Einde inhoudsopgave
Europese Overeenkomst nopens de arbeidsvoorwaarden voor de bemanningen van motorrijtuigen in het internationale vervoer over de weg (AETR)
Bijlage Controleapparaat
Geldend
Geldend vanaf 20-09-2010
- Redactionele toelichting
De Nederlandse vertaling van de aanhangsels bij deze bijlage is niet gepubliceerd in het Tractatenblad. De aanhangsels zijn gewijzigd.
- Bronpublicatie:
20-03-2009, Trb. 2009, 161 (uitgifte: 29-10-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
20-09-2010
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2010, Trb. 2010, 219 (uitgifte: 07-09-2010, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsomstandigheden en beroepsschade
Vervoersrecht / Wegvervoer
Algemene bepalingen
Hoofdstuk I. Typegoedkeuring
Artikel 1
Voor de toepassing van dit Hoofdstuk wordt verstaan onder ‘controleapparaat’ ‘controleapparaat of zijn componenten’.
Aanvragen voor de goedkeuring van een type controleapparaat of een model van een registratieblad of een geheugenkaart worden, vergezeld van de desbetreffende specificaties door de fabrikant of zijn vertegenwoordiger ingediend bij een Overeenkomstsluitende Partij. Ter zake van een type controleapparaat, registratieblad- of een geheugenkaartmodel mag een aanvraag worden ingediend bij ten hoogste één Overeenkomstsluitende Partij.
Artikel 2
Een Overeenkomstsluitende Partij verleent haar typegoedkeuring aan elk type controleapparaat, aan elk registratieblad- of elk geheugenkaartmodel dat voldoet aan de in aanhangsel 1 of 1B bij deze bijlage neergelegde voorschriften, mits de Overeenkomstsluitende Partij in staat is te controleren of de productiemodellen voldoen aan het goedgekeurde prototype.
Voor het in aanhangsel 1B bedoelde controleapparaat mag geen typegoedkeuring worden verleend voordat aangetoond is dat het gehele systeem (het controleapparaat zelf, de bestuurderskaart en de elektrische verbindingen met de versnellingsbak) bestand is tegen pogingen tot manipulatie of wijziging van de gegevens omtrent de rijtijden. De benodigde beproevingen om dit vast te stellen worden uitgevoerd door deskundigen die vertrouwd zijn met de nieuwste manipulatietechnieken.
Voor wijzigingen van of toevoegingen aan een goedgekeurd model is een aanvullende typegoedkeuring vereist van de Overeenkomstsluitende Partij die de oorspronkelijke typegoedkeuring heeft verleend.
Artikel 3
De Overeenkomstsluitende Partijen verlenen de aanvrager een goedkeuringsmerk, dat voldoet aan het model vervat in aanhangsel 2, voor elk type controleapparaat of registratieblad- of geheugenkaartmodel dat zij ingevolge artikel 2 goedkeuren.
Artikel 4
De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waarbij een aanvraag om typegoedkeuring is ingediend, zenden ter zake van elk type controleapparaat of registratieblad- of geheugenkaartmodel dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren, binnen één maand de autoriteiten van de andere Overeenkomstsluitende Partijen een afschrift toe van het goedkeuringscertificaat vergezeld van afschriften van de desbetreffende specificaties, of stellen indien zulks het geval is deze autoriteiten ervan in kennis dat de goedkeuring is geweigerd; in geval van weigering vermelden zij de redenen voor hun besluit.
Artikel 5
1
Indien een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring als voorzien in artikel 2 heeft verleend, vaststelt dat een bepaald controleapparaat, registratieblad- of geheugenkaartmodel voorzien van een goedkeuringsmerk dat zij heeft afgegeven niet voldoet aan het door haar goedgekeurde prototype, neemt zij de nodige stappen om te waarborgen dat de productiemodellen voldoen aan het goedgekeurde prototype. De genomen maatregelen kunnen zo nodig leiden tot intrekking van de typegoedkeuring.
2
Een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring heeft verleend, trekt een dergelijke goedkeuring in, indien het goedgekeurde controleapparaat, het registratieblad- of geheugenkaartmodel niet voldoet aan deze bijlage of de aanhangsels daarbij of bij het gebruik ervan algemene defecten vertoont die het ongeschikt maken voor het doel waarvoor het beoogd is.
3
Indien een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring heeft verleend door een andere Overeenkomstsluitende Partij in kennis wordt gesteld van een van de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid, neemt zij, na overleg met laatstbedoelde Overeenkomstsluitende Partij, de in die leden neergelegde maatregelen met inachtneming van het vijfde lid.
4
Een Overeenkomstsluitende Partij die vaststelt dat zich een van de in het tweede lid bedoelde gevallen voordoet, kan tot nader bericht het op de markt brengen en in bedrijf stellen van het controleapparaat, registratieblad of de geheugenkaart verbieden. Hetzelfde geldt in de gevallen genoemd in het eerste lid met betrekking tot controleapparaten, registratiebladen of geheugenkaarten die zijn uitgesloten van de eerste verificatie, indien de fabrikant, na voldoende te zijn gewaarschuwd, nalaat de apparatuur in overeenstemming te brengen met het goedgekeurde model of met de vereisten van deze bijlage.
De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen stellen elkaar in elk geval binnen één maand in kennis van elke intrekking van een typegoedkeuring of van andere maatregelen die zijn getroffen uit hoofde van het eerste, tweede en derde lid, en vermelden de redenen voor een dergelijke maatregel.
5
Indien een Overeenkomstsluitende Partij die een typegoedkeuring heeft verleend, het bestaan van een van de in het eerste of tweede lid omschreven gevallen ter zake waarvan zij een kennisgeving heeft ontvangen bestrijdt, trachten de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen het geschil te beslechten.
Artikel 6
1
Een aanvrager van een typegoedkeuring van een registratiebladmodel vermeldt op zijn aanvraag het type of de typen controleapparaat waarvoor het blad in kwestie is ontworpen en verschaft een geschikt apparaat van dat type of die typen ten behoeve van het beproeven van het blad.
2
De bevoegde autoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij vermelden op het goedkeuringscertificaat voor het registratiebladmodel het type of de typen controleapparaat waarmee dat bladmodel kan worden gebruikt.
Artikel 7
Een Overeenkomstsluitende Partij kan niet weigeren een voertuig uitgerust met een controleapparaat in te schrijven of het in het verkeer brengen of het gebruik van een dergelijk voertuig verbieden om redenen die verband houden met het feit dat het voertuig met een dergelijk apparaat is uitgerust, indien het controleapparaat is voorzien van het goedkeuringsmerk bedoeld in artikel 3 en het installatieplaatje bedoeld in artikel 9.
Artikel 8
In alle besluiten uit hoofde van deze bijlage tot het weigeren of intrekken van de goedkeuring van een type controleapparaat, een registratieblad- of geheugenkaartmodel worden de redenen waarop zij gebaseerd zijn gedetailleerd beschreven. Besluiten worden aan de betrokken partij gezonden, die tegelijkertijd wordt geïnformeerd over de openstaande rechtsmiddelen krachtens de wetten van de Verdragsluitende Partij en de termijnen voor het instellen van die rechtsmiddelen.
Hoofdstuk II. Installatie en inspectie
Artikel 9
1
Het controleapparaat kan uitsluitend worden geïnstalleerd of gerepareerd door installateurs of werkplaatsen die daartoe zijn goedgekeurd door de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen, nadat laatstbedoelde indien zij dat wensen, de opvattingen van de betrokken fabrikanten hebben vernomen.
De termijn van de administratieve geldigheid van de goedgekeurde werkplaats- en installateurskaarten mag niet langer zijn dan één jaar.
Indien een aan een goedgekeurde werkplaats of installateur afgegeven kaart moet worden verlengd, beschadigd is, slecht functioneert, verloren is of ontvreemd, verstrekt de autoriteit binnen vijf werkdagen na de ontvangst van een gedetailleerd verzoek daartoe een vervangende kaart.
Indien een nieuwe kaart wordt afgegeven ter vervanging van een oude, wordt de nieuwe kaart voorzien van hetzelfde werkplaatskaartnummer, maar het indexnummer wordt met één verhoogd. De autoriteit die de kaart afgeeft, houdt een register bij van verloren, gestolen of defecte kaarten.
De Overeenkomstsluitende Partijen nemen alle maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de kaarten voor erkende installateurs en werkplaatsen worden vervalst.
2
De erkende installateur of werkplaats brengt een bijzonder merk aan op de door hem aangebrachte verzegelingen en vult voor een controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B de elektronische beveiligingsgegevens in ten behoeve van het uitvoeren van de authenticatiecontroles. De bevoegde autoriteiten van elke Overeenkomstsluitende Partij houden een register bij van de gebruikte merken en elektronische beveiligingsgegevens en van de kaarten afgegeven aan erkende werkplaatsen en installateurs.
3
De bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partijen zenden elkaar hun lijsten toe van de erkende installateurs en werkplaatsen en van de aan hen afgegeven kaarten alsmede kopieën van de merken en van de nodige informatie die betrekking heeft op de gebruikte elektronische beveiligingsgegevens.
