het etiket, zelfs al betekent dit dat er geen plaats voor de AIDC is.
4.8
Het HRI-formaat voldoet aan de regels van de entiteit die de UDI-code toekent.
4.9
Indien de fabrikant RFID-technologie gebruikt, wordt tevens een lineaire of tweedimensionale barcode, conform de norm van de toekennende entiteiten, op het etiket aangebracht.
4.10
Herbruikbare hulpmiddelen hebben een UDI-drager op het hulpmiddel zelf. De UDI-drager van herbruikbare hulpmiddelen die moeten worden schoongemaakt, gedesinfecteerd, gesteriliseerd of gereviseerd tussen twee patiënten in, is permanent en blijft gedurende de beoogde levensduur van het hulpmiddel leesbaar na elke handeling die wordt verricht om het hulpmiddel klaar te maken voor het volgende gebruik. De vereisten in dit punt zijn in de volgende omstandigheden niet van toepassing op hulpmiddelen:
- a)
elke directe markering zou de veiligheid of de prestaties van het hulpmiddel in het gedrang brengen;
- b)
het hulpmiddel kan niet rechtstreeks worden gemarkeerd omdat dat technologisch niet haalbaar is.
4.11
De UDI-drager is leesbaar tijdens normaal gebruik en gedurende de hele beoogde levensduur van het hulpmiddel.
4.12
Indien de UDI-drager eenvoudig leesbaar of, in het geval van AIDC, scanbaar is doorheen de verpakking van het hulpmiddel, dan is het niet nodig de UDI-drager op de verpakking aan te brengen.
4.13
Bij één enkel afgewerkt hulpmiddel dat uit meerdere delen bestaat en dat vóór het eerste gebruik moet worden geassembleerd, volstaat het de UDI-drager op slechts één onderdeel van elk hulpmiddel aan te brengen.
4.14
De UDI-drager wordt zo geplaatst dat de AIDC tijdens normaal gebruik of opslag toegankelijk is.
4.15
Barcodedragers die zowel een UDI-DI als een UDI-PI bevatten, kunnen ook gegevens bevatten die cruciaal zijn voor de werking van het hulpmiddel, of andere gegevens.
5. Algemene beginselen van de UDI-databank
5.1
De UDI-databank ondersteunt het gebruik van alle centrale gegevenselementen in de databank als bedoeld in deel B van deze bijlage.
5.2
De fabrikanten zijn verantwoordelijk voor de oorspronkelijke indiening en de actualisering van de identificerende informatie en andere gegevenselementen van het hulpmiddel in de UDI-databank.
5.3
Er worden passende methodes en procedures ingesteld voor de validering van de verstrekte gegevens.
5.4
De fabrikanten verifiëren periodiek de juistheid van alle gegevens die relevant zijn voor de hulpmiddelen die zij in de handel hebben gebracht, behalve voor hulpmiddelen die niet langer op de markt beschikbaar zijn.
5.5
De aanwezigheid van de UDI-DI van het hulpmiddel in de UDI-databank kan niet worden geacht te betekenen dat het hulpmiddel in overeenstemming met deze verordening is.
5.6
De databank maakt het mogelijk alle verpakkingsniveaus van het hulpmiddel aan elkaar te linken.
5.7
De gegevens voor nieuwe UDI-DI's zijn beschikbaar bij het in de handel brengen van het hulpmiddel.
5.8
Wanneer zich een verandering voordoet die geen nieuwe UDI-DI vereist, actualiseren de fabrikanten het desbetreffende UDI-gegevensbestand binnen dertig dagen.
5.9
De UDI-databank gebruikt, waar mogelijk, internationaal aanvaarde normen voor gegevensindiening en actualiseringen.
5.10
De gebruikersinterface van de UDI-databank is beschikbaar in alle officiële talen van de Unie. Het gebruik van vrije tekstvelden wordt echter tot een minimum beperkt zodat minder vertalingen nodig zijn.
5.11
Gegevens in verband met hulpmiddelen die niet langer op de markt beschikbaar zijn, worden in de UDI-databank bewaard.
