Einde inhoudsopgave
Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Artikel 143 Voorwaardelijke financiële verplichtingen in verband met leningen voor financiële bijstand, het EFSI, het EFDO en het externe leningsmandaat
Geldend
Geldend vanaf 13-06-2020
- Bronpublicatie:
12-06-2020, PbEU 2020, L 225 (uitgifte: 14-07-2020, regelingnummer: 2020/1022 (1/2020))
- Inwerkingtreding
13-06-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-06-2020, PbEU 2020, L 225 (uitgifte: 14-07-2020, regelingnummer: 2020/1022 (1/2020))
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
1.
Het Verenigd Koninkrijk is tegenover de Unie aansprakelijk voor zijn aandeel in de voorwaardelijke financiële verplichtingen van de Unie die voortvloeien uit financiële verrichtingen:
- a)
waartoe voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord door het Europees Parlement en de Raad of door de Commissie is besloten, indien dergelijke financiële verrichtingen verband houden met leningen voor financiële bijstand waartoe is besloten overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad (1), Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad (2), of de besluiten van het Europees Parlement en de Raad tot toekenning van macrofinanciële bijstand aan verschillende landen op basis van voorzieningen overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad (3) of Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 van de Raad (4);
- b)
die voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord zijn goedgekeurd door de organen, entiteiten of personen die rechtstreeks zijn belast met de uitvoering van de financiële verrichtingen met betrekking tot begrotingsgaranties die ofwel ten gunste van de EIB zijn verleend via het EFSI overeenkomstig Verordening (EU) nr. 2015/1017 of via het externe leningsmandaat overeenkomstig Verordening (EU) nr. 480/2009 of Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 en Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad (5) of Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (6), ofwel ten gunste van in aanmerking komende tegenpartijen zijn verleend (EFDO).
Op 31 juli 2020 bezorgt de Unie het Verenigd Koninkrijk een specifiek verslag over deze financiële verrichtingen, met daarin voor elk type instrument informatie over:
- a)
de financiële verplichtingen die voortvloeien uit deze financiële verrichtingen op de datum van inwerkingtreding van dit akkoord;
- b)
in voorkomend geval, de voorzieningen die op de dag van inwerkingtreding van dit akkoord in de respectieve garantiefondsen of op de respectieve trustrekeningen worden aangehouden ter dekking van de onder a) bedoelde financiële verplichtingen en de respectieve voorzieningen die vastgelegd en nog niet betaald zijn.
In de geconsolideerde rekeningen van de Unie voor 2020 worden de betalingen uit de voorzieningen bedoeld in de tweede alinea, onder b), vanaf de datum van inwerkingtreding van dit akkoord tot en met 31 december 2020 openbaar gemaakt voor dezelfde financiële verrichtingen als de verrichtingen die in dit lid worden bedoeld, maar waartoe op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord wordt besloten.
De verplichting van het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de Unie met betrekking tot de in dit lid bedoelde financiële verrichtingen wordt onverlet gelaten door eventuele herstructureringen van deze financiële verrichtingen. In het bijzonder mag de financiële blootstelling van het Verenigd Koninkrijk niet toenemen, in nominale termen, ten opzichte van de situatie onmiddellijk voorafgaand aan de herstructurering.
2.
Voor de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen is de Unie tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor zijn aandeel in:
- a)
de bedragen die de Unie van in gebreke gebleven debiteuren of in verband met onverschuldigde betalingen terugvordert; en
- b)
netto-inkomsten die uit het verschil tussen de financiële en operationele ontvangsten en de financiële en operationele uitgaven voortvloeien en die als algemene ontvangsten of bestemmingsontvangsten in de begroting van de Unie zijn opgenomen.