4
Teneinde te certificeren dat het controleapparaat is geïnstalleerd in overeenstemming met de voorschriften van deze bijlage, wordt een installatieplaatje aangebracht zoals voorzien in aanhangsel 1 of 1B.
5
Verzegelingen kunnen door de bevoegde autoriteiten in overeenstemming met het bepaalde in het eerste lid van dit artikel erkende installateurs of werkplaatsen of in de omstandigheden omschreven in aanhangsel 1 of 1B van deze bijlage worden verwijderd.
Hoofdstuk III. Gebruik van apparatuur
Artikel 10
De werkgever en de bestuurders zorgen voor het correct functioneren en juiste gebruik van enerzijds het controleapparaat en anderzijds de bestuurderskaart indien een bestuurder een met een controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B uitgerust voertuig dient te besturen.
Artikel 11
1
De werkgever geeft een voldoende aantal registratiebladen af aan de bestuurders van voertuigen die uitgerust zijn met het controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1, daarbij rekening houdend met het feit dat deze bladen persoonsgebonden zijn, de duur van het gebruik alsmede met de mogelijkheid dat bladen beschadigd raken of worden ingenomen door een inspecteur en dat deze moeten worden vervangen. De werkgever geeft aan de bestuurders alleen bladen van een goedgekeurd model af die geschikt zijn voor gebruik in het in het voertuig geïnstalleerde controleapparaat.
Indien het voertuig uitgerust is met een controleapparaat overeenkomstig aanhangsel 1B, zorgen de werkgever en de bestuurder ervoor dat, rekening houdend met de duur van het gebruik, het afdrukken op verzoek bedoeld in aanhangsel 1B correct kan geschieden bij een inspectie.
2
- a.
De onderneming bewaart de registratiebladen en afdrukken, wanneer afdrukken zijn gemaakt ter naleving van artikel 12, eerste lid, in chronologische volgorde en in leesbare vorm gedurende ten minste een jaar nadat zij zijn gebruikt en overhandigt afschriften ervan aan de betrokken bestuurders die daarom verzoeken.
De onderneming overhandigt tevens afschriften van overgebrachte gegevens van de bestuurderskaarten aan de betrokken bestuurders die daarom verzoeken alsmede de afgedrukte papieren van deze afschriften. De registratiebladen, afdrukken en overgebrachte gegevens worden getoond of overgelegd op verzoek van een bevoegde functionaris die belast is met de controle.
- b.
Een onderneming die gebruik maakt van voertuigen die zijn uitgerust met een controle apparaat dat voldoet aan Aanhangsel 1B van deze Bijlage en die binnen het toepassingsgebied van deze Overeenkomst vallen:
- i.
waarborgt dat alle relevante gegevens zo vaak als door de Overeenkomstsluitende Partij is voorgeschreven, van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden overgebracht en dat de relevante gegevens frequenter over worden gebracht om te waarborgen dat alle door of voor die onderneming verrichte activiteiten worden overgebracht;
- ii.
waarborgt dat alle gegevens die van de voertuigunit en de bestuurderskaart worden overgebracht gedurende ten minste twaalf maanden na de vastlegging ervan worden bewaard en op verzoek van een met de controle belaste functionaris bij de vestigingen van de onderneming rechtstreeks of op afstand toegankelijk zijn.
Voor de toepassing van deze subparagraaf wordt ‘overgebracht’ uitgelegd in overeenstemming met de definitie vervat in Aanhangsel 1B, Hoofdstuk I, onderdeel s.
De onderneming bewaart de registratiebladen op de juiste wijze gedurende ten minste een jaar nadat zij zijn gebruikt en overhandigt afschriften ervan aan de betrokken bestuurders die daar om verzoeken. De bladen worden getoond of overgelegd op verzoek van een bevoegde functionaris die belast is met de inspectie.
3
De bestuurderskaart zoals omschreven in aanhangsel 1B wordt, op verzoek van de bestuurder, afgegeven door de bevoegde autoriteit van de Overeenkomstsluitende Partij waar de bestuurder zijn normale woonplaats heeft.
Een Overeenkomstsluitende Partij kan van elke bestuurder op wie de bepalingen van de Overeenkomst van toepassing zijn en die zijn normale woonplaats op haar grondgebied heeft verlangen dat hij een bestuurderskaart bezit.
- a.
Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder ‘normale woonplaats’ verstaan de plaats waar een persoon gewoonlijk woont, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, vanwege sociale en economische banden, of, in het geval van een persoon zonder economische banden, vanwege persoonlijke banden waaruit blijkt hoe nauw de banden tussen die persoon en de plaats waar hij woont zijn.
De normale woonplaats van een persoon wiens economische banden een andere plaats betreffen dan zijn sociale banden en die bijgevolg op verschillende plaatsen woont die in twee of meer Overeenkomstsluitende Partijen zijn gelegen, wordt aangemerkt als zijnde de plaats van zijn sociale banden, mits deze persoon er regelmatig terugkeert. Aan deze laatste voorwaarde behoeft niet te worden voldaan indien de persoon in een Overeenkomstsluitende Partij woont teneinde een opdracht met een vaste looptijd uit te voeren.
- b.
De bestuurders tonen hun normale woonplaats aan met behulp van passende middelen, zoals hun identiteitskaart of een ander geldig document.
- c.
Indien er bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de bestuurderskaart afgeven twijfel bestaat ten aanzien van de geldigheid van een verklaring omtrent de normale woonplaats afgelegd in overeenstemming met onderdeel b, of ten behoeve van bepaalde specifieke controles, kunnen zij verzoeken om aanvullende informatie of bewijzen.
- d.
De bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij die een kaart afgeeft, gaat, voorzover dit mogelijk is, na of de aanvrager niet reeds beschikt over een geldige bestuurderskaart.
4
- a.
De bevoegde autoriteit van de Overeenkomstsluitende Partij voorziet de bestuurderskaart in overeenstemming met de bepalingen van aanhangsel 1B van de persoonsgegevens.
De duur van de administratieve geldigheid van de bestuurderskaart mag niet langer zijn dan vijf jaar.
De bestuurder mag slechts één geldige bestuurderskaart bezitten. De bestuurder is alleen bevoegd tot het gebruik van zijn eigen, van zijn persoonsgegevens voorziene bestuurderskaart. De bestuurder mag geen defecte of verlopen bestuurderskaart gebruiken.
Indien een nieuwe bestuurderskaart wordt verstrekt ter vervanging van een oude, wordt de nieuwe kaart voorzien van hetzelfde bestuurderskaartnummer, maar het indexnummer wordt met één verhoogd. De autoriteit die de kaarten afgeeft, houdt een register bij van afgegeven, gestolen, verloren of defecte bestuurderskaarten voor een termijn die ten minste gelijk is aan hun termijn van geldigheid.
Indien de bestuurderskaart beschadigd is, slecht functioneert of verloren of ontvreemd is, verstrekt de autoriteit binnen vijf werkdagen na de ontvangst van een gedetailleerd verzoek daartoe een vervangende kaart.
Bij een verzoek om verlenging van een kaart waarvan de einddatum van de termijn van geldigheid nadert, verstrekt de autoriteit voor die datum een nieuwe kaart, mits zij het verzoek binnen de in artikel 12, eerste lid, vierde alinea neergelegde termijn heeft ontvangen.
- b.
Bestuurderskaarten worden uitsluitend verstrekt aan aanvragers op wie de bepalingen van de Overeenkomst van toepassing zijn.
- c.
De bestuurderskaart is persoonsgebonden. De kaart mag tijdens de officiële geldigheidstermijn niet, om welke reden dan ook, worden ingetrokken of opgeschort, tenzij de bevoegde autoriteit van een Overeenkomstsluitende Partij vaststelt dat de kaart vervalst is of de bestuurder gebruik maakt van een kaart waarvan hij niet de houder is, of dat de kaart verkregen is op basis van valse verklaringen en/of vervalste documenten. Indien deze maatregelen tot schorsing of intrekking worden genomen door een andere Overeenkomstsluitende Partij dan de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart heeft afgegeven, zendt de eerstgenoemde Partij de kaart terug naar de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart heeft afgegeven onder vermelding van de redenen voor terugzending.
- d.
Bestuurderskaarten afgegeven door Overeenkomstsluitende Partijen worden wederzijds erkend.
Indien de houder van een geldige bestuurderskaart die is afgegeven door een Overeenkomstsluitende Partij zijn normale woonplaats heeft gevestigd in een andere Overeenkomstsluitende Partij, kan hij verzoeken dat zijn kaart wordt omgewisseld voor een vergelijkbare bestuurderskaart; de Overeenkomstsluitende Partij die de kaarten omwisselt, verifieert zo nodig of de overgelegde kaart feitelijk nog geldig is.
Overeenkomstsluitende Partijen die een kaart omwisselen zenden de oude kaart terug aan de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart hebben afgegeven onder vermelding van de redenen daarvoor.
- e.
Indien een Overeenkomstsluitende Partij een bestuurderskaart vervangt of omwisselt, wordt de vervanging of omwisseling en de eventueel daarop volgende vervanging of verlenging in die Overeenkomstsluitende Partij geregistreerd.
