Einde inhoudsopgave
Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 18
Geldend
Geldend vanaf 11-02-2011. Let op: treedt met terugwerkende kracht in werking vanaf 01-01-2007
- Bronpublicatie:
31-01-2011, Stb. 2011, 25 (uitgifte: 10-02-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
31-01-2011, Stb. 2011, 25 (uitgifte: 10-02-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
11-02-2011, terugwerkend tot: 01-01-2007
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-01-2011, Stb. 2011, 25 (uitgifte: 10-02-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
31-01-2011, Stb. 2011, 25 (uitgifte: 10-02-2011, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De gewezen rechterlijk ambtenaar die wegens ziekte, ontstaan voor het tijdstip van ingang van zijn ontslag, na zijn ontslag anders dan op grond van artikel 35b of artikel 35e van dit besluit onderscheidenlijk artikel 46i of artikel 46ka van de wet, nog ongeschikt is om een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft:
- a.
zolang hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste het met ingang van zijn ontslag nog resterende gedeelte van het tijdvak van 52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging; en
- b.
zolang hij na het tijdvak van 52 weken nog ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste een tijdvak van 26 weken, aanspraak op de doorbetaling van 70% van zijn laatstelijk genoten bezoldiging.
2.
De gewezen rechterlijk ambtenaar die binnen een maand na het tijdstip van zijn ontslag ongeschikt wordt wegens ziekte om een naar aard en omvang soortgelijke functie te vervullen, heeft, zolang hij wegens ziekte ongeschikt is en voor een tijdvak van ten hoogste 52 weken, aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, indien hij gedurende ten minste twee maanden onmiddellijk voorafgaand aan het ontslag als rechterlijk ambtenaar op basis van een aanstelling werkzaam is geweest.
3.
Aan de gewezen rechterlijk ambtenaar wordt op zijn aanvraag, in afwijking van het eerste onderscheidenlijk tweede lid, zolang hij ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en voor ten hoogste het met ingang van zijn ontslag nog resterende deel van een tijdvak van 104 weken onderscheidenlijk een tijdvak van ten hoogste 104 weken, zijn laatstelijk genoten bezoldiging doorbetaald, indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is om arbeid te verrichten wordt veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
4.
Aan de gewezen rechterlijk ambtenaar, die aanspraak heeft op een WAO-uitkering of een WIA-uitkering op grond van het ambt dat hij voorafgaand aan zijn ontslag op basis van een aanstelling vervulde, wordt op zijn aanvraag een aanvullende uitkering toegekend, indien de arbeidsongeschiktheid is veroorzaakt door een dienstongeval of een door het verrichten van zijn arbeid opgelopen beroepsziekte.
5.
De in het vierde lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het verschil tussen:
- a.
een percentage van de bezoldiging die de gewezen rechterlijk ambtenaar in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag heeft genoten; en
- b.
de aan hem toegekende WAO-uitkering of WIA-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een hem toegekend invaliditeitspensoen, een hem toegekende herplaatsingstoelage dan wel een aan hem toegekende AAOP-uitkering.
6.
Het percentage, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: 90,02%;
65 tot 80%: 65,26%;
55 tot 65%: 54,01%;
45 tot 55%: 45,01%;
35 tot 45%: 36,01%.
7.
De gewezen rechterlijk ambtenaar aan wie op eigen verzoek ontslag is verleend met het oog op een uitkering op grond van de regeling van flexibel pensioen en uittreden, zoals vastgelegd in het FPU-Reglement basisuitkering en aanvullende uitkering, heeft slechts aanspraak op de doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging, voorzover deze tezamen met de aanvullende uitkering, bedoeld in artikel 4 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering, de laatstgenoten bezoldiging onderscheidenlijk 70% van de laatstgenoten bezoldiging niet overschrijdt.