Voor de inkomsten uit het beheer van activa van de voorziening getroffen voor instrumenten met een voorziening berekent de Unie een percentage van de ontvangsten als de verhouding tussen de netto-inkomsten uit het beheer van de activa van het voorgaande jaar en de totale voorziening aan het eind van het voorgaande jaar. Het bedrag van de verplichting ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk voor de ontvangsten uit het beheer van de activa van de voorziening is het bedrag dat wordt verkregen door de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk, als bedoeld in lid 5, te vermenigvuldigen met dat ontvangstenpercentage.
3.
Uiterlijk op 31 maart 2021 deelt de Unie het Verenigd Koninkrijk voor elk in lid 1 bedoeld instrument dat voorziet in een voorziening uit begroting van de Unie de volgende gegevens mee aan het Verenigd Koninkrijk:
- a)
zijn initiële voorziening, berekend als het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de som van:
- i)
de voorzieningen die per 31 december 2020 zijn getroffen in het overeenkomstige garantiefonds;
- ii)
het bedrag van de vastgelegde en nog niet betaalde voorzieningen per 31 december 2020;
- iii)
de betalingen die vanaf de inwerkingtreding van dit akkoord tot en met 31 december 2020 zijn verricht in verband met financiële verrichtingen waartoe op of na de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is besloten; en
- b)
zijn standaard voorzieningspercentage, berekend als de verhouding tussen de initiële voorziening van het Verenigd Koninkrijk voor dat instrument en het in lid 1 bedoelde bedrag van de financiële verrichtingen per 31 december 2020 waartoe is besloten vóór de datum van inwerkingtreding van dit akkoord.
4.
Met ingang van 2021 verstrekt de Unie het Verenigd Koninkrijk jaarlijks op 31 maart informatie over de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen, tot deze financiële verrichtingen zijn afgelost, vervallen of beëindigd. De informatie bevat voor elk type instrument:
- a)
de op 31 december van het voorgaande jaar uitstaande voorwaardelijke verplichtingen;
- b)
de betalingen die de Unie in het voorgaande jaar heeft verricht in verband met die financiële verrichtingen en de na 31 december 2020 gecumuleerde bedragen van deze betalingen;
- c)
de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk en zijn actuele voorzieningspercentage als bedoeld in lid 5;
- d)
de vergoedingen die overeenkomstig lid 6, onder a), in het voorgaande jaar aan het Verenigd Koninkrijk zijn betaald en de na 31 december 2020 gecumuleerde bedragen van deze vergoedingen;
- e)
de in lid 2 bedoelde teruggevorderde bedragen en in de begroting van de Unie opgenomen netto-ontvangsten voor het voorgaande jaar;
- f)
zo nodig, andere nuttige informatie over de financiële verrichtingen in het voorgaande jaar.
5.
Voor elk in lid 1 bedoeld instrument moet de Unie, voor zover de basishandeling een voorziening uit de begroting van de Unie vaststelt, uiterlijk op 31 maart van elk jaar:
- a)
de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk berekenen, uitgedrukt als het bedrag van de initiële voorziening van het Verenigd Koninkrijk verminderd met:
- i)
het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in de in lid 4, onder b), bedoelde gecumuleerde betalingen uit de begroting van de Unie na 31 december 2020 in verhouding tot de financiële verrichtingen waartoe voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord is besloten;
- ii)
het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het bedrag van de vrijmakingen in voorgaande jaren in verband met de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bedoeld in lid 3, onder a), punt ii), van dit Artikel, zoals meegedeeld overeenkomstig Artikel 140, lid 3;
- iii)
de som van de per 1 januari 2021 aan het Verenigd Koninkrijk betaalde vergoedingen, als bedoeld in lid 4, onder d);
- b)
het Verenigd Koninkrijk het actuele voorzieningspercentage meedelen, vastgesteld als de verhouding tussen de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk en het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde financiële verrichtingen.
6.