- f.
De Overeenkomstsluitende Partijen nemen alle maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat bestuurderskaarten worden vervalst.
5
De Overeenkomstsluitende Partijen waarborgen dat de gegevens die nodig zijn om de naleving van deze Overeenkomst te volgen en die vastgelegd en opgeslagen kunnen worden door het controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B bij deze bijlage gedurende 365 dagen na de datum van vastlegging kunnen worden opgeslagen en toegankelijk gemaakt kunnen worden onder voorwaarden die de veiligheid en juistheid van de gegevens waarborgen.
De Overeenkomstsluitende Partijen nemen alle maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat het doorverkopen of uitschakelen van een controleapparaat niet ten koste kan gaan van de correcte toepassing van dit lid.
Artikel 12
1
De bestuurders gebruiken geen vuile of beschadigde registratiebladen of bestuurderskaarten. De bladen of bestuurderskaarten worden daartoe op de juiste wijze beschermd.
Bij beschadiging van een blad of bestuurderskaart waarop gegevens zijn geregistreerd, voegen de bestuurders het beschadigde blad of de beschadigde kaart bij een reserveblad of een tijdelijk blad dat ter vervanging wordt gebruikt.
Indien de bestuurderskaart beschadigd is, slecht functioneert of verloren of ontvreemd is, verzoekt de bestuurder de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar hij zijn normale woonplaats heeft binnen zeven kalenderdagen om een vervangend exemplaar.
Indien een bestuurder zijn bestuurderskaart wenst te verlengen, dient hij uiterlijk 15 werkdagen voor het verstrijken van de geldigheid van de kaart een verzoek in bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waarin hij zijn normale woonplaats heeft.
2
- a.
De bestuurders dienen voor elke dag waarop zij rijden de registratiebladen of bestuurderskaart te gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen. Het registratieblad of de bestuurderskaart wordt niet uit het apparaat genomen vóór het einde van de dagelijkse werktijd, tenzij dit anderszins is toegestaan. Een registratieblad of bestuurderskaart mag niet worden gebruikt voor een langere periode dan waarvoor deze is bedoeld.
- b.
Wanneer een bestuurder na afwezigheid uit het voertuig niet in staat is het in het voertuig geïnstalleerde controle apparaat te gebruiken, dienen de tijdvakken vermeld in paragraaf 3, tweede inspringing, b, c en d hieronder:
- i.
indien het voertuig is uitgerust met een controle apparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1, leesbaar en zonder bevuiling van het blad, hetzij handmatig, via automatische opname of andere middelen op het registratieblad te worden aangetekend; of
- ii.
indien het voertuig is uitgerust met een controle apparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1B, met gebruikmaking van de in controle apparaat aanwezige handmatige invoervoorziening op de bestuurderskaart te worden aangetekend.
- c.
De bestuurders brengen op de registratiebladen de noodzakelijke wijzigingen aan indien er aan boord van het voertuig meer dan één bestuurder is en wel zodanig dat de in paragraaf 3, tweede inspringing, onderdelen b, c en d hieronder, bedoelde informatie wordt geregistreerd op het registratieblad van de bestuurder die daadwerkelijk rijdt.
3
De bestuurders:
- —
zorgen ervoor dat de op het blad geregistreerde tijdstippen overeenkomen met de officiële tijd van het land waar het voertuig ingeschreven is.
- —
bedienen de schakelmechanismen waarmee de volgende tijdscategorieën afzonderlijk en duidelijk worden vastgelegd:
- a.
onder het teken
of
1.: de rijtijd;
- b.
onder het teken
of
1.: alle overige werktijden;
- c.
onder het teken
of
1.: de beschikbaarheidstijden, te weten:
- —
de wachttijd, dat wil zeggen de tijd gedurende welke de bestuurders slechts op hun post behoeven te blijven voor het beantwoorden van eventuele telefonische oproepen om het voertuig (weer) te gaan besturen of andere werkzaamheden te verrichten;
- —
de naast de bestuurder doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt;
- —
de op een slaapbank doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt;
- d.
onder het teken
of
1.: de onderbrekingen van de werkzaamheden en de dagelijkse rustperioden.
4
Elke Overeenkomstsluitende Partij kan toestaan dat alle in het derde lid, tweede streepje, onderdelen b en c, bedoelde tijden op de in de op haar grondgebied ingeschreven voertuigen gebruikte registratiebladen onder het teken
worden geregistreerd.
5
Elk lid van de betrokken bemanning registreert de volgende informatie op zijn registratieblad:
- a.
aan het begin van het gebruik van het blad: zijn achternaam en voornaam;
- b.
de datum en plaats waar begonnen wordt met het blad en de datum en plaats waar het gebruik ervan eindigt;
- c.
het registratienummer van elk voertuig waaraan hij is toegewezen, zowel bij het begin van de eerste rit die geregistreerd wordt op het blad en vervolgens, indien hij van voertuig wisselt tijdens het gebruik van het blad;
- d.
de stand van de kilometerteller:
- —
aan het begin van de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd,
- —
aan het eind van de laatste rit die op het blad wordt geregistreerd,
- —
indien hij van voertuig wisselt tijdens een werkdag (stand in het voertuig waaraan hij was toegewezen en de stand in het volgende voertuig waaraan hij is toegewezen);
- e.
indien relevant, het tijdstip waarop van voertuig werd gewisseld.
5 bis
De bestuurder voert in het controleapparaat in overeenstemming met aanhangsel 1B de symbolen in van de landen waarin hij zijn dagelijkse werktijd begint en eindigt.
Het invoeren van de bovengenoemde gegevens wordt geactiveerd door de bestuurder en kan geheel handmatig of automatisch geschieden, indien het controleapparaat gekoppeld is aan een satellietvolgsysteem.
6
Het controleapparaat omschreven in aanhangsel 1 wordt zodanig vormgegeven dat het voor een bevoegde functionaris die belast is met de inspectie mogelijk is zo nodig na het openen van de apparatuur het geen geregistreerd is met betrekking tot de negen aan de inspectie voorgaande uren af te lezen zonder het blad permanent te vervormen, beschadigen of vuil te maken.
Het apparaat is voorts zodanig vormgegeven dat het zonder de behuizing te openen mogelijk is te controleren of er registratie plaatsvindt.
7
- a.
Een bestuurder die een voertuig bestuurt dat is uitgerust met een controle apparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1, dient te allen tijde op verzoek van een functionaris die belast is met de controle het volgende te tonen:
- i.
de bestuurderskaart waarvan hij de houder is;
- ii.
de registratiebladen die op hetzelfde tijdvak betrekking hebben als het blad bedoeld in de voorgaande subparagraaf, gedurende hetwelk hij een voertuig bestuurde dat is uitgerust met een controle apparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1.
- iii.
de registratiebladen die op hetzelfde tijdvak betrekking hebben als het blad bedoeld in de voorgaande subparagraaf, gedurende hetwelk hij een voertuig bestuurde dat is uitgerust met een controle apparaat in overeenstemming met Aanhangsel 1.
Vanaf de in artikel 13bis van deze Overeenkomst vermelde toepassingsdatum dienen de onder ii vermelde tijdvakken betrekking te hebben op de huidige dag en de 28 voorgaande kalenderdagen.
- c.
Een bevoegd functionaris die belast is met de inspectie kan de naleving van de Overeenkomst controleren door middel van een onderzoek van de registratiebladen, van de getoonde of afgedrukte gegevens die door het controleapparaat zijn geregistreerd of via de bestuurderskaart of bij ontbreken daarvan door een onderzoek van andere ondersteunende documenten, die het niet-naleven van een bepaling zoals die welke zijn neergelegd in artikel 13, tweede en derde lid, rechtvaardigen.
8
Het is verboden gegevens te vervalsen, uit te wissen of te vernietigen, die zijn vastgelegd op het registratieblad, opgeslagen in het controleapparaat of op de bestuurderskaart of op afdrukken van het controleapparaat zoals omschreven in aanhangsel 1B. Hetzelfde geldt voor elke manipulatie met het controleapparaat, het registratieblad of de bestuurderskaart die kan leiden tot vervalsing, achterwege laten of vernietiging van gegevens en/of afgedrukte informatie. Er mag geen enkel apparaat in het voertuig aanwezig zijn dat gebruikt zou kunnen worden voor de genoemde vormen van manipulatie.
Artikel 13
1
Indien het controleapparaat defect raakt of slecht functioneert, laat de werkgever het repareren door een erkende installateur of werkplaats zodra de omstandigheden dat toelaten.
Indien het voertuig niet binnen één week, te rekenen vanaf de datum waarop het apparaat defect raakte of ontdekt werd dat het slecht functioneert, kan terugkeren naar de standplaats, wordt de reparatie onderweg uitgevoerd.
Op basis van door de Overeenkomstsluitende Partijen genomen maatregelen kunnen de bevoegde autoriteiten gemachtigd worden het gebruik van het voertuig te verbieden in gevallen waarin het defecte of slecht functionerende apparaat niet is hersteld zoals voorzien in de voorgaande leden.
2
- a.