6. Regels voor specifieke types hulpmiddelen
6.1
Implanteerbare hulpmiddelen:
- 6.1.1.
Implanteerbare hulpmiddelen worden geïdentificeerd op het laagste verpakkingsniveau (eenheidsverpakking) of worden met AIDC gemarkeerd aan de hand van een UDI (UDI-DI + UDI-PI);
- 6.1.2.
de UDI-PI dient minstens het volgende te omvatten:
- a)
voor actieve implanteerbare hulpmiddelen, het serienummer,
- b)
voor andere implanteerbare hulpmiddelen, het serienummer of het lotnummer.
- 6.1.3.
de UDI van een implanteerbaar hulpmiddel is vóór de implantatie te onderscheiden.
6.2. Herbruikbare hulpmiddelen die tussen gebruiken moeten worden schoongemaakt, gedesinfecteerd, gesteriliseerd of gereviseerd
- 6.2.1.
De UDI van dergelijke hulpmiddelen wordt op het hulpmiddel aangebracht en blijft leesbaar na elke handeling om het hulpmiddel klaar te maken voor het volgende gebruik;
- 6.2.2.
de UDI-PI -kenmerken zoals het lot- of serienummer, worden door de fabrikant vastgelegd.
6.3. Systemen en behandelingspakketten als bedoeld in artikel 22
- 6.3.1.
De in artikel 22 bedoelde natuurlijke of rechtspersoon is verantwoordelijk voor de identificatie van het systeem of behandelingspakket aan de hand van een UDI, waarin zowel een UDI-DI als een UDI-PI vervat is.
- 6.3.2.
Hulpmiddelen in systemen of behandelingspakketten hebben een UDI-drager op hun verpakking of op het hulpmiddel zelf.
Ontheffingen:
- a)
afzonderlijke wegwerphulpmiddelen voor eenmalig gebruik, waarvan de gebruikswijzen in het algemeen bekend zijn bij de personen voor wie ze bestemd zijn, die deel uitmaken van een systeem of behandelingspakket en niet zijn bedoeld om afzonderlijk te worden gebruikt buiten de context van het systeem of behandelingspakket, moeten geen eigen UDI-drager hebben;
- b)
hulpmiddelen die zijn ontheven van het hebben van een UDI-drager op het desbetreffende verpakkingsniveau, moeten geen UDI-drager hebben wanneer zij deel uitmaken van een systeem of behandelingspakket;
- 6.3.3.Plaatsing van de UDI-drager op systemen of behandelingspakketten
- a)
de UDI-drager van een systeem of behandelingspakket wordt in beginsel aan de buitenkant van de verpakking aangebracht;
- b)
de UDI-drager is leesbaar, of in het geval van AIDC scanbaar, ongeacht of hij aan de buitenkant van de verpakking van het systeem of het behandelingspakket of aan de binnenkant van een transparante verpakking wordt geplaatst.
6.4. Configureerbare hulpmiddelen
- 6.4.1.
Een UDI wordt aan het configureerbaar hulpmiddel in zijn geheel toegekend en wordt de UDI van het configureerbaar hulpmiddel genoemd.
- 6.4.2.
De UDI-DI van het configureerbaar hulpmiddel wordt toegekend aan groepen van configuraties, en niet per configuratie binnen de groep. Een groep van configuraties wordt gedefinieerd als de verzameling van mogelijke configuraties voor een gegeven hulpmiddel, als omschreven in de technische documentatie.
- 6.4.3.
Aan elk afzonderlijk configureerbaar hulpmiddel wordt een UDI-PI van een configureerbaar hulpmiddel toegekend.
- 6.4.4.
De drager van de UDI van het configureerbaar hulpmiddel wordt aangebracht op de assemblage waarvan het minst waarschijnlijk is dat zij tijdens de levensduur van het systeem zal worden verwisseld en wordt aangemerkt als de UDI van het configureerbaar hulpmiddel.
- 6.4.5.
Aan elk onderdeel dat als een hulpmiddel wordt beschouwd en afzonderlijk in de handel beschikbaar is, wordt een afzonderlijke UDI toegekend.
