Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt
Artikel 4 Andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad
Geldend
Geldend vanaf 17-08-2017
- Bronpublicatie:
05-07-2017, PbEU 2017, L 198 (uitgifte: 28-07-2017, regelingnummer: 2017/1371)
- Inwerkingtreding
17-08-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-07-2017, PbEU 2017, L 198 (uitgifte: 28-07-2017, regelingnummer: 2017/1371)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Financiering
Internationaal strafrecht / Europees strafrecht en strafprocesrecht
1.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat het witwassen van geld zoals omschreven in artikel 1, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/849, waarbij voorwerpen betrokken zijn die afkomstig zijn uit de strafbare feiten waarop de onderhavige richtlijn betrekking heeft, een strafbaar feit vormt.
2.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat passieve en actieve corruptie, wanneer opzettelijk gepleegd, strafbare feiten vormen.
- a)
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder ‘passieve corruptie’: de handeling van een overheidsfunctionaris die onmiddellijk of middellijk voordelen, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander vraagt of aanneemt, dan wel ingaat op een desbetreffende toezegging teneinde een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten waardoor de financiële belangen van de Unie worden of kunnen worden geschaad;
- b)
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder ‘actieve corruptie’: de handeling van iemand die een overheidsfunctionaris onmiddellijk of middellijk een voordeel, ongeacht de aard daarvan, voor zichzelf of voor een ander toezegt, aanbiedt of verstrekt om een ambtshandeling of een handeling in de uitoefening van zijn ambt te verrichten of na te laten waardoor de financiële belangen van de Unie worden of kunnen worden geschaad.
3.
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om er voor te zorgen dat wederrechtelijke toe-eigening, wanneer opzettelijk gepleegd, een strafbaar feit vormt.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder ‘wederrechtelijke toe-eigening’: de handeling van een overheidsfunctionaris die onmiddellijk of middellijk is belast met het beheer van middelen of activa, die het toekennen of toewijzen van middelen en het zich toe-eigenen of gebruiken van activa inhoudt, voor andere doeleinden dan die waarvoor zij bestemd waren, waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.
4.
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder ‘overheidsfunctionaris’ verstaan:
- a)
een ambtenaar van de Unie of een nationale ambtenaar, met inbegrip van elke nationale ambtenaar van een andere lidstaat en elke nationale ambtenaar van een derde land;
- i)
onder ‘ambtenaar van de Unie’ wordt eenieder verstaan die:
- —
als ambtenaar, of als ander personeelslid op grond van een overeenkomst, door de Unie is aangesteld in de zin van het Statuut van de ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, vastgesteld bij Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad (1) (‘het Statuut’), of
- —
door een lidstaat of door een overheids- of particuliere instelling ter beschikking van de Unie is gesteld om functies uit te oefenen die overeenstemmen met de functies die worden uitgeoefend door ambtenaren van de Unie of andere personeelsleden.
Onverminderd de bepalingen betreffende voorrechten en immuniteiten in Protocollen nr. 3 en nr. 7, worden de leden van instellingen, organen en instanties van de Unie die overeenkomstig de Verdragen zijn ingesteld en het personeel van die organen, aan ambtenaren van de Unie gelijkgesteld, voor zover het Statuut niet op hen van toepassing is;
- ii)
‘nationaal ambtenaar’ wordt uitgelegd overeenkomstig de definitie van ‘ambtenaar’ of ‘overheidsfunctionaris’ in de zin van het nationale recht van de lidstaat of het derde land waar de betrokkene zijn taken uitvoert.
In geval van een door een lidstaat ingestelde strafvervolging tegen een nationaal ambtenaar van een andere lidstaat of tegen een nationaal ambtenaar van een derde land, is eerstgenoemde lidstaat evenwel slechts gehouden de definitie van ‘nationaal ambtenaar’ toe te passen voor zover die definitie verenigbaar is met zijn nationale recht.
De term ‘nationaal ambtenaar’ omvat eenieder die een uitvoerend, bestuurlijk of rechterlijk ambt op nationaal, regionaal of lokaal niveau bekleedt. Eenieder die een wetgevend ambt op nationaal, regionaal of lokaal niveau bekleedt, wordt aan een nationaal ambtenaar gelijkgesteld.
- b)
ieder ander die als daartoe aangewezen persoon een overheidsfunctie bekleedt die het beheer van of de besluitvorming inzake de financiële belangen van de Unie in de lidstaten of in derde landen behelst.
Voetnoten
PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1.