Einde inhoudsopgave
Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Artikel 35b
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2013
- Bronpublicatie:
27-11-2012, Stb. 2012, 600 (uitgifte: 30-11-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2013
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-11-2012, Stb. 2012, 600 (uitgifte: 30-11-2012, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Ambtenarenrecht / Bijzondere onderwerpen
Staatsrecht / Rechtspraak
1.
De rechterlijk ambtenaar kan worden ontslagen op grond van ongeschiktheid wegens ziekte tot het verrichten van zijn arbeid.
2.
Ontslag als bedoeld in het eerste lid is slechts mogelijk, indien:
- a.
de ongeschiktheid van de rechterlijk ambtenaar twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
- b.
herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
- c.
naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie als bedoeld in artikel 24a, tweede lid, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
3.
Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen:
- a.
perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en
- b.
perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg.
4.
Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld in het derde lid, samengeteld:
- a.
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
- b.
indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
5.
Het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt verlengd:
- a.
indien de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de ZW, later is gedaan dan op grond van dat artikel is voorgeschreven, met de duur van die vertraging;
- b.
indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de WIA, later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven, met de duur van die vertraging;
- c.
indien de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WAO, op grond van het zevende lid van dat artikel is verlengd, met de duur van die verlenging;
- d.
indien het UWV op grond van artikel 71a, negende lid, van de WAO een tijdvak heeft vastgesteld, met de duur van dit tijdvak;
- e.
indien het UWV op grond van artikel 24, eerste lid dan wel artikel 25, negende lid, van de WIA, een tijdvak heeft vastgesteld, met de duur van dit tijdvak.