Einde inhoudsopgave
Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht
Artikel 4 [Verplichtingen in het kader van de Europese Unie]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2021
- Bronpublicatie:
29-06-2021, Stb. 2021, 315 (uitgifte: 30-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-06-2021, Stb. 2021, 315 (uitgifte: 30-06-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
Materieel strafrecht / Algemeen
1.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:
- a.
Aan het misdrijf omschreven in artikel 177 van de wet, voor zover het feit is begaan tegen een Nederlander of een Nederlandse ambtenaar en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;
- b.
aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 177, 225, 227b en 323a van de wet, voor zover het feit is begaan door een Nederlandse ambtenaar of door een persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie en daarop door de wet van het land waar het is begaan, straf is gesteld;
- c.
aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is begaan met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen, een Nederlandse overheid of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie ernstig te ontwrichten of te vernietigen;
- d.
aan een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is begaan met het oogmerk een terroristisch misdrijf als in onderdeel c omschreven voor te bereiden of gemakkelijk te maken.
2.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven omschreven in de artikelen 131, tweede lid, 132, derde lid, 134a, 205, derde lid, 225, derde lid, 311, eerste lid, onder 6°, 312, tweede lid, onder 5°, 317, derde lid, jo. 312, tweede lid, onder 5°, en 421, van de wet.
3.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de persoon in de openbare dienst van een in Nederland gevestigde volkenrechtelijke organisatie die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 363 tot en met 364a van de wet.
4.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan het misdrijf omschreven in artikel 273f van de wet.
5.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan het misdrijf omschreven in artikel 273f van de wet, indien het feit is gepleegd tegen een Nederlander of een vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft.
6.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 177, 178, 225, eerste en tweede lid, 227a, 227b, 323a, 326, 363, 364 en 420bis tot en met 420ter van de wet en de artikelen 69 en 69a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3, 4 en 5 van de richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PbEU 2017, L 198).
7.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 420bis tot en met 420ter van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 en 4 van richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PbEU 2018, L 284).
8.
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die in Nederland een vaste woon- of verblijfplaats heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 138ab, 138b, 138c, 139c, 139d, 225, 232, 234, 310, 312, tweede lid, onder 3°, 317, 321, 326, 350a, 350c, 350d, onderdeel a, van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijving van de artikelen 3 tot en met 8 van de richtlijn (EU) 2019/713 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de bestrijding van fraude met en vervalsing van niet contante betaalmiddelen en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/413/JBZ van de Raad (PbEU 2019, L123);
9.
In de gevallen, bedoeld in tweede en het vierde lid, kan de vervolging ook plaatshebben, indien de verdachte eerst na het begaan van het feit een vaste woon- of verblijfplaats heeft gekregen.
10.
De bijlage van dit besluit vermeldt de verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties die tot het vestigen van rechtsmacht als bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid verplichten.