Indien het apparaat buiten gebruik of defect is, noteert de bestuurder op het registratieblad of de registratiebladen, dan wel op een bij het registratieblad of de bestuurderskaart te voegen geschikt blad gegevens waarmee hij kan worden geïdentificeerd (naam en nummer van zijn rijbewijs of naam en nummer van zijn bestuurderskaart), en zijn handtekening alsmede alle informatie over de verscheidene tijdvakken die niet meer zijn geregistreerd of niet meer correct met het controle apparaat zijn afgedrukt.
- b.
Wanneer een bestuurderskaart beschadigd is, defect is, verloren of ontvreemd is, of niet in het bezit van de bestuurder is, handelt de bestuurder als volgt:
- i.
hij drukt bij de aanvang van zijn reis de gegevens af van het voertuig dat hij bestuurt en vult op die afdruk het volgende in:
- —
gegevens waarmee de bestuurder kan worden geïdentificeerd (naam en nummer van zijn rijbewijs of naam en nummer van zijn bestuurderskaart), alsmede zijn handtekening;
- —
de in artikel 12, paragraaf 3, tweede inspringing, onderdelen b, c en d bedoelde tijdvakken;
- ii.
hij drukt na beëindiging van zijn reis de informatie af die betrekking heeft op de tijdvakken die door het controle apparaat zijn geregistreerd, registreert alle tijdvakken van andere werkzaamheden, beschikbaarheid en de rust genomen sedert de bij de aanvang van de reis gemaakte afdruk, wanneer deze niet door de tachograaf zijn geregistreerd, en noteert in dat document de gegevens waarmee de bestuurder kan worden geïdentificeerd (naam en nummer van zijn rijbewijs of naam en nummer van zijn bestuurderskaart), alsmede zijn handtekening.
3
Indien een bestuurderskaart beschadigd is of niet functioneert, doet de bestuurder de kaart toekomen aan de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waarin hij zijn normale woonplaats heeft. Van ontvreemding van de bestuurderskaart wordt formeel aangifte gedaan bij de bevoegde autoriteiten van de Staat waar de ontvreemding heeft plaatsgevonden.
Bij verlies van de bestuurderskaart dient een formele verklaring te worden afgelegd bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart hebben afgegeven en bij de bevoegde autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar hij zijn normale woonplaats heeft, indien dit een andere Partij betreft.
De bestuurder kan ten hoogste vijftien kalenderdagen zonder bestuurderskaart blijven rijden of langer indien dit nodig is om het voertuig te laten terugkeren naar de standplaats, mits de bestuurder kan aantonen dat het onmogelijk is de kaart in die periode te tonen of te gebruiken.
Indien de autoriteiten van de Overeenkomstsluitende Partij waar de bestuurder zijn normale woonplaats heeft niet dezelfde zijn als die welke zijn kaart hebben afgegeven en de laatstbedoelde verzocht worden de bestuurderskaart te verlengen, vervangen of om te wisselen, stellen zij de autoriteiten die de oude kaart hebben afgegeven in kennis van de precieze redenen voor de verlenging, vervanging of omwisseling.
Artikel 14
1
Ingevolge artikel 13, tweede lid, onderdeel b, van de Overeenkomst, dienen bestuurders die een in een Overeenkomstsluitende Partij ingeschreven voertuig besturen en aan wie de bevoegde autoriteiten nog geen bestuurderskaart hebben kunnen afgeven en die gedurende de overgangsperiode bedoeld in het eerste lid van dit artikel deelnemen aan het internationaal verkeer met een voertuig dat is uitgerust met een digitaal controleapparaat overeenkomstig aanhangsel 1B bij de bijlage, te allen tijde wanneer een functionaris belast met de inspectie daarom verzoekt in staat te zijn de afdrukken en/of registratiebladen te tonen van de lopende week en in elk geval de afdruk en/of het registratieblad van de laatste dag waarop zij reden in de voorafgaande week.
2
Het eerste lid is niet van toepassing op bestuurders van voertuigen die ingeschreven zijn in een land waar een bestuurderskaart verplicht is. De bestuurders tonen evenwel te allen tijde afdrukken indien een functionaris belast met de inspectie daarom verzoekt.
3
De in het eerste lid bedoelde afdrukken moeten worden voorzien van de gegevens waarmee de bestuurders kunnen worden geïdentificeerd (naam en nummer van het rijbewijs) alsmede hun handtekening.
Bijlage — Aanhangsel 1
Constructie, beproevings-, installatie- en controlevoorschriften
I. Definities
In dit aanhangsel wordt verstaan:
- a.
onder ‘controle-apparaat’ een apparaat dat is bestemd om in wegvoertuigen te worden ingebouwd om gegevens betreffende het rijden van deze voertuigen en bepaalde werktijden van hun bestuurders aan te geven en automatisch of semi-automatisch te registreren;
- b.
onder ‘registratieblad’ een blad dat is ontworpen om aantekeningen op te nemen en te registreren, dat dient te worden aangebracht in het controle-apparaat en waarop de schrijfstiften van dit apparaat continu de diagrammen van de te registreren gegevens optekenen;
- c.
onder ‘constante van het controle-apparaat’ het getal dat de waarde aangeeft van het ingangssignaal dat nodig is ter aanduiding en registratie van een afgelegde afstand van 1 km; deze constante moet hetzij in omwentelingen per kilometer (k = …omw/km), hetzij in impulsen per kilometer (k = …imp/km) worden uitgedrukt;
- d.
onder ‘kenmerkende coëfficiënt van het voertuig’ het getal dat de waarde aangeeft van het uitgangssignaal van het op het voertuig aangebrachte onderdeel voor de aansluiting op het controle-apparaat (in sommige gevallen aftakas van de versnellingsbak, soms ook wiel van het voertuig), wanneer het voertuig de afstand van een km aflegt, gemeten onder normale beproevingsomstandigheden (zie hoofdstuk VI, vierde lid, van dit aanhangsel). De kenmerkende coëfficiënt wordt hetzij in omwentelingen per kilometer (w = …omw/uur), hetzij in impulsen per kilometer (w = … imp/km) uitgedrukt;
- e.
onder ‘effectieve omtrek der wielbanden’ het gemiddelde der afstanden, afgelegd door elk der het voertuig aandrijvende wielen (aandrijfwielen) bij een volledige omwenteling. Het meten van deze afstanden moet geschieden onder normale beproevingsomstandigheden (zie hoofdstuk VI, vierde lid, van dit aanhangsel) en wordt als volgt uitgedrukt: 1 = … mm’.
II. Algemene kenmerken en functies van het controle-apparaat
Het controle-apparaat moet onderstaande gegevens registreren:
- 1.
afstand, afgelegd door het voertuig;
- 2.
snelheid van het voertuig;
- 3.
rijtijd;
- 4.
overige werktijden en beschikbaarheidstijden;
- 5.
arbeidsonderbrekingen en dagelijkse rusttijden;
- 6.
opening van de kast die het registratieblad bevat;
- 7.
voor elektronische controle-apparaten die functioneren op basis van signalen die elektrisch worden overgebracht door de afstand- en snelheidsreceptor: elke onderbreking van meer dan 100 milliseconden van de toevoer van het apparaat (met uitzondering van de verlichting), van de toevoer van de afstands- en snelheidsreceptor en elke onderbreking van het signaal van de afstands- en snelheidsreceptor.
Bij voertuigen die worden gebruikt door twee bestuurders moeten de onder 3, 4 en 5 genoemde gegevens gelijktijdig en onderscheidbaar op twee aparte bladen door het apparaat kunnen worden geregistreerd.
III. Constructie-eisen van het controle-apparaat
A. Algemeen
1
De volgende inrichtingen zijn voor het controle-apparaat voorgeschreven:
- a.
inrichtingen waarop kan worden afgelezen:
- —
de afgelegde afstand (totaalteller),
- —
de snelheid (tachometer),
- —
de tijd (uurwerk);
- b.
registreerinrichtingen, te weten:
- —
een registreertoestel voor de afgelegde afstand,
- —
een registreertoestel voor de snelheid,
- —
een of meer registreertoestellen voor de tijd, die voldoen aan de in hoofdstuk III, C, onder 4, gestelde eisen;
- c.
een merkinrichting die op het registratieblad afzonderlijk aangeeft:
- —
elk openen van de kast die dit blad bevat,
- —
voor de elektronische controle-apparaten als bedoeld in punt 7 van hoofdstuk II: elke onderbreking van de toevoer van meer dan 100 milliseconden van het apparaat (met uitzondering van de verlichting), uiterlijk op het moment dat er weer toevoer is,
- —
voor de elektronische controle-apparaten als bedoeld in punt 7 van hoofdstuk II: elke onderbreking van de toevoer van meer dan 100 milliseconden van de afstands- en snelheidsreceptor en elke onderbreking van het signaal van de afstands- en snelheidsreceptor.
2
Indien in het apparaat andere inrichtingen dan de bovengenoemde aanwezig zijn, mogen deze de juiste werking der verplichte inrichtingen niet schaden en het aflezen daarvan niet bemoeilijken. Wanneer het controle-apparaat ter goedkeuring wordt aangeboden, dienen deze eventuele andere inrichtingen te zijn aangebracht.
3
Materiaal
- a.
