Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) nr. 4/2009 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen
Artikel 2 Definities
Geldend
Geldend vanaf 30-01-2009
- Bronpublicatie:
18-12-2008, PbEU 2009, L 7 (uitgifte: 10-01-2009, regelingnummer: 4/2009)
- Inwerkingtreding
30-01-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-12-2008, PbEU 2009, L 7 (uitgifte: 10-01-2009, regelingnummer: 4/2009)
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht / Alimentatie
Personen- en familierecht / Europees personen- en familierecht
Personen- en familierecht / Huwelijk, relaties en echtscheiding
1.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- 1.
‘beslissing’, een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen, ongeacht de daaraan gegeven benaming, zoals arrest, vonnis, beschikking of rechterlijk bevel tot tenuitvoerlegging, alsmede de vaststelling door de griffier van het bedrag van de proceskosten. Voor de toepassing van de hoofdstukken VII en VIII wordt onder ‘beslissing’ mede verstaan, een in een derde land gegeven beslissing inzake onderhoudsverplichtingen;
- 2.
‘gerechtelijke schikking’, een schikking inzake onderhoudsverplichtingen die door een gerecht is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht is getroffen;
- 3.
‘authentieke akte’,
- a)
een akte inzake onderhoudsverplichtingen die als authentieke akte is verleden of geregistreerd in de lidstaat van herkomst en waarvan de authenticiteit:
- i)
betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en
- ii)
is vastgesteld door een overheidsinstantie of andere daartoe bevoegd verklaarde instantie, of
- b)
een afspraak inzake onderhoudsverplichtingen die met administratieve autoriteiten van de lidstaat van herkomst is gemaakt of die door deze autoriteiten authentiek is verklaard;
- 4.
‘lidstaat van herkomst’, de lidstaat waar, naar gelang van het geval, de beslissing is gegeven, de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, of de authentieke akte is opgesteld;
- 5.
‘lidstaat van tenuitvoerlegging’, de lidstaat waar om tenuitvoerlegging van de beslissing, de gerechtelijke schikking of de authentieke akte wordt gevraagd;
- 6.
‘verzoekende lidstaat’, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII verzendt;
- 7.
‘aangezochte lidstaat’, de lidstaat waarvan de centrale autoriteit het verzoek in de zin van hoofdstuk VII in ontvangst neemt;
- 8.
‘Haagse Verdrag-staat’, een staat die partij is bij het Haagse Verdrag van 23 november 2007 inzake de internationale inning van levensonderhoud voor kinderen en andere familieleden (hierna ‘het Haagse Verdrag van 2007’), voor zover dit verdrag van toepassing is tussen de Gemeenschap en die staat;
- 9.
‘gerecht van herkomst’, het gerecht dat de ten uitvoer te leggen beslissing heeft gegeven;
- 10.
‘onderhoudsgerechtigde’, elke natuurlijke persoon aan wie levensonderhoud verschuldigd is of van wie gesteld wordt dat levensonderhoud aan hem verschuldigd is;
- 11.
‘onderhoudsplichtige’, elke natuurlijke persoon die levensonderhoud verschuldigd is of ten aanzien van wie gesteld wordt dat hij levensonderhoud verschuldigd is.
2.
Voor de toepassing van deze verordening omvat het begrip ‘gerecht’ ook administratieve autoriteiten van de lidstaten die bevoegd zijn op het gebied van onderhoudsverplichtingen, voor zover zij waarborgen bieden wat betreft onpartijdigheid en het horen van de partijen en voor zover hun beslissingen overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij gevestigd zijn
- i)
vatbaar zijn voor een rechtsmiddel ten overstaan van een gerechtelijke autoriteit of voor toetsing door een zodanige autoriteit, en
- ii)
dezelfde kracht en dezelfde uitwerking hebben als een beslissing van een gerechtelijke autoriteit over dezelfde aangelegenheid.
Deze administratieve autoriteiten staan vermeld in bijlage X. Deze bijlage is opgesteld en wordt gewijzigd volgens de in artikel 73, lid 2, genoemde beheersprocedure, op verzoek van de lidstaat waar de betrokken administratieve autoriteit gevestigd is.
3.
Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 vervangt het begrip ‘woonplaats’ (‘domicile’) ‘nationaliteit’ in de lidstaten waar dit begrip in familierechtelijke zaken als aanknopingsfactor wordt gebruikt.
Voor de toepassing van artikel 6 worden partijen die hun woonplaats (‘domicile’) in verschillende territoriale eenheden van eenzelfde lidstaat hebben, geacht hun gemeenschappelijke woonplaats (‘domicile’) in die lidstaat te hebben.