Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2010/75/EU inzake industriële emissies en emissies uit de veehouderij (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging)
Artikel 35 Stadsverwarmingsinstallaties
Geldend
Geldend vanaf 06-01-2011
- Redactionele toelichting
Dit artikel is gecorrigeerd via een rectificatie (PbEU 2012, L 158).
- Bronpublicatie:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Inwerkingtreding
06-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-11-2010, PbEU 2010, L 334 (uitgifte: 17-12-2010, regelingnummer: 2010/75/EU)
- Vakgebied(en)
Milieurecht / Afval
1.
Tot en met 31 december 2022 kan een stookinstallatie worden vrijgesteld van de naleving van de in artikel 30, lid 2, bedoelde emissiegrenswaarden en van de in artikel 31 bedoelde ontzwavelingspercentages, indien:
- a)
het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van de stookinstallatie niet hoger is dan 200 MW;
- b)
de installatie vóór 27 november 2002 voor het eerst een vergunning heeft gekregen of de exploitant vóór die datum een volledige aanvraag voor een vergunning had ingediend, mits die installatie uiterlijk 27 november 2003 in gebruik is genomen;
- c)
ten minste 50 % van de nuttige warmteproductie van de installatie (voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar) in de vorm van stoom of heet water wordt geleverd aan een openbaar net voor stadsverwarming; en
- d)
de emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof op grond van, met name, de voorschriften van de Richtlijnen 2001/80/EG en 2008/1/EG, die zijn opgenomen in de vergunning van de stookinstallatie die geldt op 31 december 2015, in elk geval gehandhaafd worden tot 31 december 2022.
2.
Uiterlijk 1 januari 2016 delen de lidstaten aan de Commissie een lijst mee van alle stookinstallaties waarop lid 1 van toepassing is, met vermelding van hun totaal nominaal thermisch ingangsvermogen, de gebruikte soorten brandstof en de toepasselijke emissiegrenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofoxiden en stof. Voor elke stookinstallatie waarop lid 1 van toepassing is en over de in dat lid genoemde periode, delen de lidstaten de Commissie ook jaarlijks mee hoeveel nuttige warmteproductie van elke installatie in de vorm van stoom of heet water aan een openbaar net voor stadsverwarming is geleverd (uitgedrukt als voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar).