Einde inhoudsopgave
Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisaties
Aanhangsel VII Wereldgezondheidsorganisatie
Geldend
Geldend vanaf 25-07-1958
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum van toepassing op de gespecialiseerde organisatie. Het herzien Aanhangsel is voor de Wereldgezondheidsorganisatie op 01-06-1950 van toepassing geworden. Inwerkingtreding voor de Wereldgezondheidsorganisatie voor wat betreft het voor de eerste maal herzien Aanhangsel op 01-06-1950, voor de tweede maal herzien Aanhangsel op 01-07-1957 en voor de derde maal herzien Aanhangsel op 25-07-1958. De gespecialiseerde organisatie heeft ter kennis van de Secretaris-Generaal der Verenigde Naties gebracht, dat zij de standaardbepalingen van het Verdrag, zoals bij het betreffende Aanhangsel gewijzigd, aanvaardt en dat zij zich verbindt tot nakoming van de paragrafen 8, 18, 22, 23, 24, 31, 32, 42 en 45 van het Verdrag en van alle bepalingen van het betreffende Aanhangsel die de gespecialiseerde organisatie verplichtingen opleggen.
- Bronpublicatie:
17-07-1958, Trb. 1965, 93 (uitgifte: 20-07-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
25-07-1958
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-07-1958, Trb. 1965, 93 (uitgifte: 20-07-1965, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
(derde herziene tekst)
Bij hun toepassing op de Wereldgezondheidsorganisatie (hierna te noemen ‘de Organisatie’) zullen de standaardbepalingen van kracht zijn met inachtneming van het hieronder bepaalde:
- 1.
Artikel V en § 25, lid 1 en 2 (I), van artikel VII zullen ook gelden voor personen aangewezen om deel uit te maken van de Uitvoerende Raad van de Organisatie, hun plaatsvervangers en adviseurs, met die uitzondering dat elke opheffing van de immuniteit van zulke personen krachtens § 16 zal geschieden door de Raad.
- 2
- (i)
Deskundigen (behalve functionarissen vallend onder artikel VI) die zitting hebben in commissies van, of zendingen vervullen voor, de Organisatie zullen de volgende privileges en immuniteiten worden toegekend voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doeltreffende uitoefening van hun functies, met inbegrip van de tijd gebruikt voor reizen in verband met de uitoefening van hun functies in die commissies of bij het vervullen van die zendingen:
- (a)
immuniteit van persoonlijke arrestatie of van inbeslagneming van hun persoonlijke bagage;
- (b)
met betrekking tot door hen in de uitoefening van hun officiële functies gesproken of geschreven woorden of door hen verrichte handelingen, vrijstelling van elke vorm van rechtsvervolging; deze immuniteit zal toegekend blijven ook wanneer de betrokken personen niet langer hun functies in de commissies van de Organisatie uitoefenen of zendingen vervullen voor de Organisatie;
- (c)
dezelfde faciliteiten met betrekking tot beperking nopens geld of het wisselen van geld en met betrekking tot hun persoonlijke bagage als worden toegekend aan functionarissen van vreemde regeringen die met een tijdelijke officiële zending zijn belast;
- (d)
onschendbaarheid van alle papieren en stukken;
- (e)
voor hun verbindingen met de Organisatie, het recht codes te gebruiken en papieren of correspondentie te ontvangen per koerier of in verzegelde postzakken.
- (ii)
De voorrechten en immuniteiten vermeld in de §§ (b) en (e) hierboven zullen worden toegekend aan personen voorkomende op lijsten van raadgevende deskundigen van de Organisatie bij de uitoefening van hun functies als zodanig.
- (iii)
Voorrechten en immuniteiten worden aan de deskundigen van de Organisatie toegekend in het belang van de Organisatie en niet voor het persoonlijk voordeel van de individuele deskundigen. De Organisatie heeft het recht en de plicht afstand te doen van de immuniteit van een deskundige in elk geval waarin naar haar mening de immuniteit aan de loop van de gerechtigheid in de weg zou staan en van de immuniteit afstand kan worden gedaan zonder de belangen van de Organisatie te benadelen.
- 3.
Artikel V en § 25, lid 1 en 2 (I), van artikel VII zullen ook gelden voor de vertegenwoordigers van Toegevoegde Leden die deelnemen in het werk van de Organisatie in overeenstemming met de artikelen 8 en 47 van het Statuut.
- 4.
De voorrechten, immuniteiten, vrijstellingen en faciliteiten genoemd in § 21 van de standaardbepalingen worden ook toegekend aan iedere adjunct-Directeur-Generaal, onder-Directeur-Generaal en regionale Directeur van de Organisatie.