Alle samenstellende delen van het controle-apparaat moeten zijn uitgevoerd in materiaal van voldoende stabiliteit en mechanische sterkte en met onveranderlijke elektrische en magnetische eigenschappen.
- b.
Elke wijziging van een samenstellend deel van het controle-apparaat of in de aard van het materiaal dat voor de vervaardiging ervan is gebruikt, moet worden goedgekeurd door de autoriteit die het apparaat heeft goedgekeurd.
4
Meting van de afgelegde afstand
De afgelegde afstanden kunnen worden opgeteld en geregistreerd:
- —
hetzij bij vooruitrijden en achteruitrijden
- —
hetzij uitsluitend bij vooruitrijden.
Het eventueel registreren der achteruitrijmanoeuvres mag beslist geen invloed uitoefenen op de duidelijkheid en de nauwkeurigheid van de overige registraties.
5
Meting van de snelheid
- a.
Het meetbereik van de snelheidsmeter is vastgelegd in het modelgoedkeuringscertificaat.
- b.
De eigen frequentie en het dempingsorgaan van het meetmechanisme moeten zodanig zijn, dat de aflees- en registreerinrichtingen van de snelheid in het meetbereik, binnen de maximaal toelaatbare toleranties, versnellingen kunnen volgen tot 2 m/s2.
6
Tijdmeting (uurwerk)
- a.
De aandrijving van het bijstelorgaan moet zich bevinden binnenin de kast welke het registratieblad bevat en waarvan elk openen automatisch wordt opgetekend op het registratieblad.
- b.
Indien het voortbewegingsmechanisme van het registratieblad door het uurwerk wordt aangedreven, moet de tijd gedurende welke het geheel opgewonden uurwerk juist aanwijst ten minste 10% langer zijn dan de tijd waarin geregistreerd kan worden op het grootste aantal bladen dat het apparaat kan bevatten.
7
Verlichting en bescherming
- a.
De afleesinrichtingen van het controle-apparaat moeten zijn voorzien van een afdoende, niet-verblindende verlichting.
- b.
Alle inwendige delen van het apparaat moeten voor normale gebruiksomstandigheden beschermd zijn tegen vocht en stof. Verder moeten zij door middel van omhulsels die kunnen worden verzegeld, beschermd zijn tegen ingrepen van buitenaf.
B. Afleesinrichtingen
1
Afleesinrichting voor de afgelegde afstand (totaalteller)
- a.
De afleeseenheid voor de afgelegde afstand moet 0,1 km zijn. De cijfers die hectometers aangeven moeten nauwkeurig kunnen worden onderscheiden van de cijfers die het aantal hele kilometers aangeven.
- b.
De cijfers van de totaalteller moeten duidelijk leesbaar zijn en een hoogte van ten minste 4 mm hebben.
- c.
De totaalteller moet kunnen aanwijzen tot ten minste 99.999,9 km.
2
Afleesinrichting voor de snelheid (tachometer)
- a.
Binnen het meetbereik moet de snelheidsschaal gelijkelijk zijn ingedeeld in 1, 2, 5 of 10 km/u. De snelheidswaarde van een onderverdeling (tussenruimte tussen twee achtereenvolgende deelstreepjes) mag niet meer bedragen dan 10% van de hoogste snelheid die op het eind van de schaal is aangegeven.
- b.
Het aanwijsbereik boven het meetbereik behoeft niet te zijn becijferd.
- c.
De afstand tussen twee achtereenvolgende deelstreepjes overeenkomend met een snelheidsverschil van 10 km/u mag niet minder bedragen dan 10 mm.
- d.
Op een afleesinrichting met een wijzer mag de afstand tussen de wijzer en de wijzerplaat niet groter zijn dan 3 mm.
3
Afleesinrichting voor de tijd (uurwerk)
De afleesinrichting voor de tijd moet aan de buitenkant van het controle-apparaat zichtbaar zijn en moet duidelijk, gemakkelijk en ondubbelzinnig afleesbaar zijn.
C. Registreerinrichtingen
1
Algemeen
- a.
In ieder controle-apparaat, ongeacht de vorm van het registratieblad (band of schijf), moet een merkteken aanwezig zijn waardoor het registratieblad op juiste wijze kan worden ingebracht zodat er overeenstemming bestaat tussen de door het uurwerk aangegeven tijd en de uuraanduiding op het blad.
- b.
Het mechanisme dat het registratieblad aandrijft, moet zo zijn uitgevoerd dat de aandrijving zonder speling geschiedt en dat het blad vrijelijk kan worden ingebracht en verwijderd.
- c.
Het voortbewegingsinstrument van het registratieblad wordt, indien dit schijfvormig is, aangedreven door het uurwerkmechanisme. In dat geval moet de draaiende beweging van het blad continu en gelijkmatig zijn, met een minimumsnelheid van 7 mm/u, gemeten aan de binnenkant van de ronde strook die de snelheidsregistratiezone begrenst.
Bij apparaten van het bandtype waarbij het voortbewegingsorgaan der bladen wordt aangedreven door het uurwerkmechanisme, moet de rechtlijnige voortbewegingssnelheid ten minste 10 mm/u bedragen.
- d.
Het registreren van de afgelegde afstand, de snelheid van het voertuig en het openen van de kast die het (de) blad(en) bevat, dient automatisch te geschieden.
2
Registrering van de afgelegde afstand
- a.
Iedere afgelegde afstand van 1 km moet op het diagram worden weergegeven door een verandering van ten minste 1 mm op de desbetreffende coördinaat.
- b.
Zelfs bij snelheden die dicht bij het maximale meetbereik zijn gelegen, moet het diagram van de afgelegde afstand duidelijk afleesbaar zijn.
3
Registrering van de snelheid
- a.
De registratiestift voor de snelheid moet zich in principe rechtlijnig verplaatsen, loodrecht op de bewegingsrichting van het registratieblad, ongeacht de vorm daarvan.
Evenwel kan een kromlijnige beweging van de stift worden toegelaten op de volgende voorwaarden:
- —
de door de stift getrokken lijn staat loodrecht op de gemiddelde omtrek (bij schijfvormige bladen) of op de as van de zone, bestemd voor het registreren van de snelheid (bij bandvormige bladen);
- —
de verhouding tussen de kromtestraal van de door de stift getrokken lijn en de breedte van de zone, bestemd voor het registreren van de snelheid, bedraagt niet minder dan 2,4 : 1, ongeacht de vorm van het registratieblad;
- —
de onderscheiden lijnen van de tijdschaal moeten door de voor het registreren bestemde zone lopen in een kromme met gelijke straal als de door de stift getrokken lijn. De afstand tussen de lijnen mag ten hoogste overeenkomen met één uur op de tijdschaal.
- b.
Iedere verandering van 10 km/u van de snelheid moet op het diagram worden weergegeven door een verandering van ten minste 1,5 mm op de desbetreffende coördinaat.
4
Registrering der tijden
- a.
Het controle-apparaat moet de rijtijd volledig automatisch registreren. Het moet tevens, door eventuele bediening van een schakelinrichting, onderstaande tijdcategorieën registreren:
- i.
onder het teken
: de rijtijd;
- ii.
onder het teken
: alle andere werktijden;
- iii.
onder het teken
: de beschikbaarheidstijd, te weten:
- —
de wachttijd, dat wil zeggen de tijd gedurende welke de bestuurders slechts op hun post behoeven te zijn voor het beantwoorden van eventuele telefonische oproepen om het voertuig (weer) te gaan besturen of om andere werkzaamheden te verrichten,
- —
de naast de bestuurder doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt,
- —
de op een slaapbank doorgebrachte tijd terwijl het voertuig rijdt;
- iv)
onder het teken
: de onderbrekingen van de rijtijden en de dagelijkse rusttijden.
Elke Overeenkomstsluitende Partij kan toestaan dat alle onder ii) en iii) genoemde tijden op de registratiebladen die worden gebruikt in op haar grondgebied ingeschreven voertuigen onder het teken
worden geregistreerd.
- b.
Aan de hand van de kenmerken van de lijnen, hun ligging ten opzichte van elkaar en eventueel de in 4 a. genoemde tekens, moet men duidelijk de aard der verschillende tijden kunnen onderkennen.
De aard der verschillende tijdgroepen wordt op het diagram weergegeven door verschillende dikten der desbetreffende merkstrepen of door enig ander systeem dat ten minste even doelmatig is ten aanzien van de afleesbaarheid en de interpretatie van het diagram.
- c.
Bij voertuigen die door een uit meer dan één bestuurder bestaande bemanning worden gebruikt, moet de registrering van de sub 4 a) genoemde gegevens op twee afzonderlijke bladen geschieden, waarbij ieder blad voor één bestuurder is bestemd. In dit geval moeten de verschillende bladen ofwel door hetzelfde mechanisme, ofwel door gesynchroniseerde mechanismen worden voortbewogen.
D. Afsluitingen
1
De kast die het registratieblad of de registratiebladen en het bedieningsinstrument van de bijstelinrichting bevat, moet van een slot zijn voorzien.
2
Elk openen van de kast die het registratieblad of de registratiebladen en het bedieningsinstrument van de bijstelinrichting bevat, moet automatisch op het blad of de bladen worden aangegeven.
