Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.2.4.1
5.2.4.1 Inleiding en feitencomplex
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS576373:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Besluit van de Commissie 21 februari 2007, (COMP/E-1/38.823). Zie de samenvatting in PbEG 2008, C75/19.
Dit besluit van de Commissie is bij de Europese rechter nagenoeg geheel in stand gebleven. GEA 13 juli 2011, Kone e.a./Commissie, T-151/07, Jurispr. 2011, p. II-5313. Het Hof heeft het beroep van Kone c.s. tegen het voornoemde arrest afgewezen. Zie HvJ EU 24 oktober 2013, Kone e.a./Commissie, C-510/11, ECLI:EU:C:2013:696.
Zie Rechtbank Rotterdam 17 juli 2013, Stichting Elevator Cartel Claim/Kone & ThyssenKrupp, ECLI:NL:RBROT:2013:5504, NJF 2013/414. Onder meer Ikea, H&M en C&A hebben hun vorderingen tot schadevergoeding gecedeerd aan de stichting.
Kone GmbH (Duitsland), Kone Belgium S.A. (België), Kone Luxembourg S.a.r.l (Luxemburg), Kone Oyj (Finland), ThyssenKrupp AG (Duitsland), ThyssenKrupp Elevator AG (Duitsland), ThyssenKrupp N.V./S.A. (België), ThyssenKrupp Aufzüge GmbH (Duitsland), ThyssenKrupp Fahrtreppen GmbH (Duitsland) en ThyssenKrupp Ascenseurs Luxembourg S.a.r.l (Luxemburg).
Zie voor het antwoord hierop de volgende subparagrafen. De relatieve bevoegdheid (artikel 99 e.v. Rv) stip ik, waar nodig, beknopt aan.
Rechtbank Midden Nederland 27 november 2013, East West Debt/UTC e.a.,ECLI:NL:RBMNE:2013:5978, rov. 2.6-2.14, Rechtbank Rotterdam 17 juli 2013, Stichting Elevator Cartel Claim/Kone & ThyssenKrupp, NJF 2013/414.
Besluit van de Europese Commissie van 1 oktober 2008 (COMP/39.181). Zie de samenvatting in PbEU 2009, C295/17. Het beroep van Total bij het GEA is verworpen, GEA 13 september 2013, Total/Commissie, T-548/08, PbEU 2013, C313/18. Total heeft in een hogere voorziening ingesteld bij het HvJ EU. Het HvJ EU heeft de hoogte van de boete verlaagd. Zie HvJ EU 17 september 2015, Total SA/Commissie, C-597/13 P, ECLI:EU:C:2015:613.
Rechtbank Den Haag 1 mei 2013, CDC/Shell e.a., ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870.
205. In deze subparagraaf komt recente lagere jurisprudentie aan bod betreffende de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om te oordelen over schadevergoedingsvorderingen wegens een inbreuk op artikel 101 (of 102) VWEU. Er is nog geen oordeel van de Hoge Raad over deze materie.
De Europese Commissie heeft de deelnemers aan het zogenaamde liftenkartel beboet met hoge boetes.1 Dit besluit van de Commissie is onherroepelijk geworden.2 In 2010 is een stichting opgericht die onder andere ten doel heeft om vorderingen te incasseren welke verband houden met voornoemd liftenkartel. Aan de stichting zijn vorderingen gecedeerd van benadeelden in Nederland, Duitsland, België en Luxemburg. Onder meer het Kone- en het ThyssenKrupp-concern namen deel aan het liftenkartel. De verschillende onderdelen van het concern zijn gevestigd in de verschillende EU-lidstaten Nederland, Duitsland, België en Luxemburg. De stichting vordert (bij de Nederlandse rechter) een verklaring voor recht dat Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. in strijd hebben gehandeld met het Europese kartelverbod, althans artikel 6:162 BW of 6:166 BW, en dat zij daarom de geleden schade dienen te vergoeden.3 Verscheidene gedaagden zijn niet in Nederland gevestigd.4 In de volgende secties komt aan bod welke rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen tegen de verschillende deelnemers aan het kartel.5 Ten aanzien van het liftenkartel hebben de Rechtbank Midden-Nederland en de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan.6 Een soortgelijke zaak waarin dezelfde vragen spelen als in het liftenkartel, is het paraffinewaskartel (later omgedoopt in het kaarsenwaskartel).7 In het kaarsenwaskartel heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan.8 De eiseres in het liftenkartel, Stichting Elevator Cartel Claim, heeft haar woonplaats in Nederland. In het kaarsenwaskartel is de eiseres, CDC PROJECT 14 SA, gevestigd in België. Beide zaken zijn follow- on procedures, dat wil zeggen procedures die voortborduren op een inbreukbesluit van de Commissie.
Omdat het om een casus gaat met partijen die in verschillende lidstaten van de EU gevestigd zijn, is de EEX-Verordening van toepassing. Ten aanzien van de in Nederland gevestigde gedaagden geldt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 4 EEX. In beginsel geldt voor de andere gedaagden de Nederlandse rechter zijn bevoegdheid niet kan ontlenen artikel 4 EEX. De Nederlandse rechter kan zijn bevoegdheid eventueel ontlenen aan artikel 7 lid 2 of artikel 8 lid 1 EEX. Aangezien de gedaagden voor de Nederlandse rechter verschijnen om de bevoegdheid van de rechter te betwisten, is geen sprake van een stilzwijgende forumkeuze in de zin van artikel 26 EEX.