Einde inhoudsopgave
Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Artikel 142 Verplichtingen van de Unie aan het eind van 2020
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2020
- Bronpublicatie:
24-01-2020, PbEU 2020, L 29 (uitgifte: 31-01-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-02-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-01-2020, PbEU 2020, L 29 (uitgifte: 31-01-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het Verenigd Koninkrijk is tegenover de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de financiering van de verplichtingen die de Unie tot en met 31 december 2020 is aangegaan, met uitzondering van:
- a)
verplichtingen met de overeenkomstige activa, zoals: financiële bijstandsleningen van de Unie en de daar tegenover staande balansverplichtingen, materiële vaste activa en voorzieningen in verband met de ontmanteling van kerninstallaties van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, en alle huurgerelateerde verplichtingen, immateriële activa en voorraden, activa en passiva in verband met het beheer van valutarisico, overlopende posten en alle voorzieningen die geen betrekking hebben op verplichtingen in verband met boeten, juridische procedures en financiële garanties; en
- b)
activa en passiva die verband houden met de uitvoering van de begroting en het beheer van eigen middelen, waaronder uitstaande voorschotten in het kader van voorfinanciering, vorderingen, contanten, schulden en te betalen lasten, daaronder begrepen die welke verband houden met het Europees Landbouwgarantiefonds of reeds zijn opgenomen in de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL).
2.
Met name is het Verenigd Koninkrijk verantwoordelijk voor zijn aandeel in de verplichtingen van de Unie inzake de op of voor 31 december 2020 opgebouwde pensioenrechten en rechten op andere aan arbeid gerelateerde voordelen. Betalingen in verband met deze verplichtingen worden verricht overeenkomstig de leden 5 en 6.
3.
Met ingang van 2022 stelt de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks uiterlijk op 31 maart in kennis van de betalingen die het jaar ervoor zijn verricht in verband met de op 31 december 2020 uitstaande verplichtingen en van de bijdrage van het Verenigd Koninkrijk aan die betalingen.
4.
Met ingang van 2022 doet de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks uiterlijk op 31 maart een specifiek document over pensioenen toekomen dat betrekking heeft op de situatie op 31 december van het voorgaande jaar in verband met de in lid 2 bedoelde verplichtingen en waarin het volgende wordt vermeld:
- a)
de nog te betalen resterende bedragen in verband met de in lid 5 beschreven verplichtingen;
- b)
de berekeningen die zijn gemaakt en de gegevens en aannames die zijn gebruikt om het bedrag vast te stellen dat het Verenigd Koninkrijk uiterlijk op 30 juni van het lopende jaar moet betalen in verband met de uitkering van de personeelspensioenen en de bijdragen uit de begroting van de Unie aan het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering (GSZV) van het voorgaande jaar overeenkomstig lid 6, alsook een raming van die bedragen voor het lopende jaar;
- c)
inzake de populatie per 31 december 2020: informatie over het aantal daadwerkelijke begunstigden en het geraamde aantal toekomstige begunstigden van de pensioenregeling en de ziektekostenverzekering van het personeel aan het eind van het voorgaande jaar en hun totale rechten na uitdiensttreding op dat moment;
- d)
de uitstaande verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk zoals berekend op basis van actuariële waarderingen opgesteld overeenkomstig de relevante internationale standaarden voor overheidsboekhouding (International Public Sector Accounting Standards — IPSAS) alsmede een uitleg van de evolutie van deze verplichting ten opzichte van het voorgaande jaar.
Dat document kan uiterlijk op 30 september van hetzelfde jaar worden bijgewerkt in het licht van de definitieve cijfers voor het voorgaande jaar.
5.
Waar het gaat om de in lid 2 bedoelde verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor de pensioenrechten en de andere aan arbeid gerelateerde voordelen in verband met de pensioenen van de leden en de hoge ambtsdragers van de EU die vallen onder Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad (1), Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement (2) en Verordening (EU) 2016/300 van de Raad (3), draagt het Verenigd Koninkrijk bij in de passiva zoals opgenomen in de geconsolideerde rekeningen van de Unie voor het begrotingsjaar 2020, in 10 tranches, te beginnen op 31 oktober 2021.
6.