6.5. Hulpmiddelensoftware
- 6.5.1.Criteria voor de toekenning van een UDI
De UDI wordt toegekend op het systeemniveau van de software. Enkel software die in de handel afzonderlijk te verkrijgen is en software die op zichzelf een medisch hulpmiddel vormt, is aan deze vereiste onderworpen.
De identificatie van de software wordt geacht het productiecontrolemechanisme te zijn en wordt in de UDI-PI weergegeven.
- 6.5.2.
Een nieuwe UDI-DI is vereist telkens wanneer zich een wijziging voordoet in een van de volgende elementen:
- a)
de oorspronkelijke prestaties;
- b)
de veiligheid of het beoogde gebruik van de software;
- c)
de interpretatie van gegevens.
Deze veranderingen behelzen het volgende: nieuwe of gewijzigde algoritmes, databankstructuren, besturingsplatformen, architecturen of nieuwe gebruikersinterfaces of nieuwe kanalen voor interoperabiliteit.
- 6.5.3.
Voor geringe software-aanpassingen is enkel een nieuwe UDI-PI, en geen nieuwe UDI-DI, vereist.
Geringe software-aanpassingen hebben in het algemeen te maken met foutcorrecties, het verhogen van de gebruiksvriendelijkheid (niet uitgevoerd met het oog op veiligheidsdoeleinden), beveiligingsaanpassingen of operationele efficiëntie.
Geringe software-aanpassingen moeten worden aangegeven met een fabrikantspecifieke vorm van identificatie.
- 6.5.4.UDI-plaatsingscriteria voor software
- a)
Indien de software op een fysiek medium wordt geleverd, bijvoorbeeld een CD of DVD, draagt elk verpakkingsniveau de voor mensen leesbare en de AIDC-weergave van de volledige UDI. De UDI die wordt aangebracht op het fysieke medium dat de software bevat, en op de verpakking ervan, moet identiek zijn aan de op systeemniveau aan de software toegekende UDI.
- b)
De UDI wordt verstrekt op een voor de gebruiker eenvoudig toegankelijk scherm in een eenvoudig leesbaar niet-gecodeerd tekstformaat, zoals een ‘over’-bestand, of een tekst die op het startscherm staat.
- c)
Software zonder gebruikersinterface, zoals middleware voor beeldomzetting, dient de mogelijkheid te bieden de UDI door te sturen via een applicatieprogrammaverbinding (API).
- d)
Enkel het voor mensen leesbare deel van de UDI is vereist op de elektronische schermweergaves van de software. UDI-markering door middel van AIDC is niet vereist op de elektronische schermweergaves, zoals een menu ‘over’, een splash screen enz.
- e)
Het voor mensen leesbare formaat van de UDI voor de software bevat de applicatie-ID's (AI) voor de door de toekennende entiteiten gehanteerde norm, om de gebruiker bij te staan in het identificeren van de UDI en om te bepalen welke norm wordt gebruikt om de UDI te creëren.
6.6. Sterk geïndividualiseerde hulpmiddelen
- 6.6.1.Contactlenzen
- 6.6.1.1.Standaard contactlenzen
Er wordt een UDI-DI toegekend aan standaard contactlenzen met dezelfde combinatie van ontwerpparameters voor contactlenzen, met inbegrip van ten minste de basiscurve en diameter (‘Master UDI-DI’).
In aanvulling op de vereiste van punt 3.9 is een nieuwe Master UDI-DI vereist telkens wanneer de combinatie van de in de eerste alinea bedoelde ontwerpparameters verandert.
- 6.6.1.2.Op bestelling gemaakte contactlenzen
Er wordt een UDI-DI toegekend aan op bestelling gemaakte contactlenzen met dezelfde combinatie van ontwerpparameters voor contactlenzen, met inbegrip van ten minste de basiscurve en diameter (‘Master UDI-DI’).
In aanvulling op de vereiste van punt 3.9 is een nieuwe Master UDI-DI vereist telkens wanneer de combinatie van de in de eerste alinea bedoelde ontwerpparameters verandert.