E. Opschriften
1
Op de wijzerplaat van het apparaat moeten onderstaande opschriften voorkomen:
- —
in de buurt van het door de totaalteller aangegeven getal, de meeteenheid der afstanden, die door het symbool ‘km’ wordt aangegeven;
- —
in de nabijheid van de snelheidsschaal, de aanduiding ‘km/u’;
- —
het meetbereik van de tachometer in de vorm ‘Vmin … km/u, Vmax …km/u’. Deze aanduiding is niet noodzakelijk wanneer zij voorkomt op de opschriftenplaat van het apparaat.
Deze voorschriften zijn echter niet van toepassing op vóór 10 augustus 1970 goedgekeurde controle-apparaten.
2
Op de opschriftenplaat die met het apparaat één geheel vormt, moeten op het geïnstalleerde controle-apparaat de volgende vermeldingen zichtbaar voorkomen:
- —
naam en adres van de fabrikant van het apparaat,
- —
fabricagenummer en bouwjaar,
- —
goedkeuringsmerk van het model van het apparaat,
- —
de constante van het apparaat in de vorm ‘k = … omw/km’ of ‘ k = … imp/km’,
- —
eventueel het snelheidsmeetbereik in de vorm als in sub 1 aangegeven,
- —
indien de gevoeligheid van het instrument voor de inclinatiehoek de door het controle-apparaat geleverde gegevens meer kan beïnvloeden dan volgens de toleranties is toegelaten: de toegestane hoek in de vorm
- —
waarbij α de hoek is, gemeten vanaf de horizontale positie van de voorkant (omhooggericht) van het apparaat waarvoor het instrument is geijkt, terwijl β en γ respectievelijk de maximale toegestane afwijkingen naar boven en naar beneden ten opzichte van de hoek α voorstellen.
F. Maximaal toelaatbare toleranties (aflees- en registreerinrichtingen)
1
Op de proefbank vóór de installatie
- a.
afgelegde afstand:
1% meer of minder dan de werkelijke afstand, die ten minste 1 km moet zijn;
- b.
snelheid:
± 3 km/u meer of minder dan de werkelijke snelheid;
- c.
tijd:
± 2 minuten per dag, met een maximum van 10 minuten per 7 dagen indien de looptijd van het uurwerk na opwinden niet minder bedraagt dan deze periode.
2
Bij installatie
- a.
afgelegde afstand:
2% meer of minder dan de werkelijke afstand, die ten minste 1 km moet zijn;
- b.
snelheid:
4 km/u meer of minder dan de werkelijke snelheid;
- c.
tijd:
± 2 minuten per dag of
± 10 minuten per 7 dagen.
3
In gebruik
- a.
afgelegde afstand:
4% meer of minder dan de werkelijke afstand, die ten minste 1 km moet zijn;
- b.
snelheid:
6 km/u meer of minder dan de werkelijke snelheid;
- c.
tijd:
± 2 minuten per dag of
± 10 minuten per 7 dagen.
4
De in sub 1, 2 en 3 aangegeven maximaal toelaatbare toleranties gelden voor temperaturen tussen 0° en 40°C, gemeten in de onmiddellijke nabijheid van het apparaat.
5
De sub 2 en 3 aangegeven maximaal toelaatbare toleranties gelden wanneer zij zijn gemeten volgens hoofdstuk VI.
IV. Registratiebladen
A. Algemeen
1
De registratiebladen moeten van zodanige kwaliteit zijn dat zij het normale functioneren van het apparaat niet belemmeren en dat de daarop opgetekende registraties onuitwisbaar, duidelijk afleesbaar en herkenbaar zijn.
De afmetingen van de registratiebladen en de daarop weergegeven registraties moeten bij normale vochtigheid en temperatuur niet veranderen.
Bovendien moet elk bemanningslid, zonder de bladen te beschadigen of de afleesbaarheid van de registraties te schaden, de volgende gegevens erop kunnen aantekenen:
- a.
zijn achternaam en voornaam bij het begin van het gebruik van het blad;
- b.
datum en plaats van begin en einde van het gebruik van het blad;
- c.
nummer van de kentekenplaat van het voertuig waarop hij is tewerkgesteld, zowel bij het begin van de eerste op het blad geregistreerde rit als daarna, bij wisseling van voertuig, tijdens het gebruik van het blad;
- d.
de stand van de kilometerteller:
- —
vóór de eerste op het blad geregistreerde rit,
- —
aan het einde van de laatste op het blad geregistreerde rit,
- —
in geval van wisseling van voertuig tijdens een werkdag (stand van het voertuig waarop hij is tewerkgesteld en stand van het voertuig waarop hij wordt tewerkgesteld);
- e.
de tijd waarop eventueel van voertuig werd gewisseld.
De registraties moeten, onder normale omstandigheden bewaard, gedurende ten minste één jaar goed leesbaar blijven.
2
De minimale registreercapaciteit der registratiebladen moet, ongeacht hun vorm, 24 uur bedragen.
Indien meerdere schijven met elkaar zijn verbonden ter verhoging van de zonder tussenkomst van het personeel bereikbare registreercapaciteit, moeten de verbindingen tussen de verschillende schijven zodanig zijn uitgevoerd dat de registraties op de overgangspunten van de ene schijf naar de volgende geen onderbrekingen of overlappingen vertonen.
B. Registratiezones en verdeling
1
De registratiebladen bevatten de volgende registratiezones:
- —
zone waarop uitsluitend snelheidsaanduidingen mogen worden opgetekend,
- —
zone waarop uitsluitend aanduidingen inzake de afgelegde afstanden mogen worden opgetekend,
- —
zone of zones voor de aanduidingen inzake de rijtijd, de andere werktijden, de beschikbaarheidstijden, de arbeidsonderbrekingen en de rusttijden der bestuurders.
2
De zone bestemd voor het optekenen van de snelheid moet een onderverdeling bezitten van 20 km/u of kleiner. Op elke streep van deze onderverdeling moet in cijfers de overeenkomstige snelheid zijn aangegeven. Het symbool km/u moet ten minste één keer voorkomen binnen deze zone. De laatste streep van deze zone moet samenvallen met de bovenste grens van het meetbereik.
3
De zone bestemd voor het optekenen der afgelegde afstanden moet zodanig zijn bedrukt dat het aantal afgelegde kilometers gemakkelijk kan worden afgelezen.
4
In de zone(s) bestemd voor het optekenen van de onder 1 bedoelde tijden, dienen gegevens vermeld te zijn, waardoor men ondubbelzinnig de verschillende tijdgroepen kan onderkennen.
C. Gedrukte opschriften op de registratiebladen
Elk blad moet in drukletters de volgende gegevens bevatten:
- —
naam en adres of merk van de fabrikant,
- —
goedkeuringsmerk van het model van het blad,
- —
goedkeuringsmerk van het model of de modellen van de controle-apparaten waarbij het blad mag worden gebruikt,
- —
bovengrens van de registreerbare snelheid in km/u.
Ieder blad moet bovendien ten minste één onderverdeelde, gedrukte tijdschaal bevatten, ten einde de tijd direct te kunnen aflezen met tussenruimten van 15 minuten, alsmede de mogelijkheid om op eenvoudige wijze perioden van vijf minuten te bepalen.
D. Open ruimte voor handgeschreven aantekeningen
De bladen moeten een open ruimte bevatten waarop de bestuurder ten minste de volgende aantekeningen kan schrijven:
- —
naam en voornaam van de bestuurder,
- —
datum en plaats van begin en einde van het gebruik van het blad,
- —
nummer van de kentekenplaat van het (de) voertuig(en) waarop de bestuurder tijdens het gebruik van het blad is tewerkgesteld,
- —
de stand van de kilometerteller van het(de) voertuig(en) waarop de bestuurder tijdens het gebruik van het blad is tewerkgesteld,
- —
tijdstip waarop van voertuig werd gewisseld.
V. Installatie van het controle-apparaat
A. Algemeen
1
De controle-apparaten moeten zodanig in de voertuigen worden geïnstalleerd dat enerzijds de bestuurder gemakkelijk vanaf zijn zitplaats de aanwijsinrichting voor de snelheid, de totaalteller en het uurwerk kan controleren en anderzijds alle elementen ervan, met inbegrip van de overbrengingsinstrumenten, zijn beschermd tegen toevallige beschadiging.
2
De constante van het controle-apparaat moet kunnen worden aangepast aan de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig door middel van een daartoe geschikte inrichting, de adapter genoemd.
Voertuigen met verschillende brugoverbrengingen moeten zijn voorzien van een schakelinrichting om deze verschillende overbrengingen automatisch terug te brengen tot de overbrenging waarop het toestel door de adapter op het voertuig is ingesteld.
3
Na de eerste ijking wordt op het voertuig, in de nabijheid van of op het apparaat, een goed zichtbaar installatieplaatje bevestigd. Na iedere inspectie door een erkende installateur of een erkende werkplaats ten gevolge waarvan de afstelling van de installatie zelf moet worden gewijzigd, moet een nieuw plaatje worden aangebracht, dat het oude vervangt.