Met betrekking tot de verantwoordelijkheid van het Verenigd Koninkrijk voor de in lid 2 bedoelde pensioenrechten en andere aan arbeid gerelateerde voordelen in verband met de pensioenen van ambtenaren van de Unie die zijn vastgesteld overeenkomstig de Artikelen 77 tot en met 84 van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en in verband met de pensioenen van tijdelijke functionarissen, arbeidscontractanten en parlementaire medewerkers die zijn vastgesteld overeenkomstig de Artikelen 33 tot en met 40, 101 tot en met 114 en Artikel 135, respectievelijk, van de Regeling welke van toepassing is op de ander personeelsleden van de Europese Unie, draagt het Verenigd Koninkrijk jaarlijks bij in de netto betalingen uit de begroting van de Unie aan elke begunstigde en in de daarmee samenhangende bijdrage uit de begroting van de Unie aan het GSZV voor elke begunstigde of persoon die via een begunstigde is begunstigd. De betalingen van die bijdrage beginnen op 30 juni 2022.
Voor de in de eerste alinea bedoelde pensioenen bedraagt de betaling door het Verenigd Koninkrijk het totaal van de nettobetalingen uit de EU-begroting in het voorgaande jaar voor elke begunstigde, vermenigvuldigd met het aandeel van het Verenigd Koninkrijk en met een percentage dat specifiek is voor elke begunstigde (‘specifiek percentage’). Dit specifieke percentage is als volgt:
- a)
het specifieke percentage bedraagt 100 % voor een begunstigde die op 1 januari 2021 pensioen ontvangt;
- b)
het specifieke percentage wordt voor iedere andere begunstigde van een pensioen berekend als de verhouding tussen de overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en met name bijlage VIII daarbij op of voor 31 december 2020 verworven pensioenrechten, met inbegrip van de op die datum overgedragen pensioenrechten, en de rechten die zijn verworven op de datum van pensionering of van overlijden, indien dat eerder plaatsvindt, of op de datum waarop de betrokkene uit de regeling stapt;
- c)
voor de bijdrage uit de begroting aan het GSZV wordt het specifieke percentage berekend als de verhouding tussen het aantal jaren dat de begunstigde tot en met 31 december 2020 aan de pensioenregeling heeft bijgedragen en het totale aantal jaren dat de begunstigde of de onder het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie vallende persoon op wie de rechten krachtens het GSZV worden gebaseerd, bij pensionering aan de pensioenregeling heeft bijgedragen.
Voor een begunstigde van een overeenkomstig het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie vastgesteld overlevingspensioen of wezenpensioen berust de berekening op de loopbaan van de persoon die onder het Statuut valt en waarop het overlevingspensioen of het wezenpensioen is gebaseerd.
Zo lang de verplichting in verband met dit lid niet is tenietgedaan, kan het Verenigd Koninkrijk de Unie in om het even welk jaar (‘jaar n’) voor 1 maart van jaar n een verzoek doen toekomen om de uitstaande verplichtingen op 31 december van jaar n te betalen. De Unie stelt het bedrag van de uitstaande verplichting in verband met de aan het pensioen en het GSZV gerelateerde voordelen na uitdiensttreding vast volgens de in lid 4, onder d), gebruikte methode. Als het Verenigd Koninkrijk ermee instemt, betaalt het dat bedrag in vijf tranches, waarbij de eerste betaling plaatsvindt in het jaar n+1. Het Verenigd Koninkrijk dekt zijn verplichting voor jaar n ook door middel van de in dit lid uiteengezette procedure. Nadat die betaling is voltooid, vervallen, mits de in lid 5 bedoelde betalingen zijn voltooid, de resterende verplichtingen uit hoofde van dit Artikel. Het in Artikel 165, lid 1, onder f), bedoelde Comité Financiële bepalingen en het Gemengd Comité worden in kennis gesteld van deze situatie.
Voetnoten
Verordening nr. 422/67/EEG, nr. 5/67/Euratom van de Raad van 25 juli 1967 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor de Voorzitter en de leden van de Commissie, de President, de rechters en de griffier van, alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie (PB P 187 van 8.8.1967, blz. 1).
Besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PB L 262 van 7.10.2005, blz. 1).
Verordening (EU) 2016/300 van de Raad van 29 februari 2016 tot vaststelling van de geldelijke regeling voor hoge ambtsdragers van de EU (PB L 58 van 4.3.2016, blz. 1).