Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 22 Sluiting van terreinen
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2011
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2012, L 158). De wijzigingsopdracht betreffende lid 4 komt niet overeen met de te wijzigen tekst.
- Bronpublicatie:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Inwerkingtreding
06-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
Onverminderd Richtlijn 2000/60/EG, Richtlijn 2004/35/EG, Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (1), en onverminderd desbetreffende wetgeving van de Unie inzake bodembescherming, stelt de bevoegde autoriteit vergunningsvoorwaarden vast om de toepassing van de leden 3 en 4 van dit artikel te garanderen wanneer de activiteiten definitief worden stopgezet.
2.
Wanneer de activiteit gepaard gaat met het gebruik, de productie of de uitstoot van relevante gevaarlijke stoffen, stelt de exploitant, rekening houdend met de mogelijkheid van bodem- en grondwaterverontreiniging op het terrein van de installatie, een situatierapport op en dient hij dit in bij de bevoegde autoriteit voordat de exploitatie van de installatie begint of de vergunning voor de installatie voor het eerst na 7 januari 2013 wordt bijgesteld.
Het situatierapport bevat de informatie die nodig is om de toestand van de bodem- en grondwaterverontreiniging te bepalen, teneinde een gekwantificeerde vergelijking te kunnen maken met de toestand nadat de activiteiten definitief zijn stopgezet als bedoeld in lid 3.
Het situatierapport bevat ten minste de volgende informatie:
- a)
informatie over het huidige en, indien beschikbaar, eerdere gebruik van het terrein;
- b)
indien beschikbaar, bestaande informatie over bodem- en grondwatermetingen die de toestand weergeven op het tijdstip van opstelling van het rapport, of anders nieuwe bodem- en grondwatermetingen met het oog op de mogelijkheid van bodem- en grondwaterverontreiniging door de gevaarlijke stoffen die door de betrokken installatie moeten worden gebruikt of geproduceerd of zijn vrijgekomen.
Indien overeenkomstig andere nationale wetgeving of wetgeving van de Unie geproduceerde informatie voldoet aan de eisen van dit lid, kan deze informatie worden opgenomen in, of gehecht aan, het ingediende situatierapport.
De Commissie stelt richtsnoeren op met betrekking tot de inhoud van het situatierapport.
3.
Wanneer de activiteiten definitief worden stopgezet, beoordeelt de exploitant de toestand van de bodem- en grondwaterverontreiniging door relevante gevaarlijke stoffen die door de installatie zijn gebruikt of geproduceerd of die zijn vrijgekomen. Als de installatie, in vergelijking met de toestand zoals vastgesteld in het in lid 2 bedoelde situatierapport, significante verontreiniging van de bodem of het grondwater met relevante gevaarlijke stoffen heeft veroorzaakt, neemt de exploitant de maatregelen die nodig zijn om deze verontreiniging aan te pakken en het terrein in die toestand te herstellen. Daartoe mag de technische haalbaarheid van dergelijke maatregelen in aanmerking worden genomen.
Onverminderd de eerste alinea neemt de exploitant bij de definitieve stopzetting van de activiteiten, wanneer de verontreiniging van de bodem en het grondwater op het terrein een significant risico voor de menselijke gezondheid en het milieu vormt als gevolg van de vergunde activiteiten die door de exploitant zijn uitgeoefend voordat de vergunning voor de installatie voor het eerst na 7 januari 2013 wordt bijgesteld en met inachtneming van de toestand van het terrein van de installatie als vastgesteld overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder d), de nodige maatregelen die gericht zijn op de verwijdering, beheersing, inperking of vermindering van relevante gevaarlijke stoffen, zodat het terrein, rekening houdend met het huidige of het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan, niet langer een dergelijke risico vormt.
4.
Als de exploitant niet verplicht is een situatierapport als bedoeld in lid 2 op te stellen, neemt hij, bij de definitieve stopzetting van de activiteiten, de nodige maatregelen die gericht zijn op de verwijdering, beheersing, inperking of vermindering van relevante gevaarlijke stoffen zodat het terrein, rekening houdend met het huidige of het goedgekeurde toekomstige gebruik ervan, niet langer een significant risico vormt voor de menselijke gezondheid of het milieu door de verontreiniging van de bodem en het grondwater als gevolg van de vergunde activiteiten, met inachtneming van de toestand van het terrein van de installatie als vastgesteld overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder d).
Voetnoten
PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19.