Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.4.2.2
5.4.2.2 Stand-alone acties versus follow-on acties
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS579918:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Preambule 14 richtlijn schadevorderingen. Dit was reeds (duidelijker) neergelegd in de ontwerprichtlijn schadevorderingen: Voorstel voor een Richtlijn van het Europees parlement en de Raad betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie, COM(2013), 404, p. 4.
HR 21 december 2012, ANVR c.s./IATA-NL, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, rov. 3.6.1-3.6.2.
Hof Arnhem, 22 maart 2013, Batavus/Vriend, ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5188, rov. 3.13. Voor het voorafgaande arrest van de Hoge Raad zie Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2213. De conclusie van het Hof na verwijzing is dat de opzegging van Batavus nietig is wegens strijd met artikel 6 Mw.
Hof Arnhem 11 december 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY6508, rov. 4.4, HR 21 december 2012, ANVR c.s./IATA-NL, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, rov. 3.7.5-3.7.6, Hof Arnhem 15 oktober 2013, Top 1 Toys/Vedes, ECLI:NL:GHARL:2013:7702, rov. 4.27, Rb. Overijssel 19 november 2013, FC Twente/Grolsch ECLI:NL:RBOVE:2013:2780, rov. 4.15, Hof Arnhem-Leeuwarden 11 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8626, rov. 4.9, Rb. Den Haag, 4 maart 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:2451, rov. 4.13Rb. Gelderland 13 mei 2015, SMR/WEEE, ECLI:NL:RBGEL:2015:3172, rov. 7.11.
HvJ EU 14 juni 2011, Pfleiderer AG/Bundeskartellamt, C-360/09, Jurispr. 2011, p. I-5161.
HvJ EU 14 juni 2011, Pfleiderer AG/Bundeskartellamt, C-360/09, Jurispr. 2011, p. I-5161, rov. 30.
HvJ EU 14 juni 2011, Pfleiderer AG/Bundeskartellamt, C-360/09, Jurispr. 2011, p. I-5161, rov. 30; HvJ EU 6 juni 2013, Bundeswettbewerbsbehörde/Donau Chemie AG e.a., C-536/11, ECLI:EU:C:2013:366, rov. 43.
HvJ EU 6 juni 2013, Donau Chemie e.a., C-536/11, ECLI:EU:C:2013:366.
HvJ EU 6 juni 2013, Donau Chemie e.a., C-536/11, ECLI:EU:C:2013:366, rov. 25-27.
HvJ EU 6 juni 2013, Donau Chemie e.a., C-536/11, ECLI:EU:C:2013:366, rov. 49.
HvJ EU 6 juni 2013, Donau Chemie e.a., C-536/11, ECLI:EU:C:2013:366, rov. 43.
219. Het verschil tussen stand-alone acties en follow-on acties is dat in het laatste geval reeds een inbreukbesluit van de Commissie voorligt. Zowel bij follow-on acties als bij stand-alone acties kunnen vragen rijzen omtrent bewijs en de openbaarmaking van dat bewijs.
Bij stand-alone acties moet de benadeelde stellen en bewijzen dat het mededingingsrecht is geschonden en dat aan alle andere vereisten voor een schadevergoedingsactie is voldaan. Vooral het bewijs dat het mededingingsrecht is geschonden, is niet eenvoudig te leveren als er geen inbreukbesluit is van de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit.1
220. Ten aanzien van het bewijs in een stand-alone actie overwoog de Hoge Raad in ANVR c.s./IATA dat degene die stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dit dient te onderbouwen met de relevante feiten en omstandigheden zodat een voldoende adequaat en gefundeerd partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt. De benadeelde (eiser) kan in beginsel niet volstaan met een algemene aanduiding van mededingingsrechtelijke verboden vergezeld van de stelling dat deze verboden in het betreffende geval zijn geschonden. Dit geldt ook als de mededingingsrechtelijke verwijten geen zelfstandige rol spelen, maar de grondslag zijn van een vordering uit onrechtmatige daad die in belangrijke mate bestaat in de gestelde strijd met mededingingsrechtelijke regels.2
Een zaak waarin niet voldoende gesteld en bewezen was, is het geval Batavus/Vriend. In Batavus/Vriend betrof het geen schadevergoedingsactie maar een al dan niet geldige opzegging door Batavus van een dealerovereenkomst tussen Batavus en Vriend.3 Uiteindelijk strandt het verweer van Batavus dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 lid 3 Mw (zodat een vrijstelling van het kartelverbod zou gelden) op het feit dat Batavus niet voldoende had gesteld en bewezen. Deze zaak is in zoverre a-typisch dat het meestal de inbreuk op het mededingingsrecht is die niet voldoende (gesteld en) bewezen is. Vanwege de stelplicht en bewijslast is het bijna onmogelijk om een stand-alone actie te laten slagen.4
221. Met betrekking tot follow-on acties heeft het HvJ EU geoordeeld over de toegang tot documenten die in het kader van een clementieprocedure beschikbaar zijn gesteld aan een (nationale) mededingingsautoriteit. In Pfleiderer had het Duitse Bundeskartellamt (de Duitse mededingingsautoriteit) een aantal fabrikanten van decorpapier geldboetes opgelegd wegens overeenkomsten die inbreuk maakten op artikel 101 VWEU.5 Pfleiderer AG is een afnemer van de beboete ondernemingen en wil een civielrechtelijke schadevergoedingsactie instellen. Met het oog op de voorbereiding hiervan verzoekt Pfleiderer om toegang tot het dossier van de boeteprocedure. Het Hof oordeelt dat, bij gebrek aan Unierecht, het in beginsel aan het nationale recht is om nationale voorschriften vast te stellen en toe te passen voor de inzage in de stukken van clementieprocedures door personen die schade hebben geleden door een kartel. De nationale rechter moet per geval oordelen of hij de openbaarmaking van documenten (met inbegrip) van clementiestukken al dan niet toestaat. Daarbij moet wel worden voldaan aan het gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel.6 De nationale rechter moet de belangen die de inzage rechtvaardigen, afwegen tegen de bescherming van de door de clementieverzoeker vrijwillig verstrekte inlichtingen. Elk verzoek om inzage van de stukken moet per geval worden beoordeeld.7 Het Hof kiest dus een gulden middenweg in de spanning tussen het beschermen van een effectief clementieprogramma en het faciliteren van schadevergoedingsacties. In Donau Chemie moest het Hof opnieuw oordelen over de voorwaarden voor toegang tot bewijs dat zich bevindt in een mededingingsdossier.8 Het HvJ EU oordeelt dat de voorwaarden voor toegang tot bewijs worden beheerst door het nationale recht (i.c. het recht van Oostenrijk) maar dat het nationale recht daarbij wel moet voldoen aan het doeltreffendheidsbeginsel en het gelijkwaardigheidsbeginsel.9 Ten aanzien van de Oostenrijkse regeling, waarbij voor het verlenen van inzage toestemming van alle partijen nodig is, oordeelt het Hof dat het doeltreffendheidbeginsel zich hiertegen kan verzetten.10 Het Hof benadrukt nogmaals het oordeel in Pfleiderer, namelijk dat een verzoek om inzage in de stukken per geval moet worden beoordeeld.11