Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.2.4.3
5.2.4.3 Kaarsenwaskartel
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS575188:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Rechtbank Den Haag 1 mei 2013, CDC/Shell e.a., ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870, rov. 4.1-4.22. De gedaagden zijn: Shell Petroleum N.V. Nederlandse moeder van Shell Petroleum oil GMBH (Duitsland) en Shell Deutschland Schmierstoff GMBH (Duitsland), Sasol Wax International AG (Duitsland) moeder van Sasol Wax GMBH (Duitsland), Esso S.A.F. (Frankrijk) en Total S.A. (Frankrijk) moeder van Total Raffinage Marketing S.A. (Frankrijk).
Rechtbank Den Haag 1 mei 2013, CDC/Shell e.a., ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870, rov. 4.15-4.20.
Rechtbank Den Haag 1 mei 2013, CDC/Shell e.a., ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870, rov. 4.18.
Dit is de weg die Rechtbank Rotterdam kiest. Rechtbank Rotterdam 17 juli 2013, Stichting Elevator Cartel Claim/Kone & ThyssenKrupp, NJF 2013/414, rov. 5.17: “(…) zou oordelen over de aansprakelijkheid (…) en daarbij tevens over het gestelde onrechtmatige handelen (…)”.
Rechtbank Arnhem 26 oktober 2011, TenneT/Alstom, ECLI:NL:RBARN:2011:BU3548, rov. 4.9, Rechtbank Arnhem 26 oktober 2011, TenneT/ABB, ECLI:NL:RBARN:2011:BU3546, rov. 4.9.
207. In de zaak betreffende het kaarsenwaskartel acht de Rechtbank Den Haag zich bevoegd, ook ten aanzien van de niet in Nederland gevestigde gedaagden.1 Zij baseert haar rechtsmacht ten aanzien van de niet in Nederland gevestigde gedaagden op artikel 8 (oud: artikel 6) EEX. De rechtbank redeneert dat gedragingen in kartelverband naar hun aard tezamen worden begaan door de rechtstreekse deelnemers. Het was volgens de rechtbank voor de verweerder voorzienbaar dat zij voor een gerecht kon worden opgeroepen in de lidstaat waar één van de geadresseerden zijn woonplaats heeft.2 Dit is goed verdedigbaar. Echter, naar mijn mening motiveert de Rechtbank Den Haag haar beslissingen niet voldoende transparant. De overwegingen die de rechtbank gebruikt om haar beslissing te motiveren, blijven grotendeels steken in algemeenheden. Bovendien zijn de in het besluit genoemde overtredingen volgens de rechtbank de juridische grondslag voor de vordering.3 Mijns inziens is de juridische grondslag de rechtsvordering die wordt ingesteld jegens de verweerder(s).4 Dat is in casu artikel 6:162 BW. Naast de kwestie van de bevoegde rechter, komt in dit arrest ook het Masterfoods-verweer aan de orde. Zie voor een bespreking van Masterfoods sectie 5.2.3.1.
Ook in een aantal andere recente mededingingszaken heeft de rechter zich gebogen over de bevoegdheidsvraag met toepassing van artikel 8 EEX. De betreffende arresten hebben echter een minder uitvoerige motivering dan de hier besproken arresten. Daarom komen deze arresten hier niet aan bod. In de betreffende arresten achtte de rechtbank zich op grond van artikel 8 EEX bevoegd om van de vorderingen tegen niet-Nederlandse gedaagden kennis te nemen.5