Het plaatje moet zijn voorzien van onderstaande gegevens:
- —
naam, adres of merk van de erkende installateur of de erkende werkplaats,
- —
kenmerkende coëfficiënt van het voertuig, in de vorm ‘w = … omw/km’ of ‘w = … imp/km’,
- —
effectieve omtrek der wielbanden, in de vorm ‘l = … mm’,
- —
datum waarop de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig is vastgesteld en de effectieve omtrek der wielbanden is gemeten.
B. Verzegelingen
De volgende onderdelen moeten worden verzegeld:
- a.
het installatieplaatje, tenzij dit zodanig is bevestigd dat het niet kan worden verwijderd zonder dat de vermeldingen erop worden vernield;
- b.
de uiteinden van de verbinding tussen het eigenlijke controle-apparaat en het voertuig;
- c.
de eigenlijke adapter en de aansluiting hiervan op het circuit;
- d.
de schakelinrichting voor voertuigen met verschillende brugoverbrengingen;
- e.
de verbindingen van de adapter en de schakelinrichting met de overige delen van de installatie;
- f.
de in hoofdstuk III, A, 7.b. genoemde omhulsels.
In bijzondere gevallen kunnen andere verzegelingen worden geëist bij de goedkeuring van het model van het controle-apparaat en de plaats van deze verzegelingen moet op het goedkeuringscertificaat worden vermeld.
Slechts de verzegelingen der verbindingen genoemd onder b), c) en e) mogen in dringende gevallen worden verwijderd; iedere verbreking van deze zegels moet schriftelijk worden gemotiveerd; deze motivering dient ter beschikking van de bevoegde autoriteit te worden gehouden.
VI. IJkingen en controles
De Overeenkomstsluitende Partijen wijzen de organen aan die de ijkingen en controles moeten verrichten.
- 1.
Certificatie van nieuwe of gerepareerde apparaten
Elk afzonderlijk apparaat, nieuw of gerepareerd, wordt gecertificeerd wat betreft de juiste werking ervan en de nauwkeurigheid van zijn gegevens en registraties binnen de in hoofdstuk III, F, 1, neergelegde grenzen, door de in hoofdstuk V, B, f) bedoelde verzegeling.
De Overeenkomstsluitende Partijen kunnen hiertoe een eerste ijking voorschrijven die bestaat uit de controle of en de bevestiging dat een nieuw of gerepareerd apparaat overeenstemt met het goedgekeurde model en/of met de eisen van de bijlage en de daarbij behorende aanhangsels, dan wel de bevoegdheid tot certificatie overdragen aan de fabrikanten of hun vertegenwoordigers.
- 2.
Installatie
Tijdens de installatie in een voertuig moeten het controle-apparaat en de hele installatie ervan voldoen aan de in hoofdstuk III, F, 2, vastgelegde bepalingen inzake de maximaal toelaatbare toleranties.
De controlebeproevingen worden verricht onder verantwoordelijkheid van de erkende installateur of de erkende werkplaats.
- 3.
Periodieke controles
- a.
Periodieke controles van de in de voertuigen geïnstalleerde controle-apparaten dienen ten minste om de twee jaar te geschieden en kunnen onder andere worden uitgevoerd in het kader van de technische inspecties van motorvoertuigen.
Met name moeten worden gecontroleerd:
- —
de juiste werking van het controle-apparaat,
- —
de aanwezigheid van het goedkeuringsmerk op de controle-apparaten,
- —
de aanwezigheid van het installatieplaatje,
- —
de ongeschonden staat der verzegelingen van het controle-apparaat en van de overige delen van de installatie,
- —
de effectieve omtrek van de wielbanden.
- b.
De controle met betrekking tot de in hoofdstuk III, F, 3, genoemde bepalingen inzake de maximaal toelaatbare toleranties bij het gebruik moet ten minste eens in de zes jaar worden uitgevoerd, waarbij iedere Overeenkomstsluitende Partij voor de op haar grondgebied ingeschreven voertuigen een kortere termijn voor deze controle kan voorschrijven. Deze controle dient de vervanging van het installatieplaatje met zich mee te brengen.
- 4.
Vaststelling van de miswijzingen
De vaststelling van de miswijzingen bij installatie en in gebruik geschiedt onder de volgende omstandigheden, die beschouwd moeten worden als normale beproevingsvoorwaarden:
- —
onbelast voertuig, in normale rijomstandigheden,
- —
bandenspanning overeenkomstig de door de fabrikant verstrekte gegevens,
- —
slijtage der banden binnen de door de geldende voorschriften toegelaten grenzen,
- —
voortbeweging van het voertuig: het voertuig moet zich, aangedreven door zijn eigen motor, in rechte lijn over een plat vlak bewegen met een snelheid van 50 ± 5 km/u; de controle kan ook plaatsvinden op een daartoe geschikte proefbank, mits sprake is van een vergelijkbare nauwkeurigheid.
Aanhangsel 1B. Constructie-, beproevings-, installatie- en controlevoorschriften voor het digitale controleapparaat dat gebruikt wordt bij het wegvervoer
Artikel 1. Preambule
1
Aangezien dit aanhangsel een aanpassing vormt van aanhangsel IB van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer1), wordt de inhoud van deze bijlage vanwege de omvang en het zeer technische karakter niet opnieuw weergegeven in de AETR. Voor de complete officiële tekst en de achtereenvolgende wijzigingen worden de Overeenkomstsluitende Partijen verwezen naar het Publicatieblad van de Europese Unie.
De inhoud van dit aanhangsel 1B is daarom beperkt tot een inleiding waarin de verwijzingen naar de relevante teksten van de Europese Unie en uit de Publicatiebladen waarin zij zijn gepubliceerd geciteerd, waarbij door middel van kruisverwijzingen de nadruk wordt gelegd op de specifieke punten waarop de bijlage moest worden aangepast aan de context van de AETR.
2
Teneinde overleg over die bijlage en de ter wille van de AETR doorgevoerde aanpassingen alsmede een algemeen overzicht van de tekst mogelijk te maken zal het secretariaat van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties een geconsolideerde versie opstellen. Deze versie zal evenwel geen rechtskracht hebben. Deze versie, die is opgesteld in de officiële talen van de VN-ECE, zal wanneer nodig worden geactualiseerd.
Artikel 2. Inleidende bepalingen tot aanhangsel 1B
1
In overeenstemming met het eerste lid van artikel 1 hierboven, worden de Overeenkomstsluitende Partijen uitgenodigd, ten behoeve van overleg over aanhangsel IB, nota te nemen van de Verordeningen van de Commissie, nr. 1360/2002 van 13 juni 2002 en van nr. 432/2004 van 5 maart 2004 (zie de voetnoot hieronder voor de data van publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie), waarbij Verordening van de Raad (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer respectievelijk voor de zevende en achtste keer wordt aangepast aan de vooruitgang van de techniek.
2
Voor de toepassing van aanhangsel 1B:
- 2.1.
De termen in de linkerkolom hieronder worden vervangen door de desbetreffende termen in de rechterkolom:
Termen gebruikt in aanhangsel IB
Termen gebruikt in de AETR
Lidstaten
Overeenkomstsluitende Partijen
Lidstaat
overeenkomstsluitende staat
bijlage (IB)
aanhangsel (1B)
Aanhangsel
vervangen door
subaanhangsel
Verordening
Overeenkomst of AETR
Gemeenschap
VN-ECE
Recording equipment (uitsluitend in de Engelse versie)
Control device (uitsluitend in de Engelse versie)
- 2.2.
Verwijzingen naar de wet- en regelgeving in de linkerkolom hieronder worden vervangen door de teksten in de rechterkolom:
Wet- en regelgeving van de Europese Gemeenschap
Wetsteksten van de VN-ECE
Verordening van de Raad (EEG) nr. 3821/85
Richtlijn van de Raad nr. 92/23/EEG
vervangen door
ECE-voorschrift 54
Richtlijn van de Commissie nr. 95/54/EG tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek
Richtlijn van de Raad 72/245/EEG
ECE-voorschrift 10
- 2.3.
Hieronder volgt een lijst van teksten of bepalingen waarvoor geen ECE-equivalent bestaat of waarvoor meer informatie nodig is. Deze teksten of informatie worden alleen genoemd ter referentie.
- 2.3.1.
De maximumsnelheid voor het instellen van de snelheidsbegrenzer zoals omschreven in I (Definities), bb) van bijlage IB/aanhangsel 1B voldoet aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 92/6/EEG van 10 februari 1992 (PB nr. L57, 2 maart 1992).
- 2.3.2.
Het meten van afstanden zoals omschreven in I (Definities), u) van bijlage IB/aanhangsel 1B voldoet aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 97/27/EG van 22 juli 1997, zoals laatstelijk gewijzigd (PB L 233, 25 augustus 1997).
- 2.3.3.
Het identificeren van het voertuig zoals omschreven in I (Definities), nn) van bijlage IB/aanhangsel 1B voldoet aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 76/114/EEG van 18 december 1975, zoals laatstelijk gewijzigd (PB L 24, 30 januari 1976).
- 2.3.4.