Jaarlijks vanaf 2022:
- a)
als het actuele voorzieningspercentage van het Verenigd Koninkrijk voor een instrument hoger is dan zijn standaardvoorzieningspercentage voor dat instrument, is de Unie tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor dat instrument voor het bedrag dat wordt verkregen door het bedrag van de in lid 4, onder a), bedoelde financiële verplichtingen te vermenigvuldigen met het verschil tussen het actuele voorzieningspercentage en het standaardpercentage. De verplichtingen van de Unie mogen niet meer bedragen dan de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk als berekend volgens lid 5;
- b)
als het actuele voorzieningspercentage van het Verenigd Koninkrijk voor een instrument in een bepaald jaar negatief wordt, is het Verenigd Koninkrijk tegenover de Unie voor dat instrument aansprakelijk voor het bedrag van de negatieve actuele voorziening. In de volgende jaren is het Verenigd Koninkrijk tegenover de Unie voor dat instrument aansprakelijk voor zijn aandeel in de verrichte betalingen zoals meegedeeld overeenkomstig lid 4, onder b), van dit Artikel, alsmede voor het aandeel van het Verenigd Koninkrijk in het bedrag van de vrijmakingen in het voorgaande jaar in verband met de nog betaalbaar te stellen vastleggingen bedoeld in lid 3, onder a), punt ii), van dit Artikel, zoals meegedeeld overeenkomstig Artikel 140, lid 3.
7.
Als de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk positief is, nadat de financiële verrichtingen van de Unie in verband met een in lid 1 bedoeld instrument zijn tenietgedaan, is de Unie tegenover het Verenigd Koninkrijk aansprakelijk voor het bedrag van de actuele voorziening van het Verenigd Koninkrijk zoals berekend overeenkomstig lid 5.
8.
Als er na 31 december 2020 betalingen worden verricht uit de begroting van de Unie voor de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen met betrekking tot een instrument waarvoor in de basishandeling geen voorziening is vastgesteld, is het Verenigd Koninkrijk tegenover de Unie voor dat instrument aansprakelijk voor zijn aandeel in de verrichte betalingen, zoals meegedeeld overeenkomstig lid 4, onder b).
9.
Wanneer financiële verplichtingen, betalingen, terugvorderingen of andere bedragen betrekking hebben op financiële verrichtingen bedoeld in lid 1, maar niet onmiddellijk kan worden bepaald of zij voortvloeien uit een specifieke financiële verrichting als gevolg van de toepassing van mechanismen voor onderlinge risicowaarborging of achterstelling, worden voor de toepassing van dit Artikel de betrokken financiële verplichtingen, betalingen, terugvorderingen of andere bedragen die moeten worden vastgesteld voor de toepassing van dit Artikel, pro rata berekend op basis van de verhouding tussen enerzijds het bedrag van de financiële verrichtingen waartoe is besloten of die zijn goedgekeurd voor de datum van inwerkingtreding van dit akkoord op 31 december van het jaar voordat de berekening wordt gemaakt en anderzijds het totaalbedrag van de financiële verrichtingen op laatstgenoemde datum.
10.
Wanneer de in lid 1 bedoelde financiële verrichtingen niet worden afgelost, worden deze na 10 jaar geacht afgelost te zijn naar rato van de aflossing van de resterende aflossingsverrichtingen.
Voetnoten
Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1).
Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).
Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 van de Raad van 25 mei 2009 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 145 van 10.6.2009, blz. 10).
Verordening (EG, Euratom) nr. 2728/94 van de Raad van 31 oktober 1994 tot instelling van een Garantiefonds (PB L 293 van 12.11.1994, blz. 1).
Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op financieringsverrichtingen ter ondersteuning van investeringsprojecten buiten de Unie (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 1).
Besluit nr. 1080/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 tot verlening van een EU-garantie voor verliezen van de Europese Investeringsbank op leningen en leninggaranties voor projecten buiten de Unie en houdende intrekking van Besluit nr. 633/2009/EG (PB L 280 van 27.10.2011, blz. 1).