Einde inhoudsopgave
Verdrag nopens de voorrechten en immuniteiten van de gespecialiseerde organisaties
Artikel VII Misbruik van voorrechten
Geldend
Geldend vanaf 02-12-1948
- Redactionele toelichting
De datum van inwerkingtreding is de datum waarop de eerste Staat een akte van toetreding heeft nedergelegd.
- Bronpublicatie:
21-11-1947, Stb. 1949, J 67 (uitgifte: 04-03-1949, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
02-12-1948
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-12-1951, Trb. 1951, 160 (uitgifte: 28-12-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
§ 24.
Wanneer een Staat, Partij van dit Verdrag, van mening is, dat zich een misbruik heeft voorgedaan van een bij dit Verdrag verleend voorrecht of verleende immuniteit, wordt tussen die Staat en de betrokken gespecialiseerde organisatie overleg gepleegd teneinde vast te stellen, of zulk een misbruik heeft plaats gehad en indien dit het geval blijkt te zijn, teneinde te trachten een herhaling er van te voorkomen. Indien, tengevolge van dit overleg, niet een resultaat wordt bereikt, dat die Staat en de gespecialiseerde organisatie bevredigt, wordt de vraag, of er misbruik van een voorrecht of immuniteit heeft plaats gehad, overeenkomstig § 32 voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof. Indien het Internationale Gerechtshof beslist, dat een dergelijk misbruik heeft plaats gehad, heeft de Staat, Partij bij dit Verdrag, die dit misbruik heeft ondervonden, het recht, na kennisgeving aan de gespecialiseerde organisatie, de voordelen van het voorrecht of de immuniteit, waarvan misbruik is gemaakt, aan de betrokken gespecialiseerde organisatie te onthouden.
§ 25
1.
De vertegenwoordigers der leden op de door de gespecialiseerde organisaties bijeengeroepen vergaderingen, tijdens de uitoefening van hun functies en hun reizen naar en van de plaats der vergadering, evenals de in § 18 bedoelde functionarissen, kunnen niet door de plaatselijke autoriteiten verplicht worden het land, waarin zij hun functies uitoefenen, te verlaten uit hoofde van de door hen in hun officiële hoedanigheid verrichte werkzaamheden. In het geval echter van misbruik van verblijf, door een persoon, die zich in dat land bezig houdt met zaken, die buiten zijn officiële functies vallen, kan deze door de Regering van dat land verplicht worden het land te verlaten, onder voorbehoud dat:
2
- I.
Vertegenwoordigers van leden, of personen, die krachtens § 21 diplomatieke immuniteit genieten, niet verplicht kunnen worden het land te verlaten, tenzij zulks geschiedt overeenkomstig de diplomatieke handelwijze, welke van toepassing is op de diplomatieke vertegenwoordigers, die in dat land geaccrediteerd zijn.
- II.
In geval van een funtionaris[lees: functionaris], op wien § 21 niet van toepassing is, geen besluit tot uitwijzing uit het land wordt uitgevaardigd, tenzij met goedkeuring van de Minister van Buitenlandse Zaken van het betrokken land, en een dergelijke goedkeuring wordt slechts verleend na overleg met het uitvoerende hoofd van de betrokken gespecialiseerde organisatie; en, indien tegen een functionaris een bevel tot uitwijzing wordt uitgevaardigd, heeft het uitvoerende hoofd van een gespecialiseerde organisatie het recht voor de persoon, tegen wie dit bevel is uitgevaardigd, in rechte te verschijnen.