De bepalingen inzake de beveiliging voldoen aan de bepalingen vervat in Aanbeveling van de Raad nr. 95/144/EG van 7 april 1995, inzake gemeenschappelijke veiligheidsbeoordelingscriteria voor informatietechnologie (ITSEC) (PB L 93, 26 april 1995).
- 2.3.5.
De bescherming van natuurlijke personen wat betreft de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van dergelijke gegevens voldoen aan de bepalingen van Richtlijn van de Raad nr. 95/46/EG van 24 oktober 1995, zoals laatstelijk gewijzigd (PB L 281, 23 november 1995).
- 2.4.
Overige bepalingen die gewijzigd of geschrapt moeten worden:
- 2.4.1.
De inhoud van voorschrift 172 is geschrapt en vervangen door ‘Gereserveerd’.
- 2.4.2.
Voorschrift 174 wordt als volgt gewijzigd:
‘het onderscheidingsteken van de Overeenkomstsluitende Partij die de kaart afgeeft. De onderscheidingstekens van Overeenkomstsluitende Partijen die geen EU-lidstaat zijn, zijn opgesteld in overeenstemming met het Verdrag inzake het wegverkeer van Wenen van 1968 of het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer van 1949.
- 2.4.3.
De verwijzing naar de EU-vlag met de letters ‘MS’ die betekenen ‘Member State’ in voorschrift 178 wordt vervangen door de letters ‘CP’, hetgeen betekent ‘Contracting Party’, waarbij de vlag van een Overeenkomstsluitende Partij die geen EU-lidstaat is facultatief is.
- 2.4.4.
Voorschrift 181 wordt als volgt gewijzigd:
‘Na overleg met het VN-ECE-secretariaat kunnen Overeenkomstsluitende Partijen kleuren of markeringen toevoegen, bijvoorbeeld beveiligingskenmerken, hetgeen de overige bepalingen van dit aanhangsel onverlet laat.’
- 2.4.5.
Voorschrift 278 wordt als volgt gewijzigd: ‘Interoperabiliteitsbeproevingen worden door een bevoegd orgaan uitgevoerd’.
- 2.4.6.
De voorschriften 291 tot en met 295 worden geschrapt en vervangen door ‘Gereserveerd’.
- 2.4.7.
In aanhangsel 9/subaanhangsel 9 van de AETR (Typegoedkeuring — Lijst van minimaal vereiste beproevingen), 1, 1-1, wordt de inleidende zin als volgt gewijzigd:
‘De procedure voor de typegoedkeuring van het controleapparaat (of de component) of van een tachograafkaart is gebaseerd op:’
Bijlage — Aanhangsel 2
Goedkeuringsmerk en -certificaten
I. Goedkeuringsmerk
1
Het goedkeuringsmerk bestaat uit:
- —
een rechthoek waarbinnen de letter ‘e’ is aangebracht, gevolgd door een onderscheidingsnummer van het land waar de goedkeuring werd afgegeven, in overeenstemming met de volgende gebruikelijke tekens:
Duitsland
− 1
Frankrijk
− 2
Italië
− 3
Nederland
− 4
Zweden
− 5
België
− 6
Hongarije
− 7
Tsjechische Republiek
− 8
Spanje
− 9
Servië en Montenegro
−10
Verenigd Koninkrijk
−11
Oostenrijk
−12
Luxemburg
−13
Zwitserland
−14
Noorwegen
−16
Finland
−17
Denemarken
−18
Polen
−20
Portugal
−21
Russische Federatie
−22
Griekenland
−23
Ierland
−24
Kroatië
−25
Liechtenstein
−33
Bulgarije
−34
Kazachstan
−35
Litouwen
−36
Turkije
−37
Turkmenistan
−38
Azerbeidzjan
−39
De voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
−40
Andorra
−41
Oezbekistan
−44
Cyprus
−49
Malta
−50
Overige nummers worden als volgt toegekend:
- i.
Aan landen die partij zijn bij de Overeenkomst van 1958 betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen dezelfde nummers als die welke bij die Overeenkomst aan die landen zijn toegekend;
- ii.
Aan landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst van 1958, nummers in de chronologische volgorde waarin zij deze Overeenkomst bekrachtigen of daartoe toetreden,
en
- —
een goedkeuringsnummer, overeenkomend met het nummer op het goedkeuringscertificaat dat is opgesteld voor het model van het controle-apparaat of van het blad, en aangebracht op een willekeurige plaats in de nabijheid van de rechthoek.
Noot: Om in de toekomst de gelijkvormigheid te waarborgen tussen de gebruikelijke tekens van de Overeenkomst van 1958 en die van de AETR-Overeenkomst, dienen aan nieuwe Overeenkomstsluitende Partijen in beide Overeenkomsten dezelfde nummers te worden toegekend.
2
Het goedkeuringsmerk wordt op de opschriftenplaat van elk controle-apparaat en op elk registratieblad aangebracht. Het moet onuitwisbaar zijn en steeds goed leesbaar blijven.
3
De afmetingen van het hierna weergegeven goedkeuringsmerk worden in millimeters uitgedrukt; deze afmetingen zijn minimumafmetingen. De verhoudingen tussen de afmetingen moeten in acht worden genomen.
II. Goedkeuringscertificaat voor producten in overeenstemming met Aanhangsel 1
De Overeenkomstsluitende Partij die de goedkeuring heeft verleend, verstrekt de aanvrager een goedkeuringscertificaat volgens onderstaand model. Voor de mededeling aan de overige Overeenkomstsluitende Partijen van verleende goedkeuringen of eventuele intrekkingen gebruikt elke Overeenkomstsluitende Partij kopieën van dit document.
GOEDKEURINGSCERTIFICAAT
Naam van de bevoegde instantie …
Mededeling betreffende*
- —
goedkeuring van een model van een controle-apparaat
- —
intrekking van de goedkeuring van een model van een controle-apparaat
- —
goedkeuring van een registratieblad
- —
intrekking van de goedkeuring van een registratieblad
Nr. van de goedkeuring …
1. Fabrieks- of handelsmerk …
2. Benaming van het model …
3. Naam van de fabrikant …
4. Adres van de fabrikant …
5. Ter goedkeuring aangeboden op …
6. Beproevingslaboratorium…
7. Datum en nummer van het verslag van het laboratorium …
8. Datum van goedkeuring …
9. Datum van intrekking der goedkeuring …
10. Model(len) van het controle-apparaat of de controle-apparaten waarop het blad moet worden gebruikt …
11. Plaats …
12. Datum…
13. Bijgevoegde beschrijvende documenten:…
14. Opmerkingen
…
Handtekening
III. Goedkeuringscertificaat voor producten in overeenstemming met Aanhangsel 1B
Zodra de Overeenkomstsluitende Partij een goedkeuring heeft verleend, verstrekt zij de aanvrager een goedkeuringscertificaat dat is opgesteld in overeenstemming met het onderstaande model. De Overeenkomstsluitende Partijen gebruiken kopieën van dit document teneinde de overige Overeenkomstsluitende Partijen in kennis te stellen van verleende goedkeuringen of intrekkingen.
Goedkeuringscertificaat voor producten in overeenstemming met Aanhangsel 1B
Naam van de bevoegde administratie ...
Mededeling betreffende (1):
- □
Goedkeuring
- □
Intrekking van een goedkeuring
- □
van een model van een controleapparaat
- □
van een component van een controleapparaat (2)...
- □
van een bestuurderskaart
- □
van een werkplaatskaart
- □
van een bedrijfskaart
- □
van een controleurskaart
Goedkeuring nr. ...
- 1.
Fabrieks- of handelsmerk ...
- 2.
Naam van het model ...
- 3.
Naam van de fabrikant ...
- 4.
Adres van de fabrikant ...
- 5.
Ingediend voor goedkeuring op ...
- 6.
Beproevingslaboratorium of -laboratoria ...
- 7.
Datum en nummer van rapporten ...
- 8.
Datum van goedkeuring ...
- 9.
Datum van intrekking van de goedkeuring ...
- 10.
Model(len) van component(en) van het controleapparaat waarmee de component dient te worden gebruikt ...
- 11.
Plaats ...
- 12.
Datum ...
- 13.
Bijgevoegde beschrijvende documenten ...
- 14.
Opmerkingen (o.a. over het aanbrengen van verzegelingen indien nodig)
...
...
...
(Handtekening)
Voetnoten
Symbolen gebruikt voor de digitale tachograaf.
Symbolen gebruikt voor de digitale tachograaf.
Symbolen gebruikt voor de digitale tachograaf.
Symbolen gebruikt voor de digitale tachograaf.
Zoals laatstelijk gewijzigd bij de Verordening van de Raad (EG) nr. 2135/98 van 24 september 1998 (PB L 274 van 9 oktober 1998 alsmede bij de Verordeningen van de Commissie (EG) nr. 1360/2002 van 13 juni 2002 (PB L 207 van 5 augustus 2002 (Rectificatie PB L 77 van 13 maart 2004)) en nr. 432/2004 van 5 maart 2004 (PB L 71 van 10 maart 2004).
Doorhalen hetgeen niet van toepassing is.
Aankruisen wat van toepassing is.
Vermeld in de mededeling welke component het betreft