Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen
Einde inhoudsopgave
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.9.2:6.9.2 Objectieve waarschijnlijkheid
Waarschijnlijkheid van fiscale rechtsgevolgen (FM nr. 145) 2016/6.9.2
6.9.2 Objectieve waarschijnlijkheid
Documentgegevens:
C. Bruijsten, datum 04-05-2016
- Datum
04-05-2016
- Auteur
C. Bruijsten
- JCDI
JCDI:ADS615745:1
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
D.H. Mellor, Probability, A Philosophical Introduction, Abingdon, Oxon: Routledge 2005, p. 82.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Bij de inductief-logische interpretatie van de waarschijnlijkheidsleer hebben we het over de epistemische waarschijnlijkheid van een bepaalde stelling. De epistemische waarschijnlijkheid is de mate van geloof van een rationeel redenerend persoon, gegeven het beschikbare bewijs. De epistemische waarschijnlijkheid kan dus ook worden gezien als de mate van onderbouwing die het beschikbare bewijs biedt ter ondersteuning van een bepaalde stelling.
Wanneer we de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten van een onzeker rechtsvindingsvraagstuk vast willen stellen, dan heeft het onze voorkeur als we deze waarschijnlijkheid niet subjectief maar objectief vast kunnen stellen. De epistemische waarschijnlijkheid lijkt dan de meest geschikte waarschijnlijkheid. Mellor heeft erop gewezen dat het verschil tussen subjectieve waarschijnlijkheid en epistemische waarschijnlijkheid is, dat epistemische waarschijnlijkheid niet subjectief is:
‘The fact that epistemic probabilities are relative to evidence is not the only way in which they differ from credences and chances. From credences they also differ in not being subjective.’1
Subjectief betekent in dit geval dat het niet inconsistent is dat twee verschillende personen aan dezelfde stelling twee verschillende waarschijnlijkheden toekennen. Hetzelfde geldt als dezelfde persoon op verschillende momenten verschillende waarschijnlijkheden toekent aan dezelfde stelling (in verder ongewijzigde omstandigheden). Het mag duidelijk zijn dat een dergelijke subjectieve vaststelling van de waarschijnlijkheden de onzekerheid ten aanzien van de mogelijke uitkomsten van een fiscaal rechtsvindingsvraagstuk deels verplaats naar onzekerheid ten aanzien van de waarschijnlijkheden. Met de vaststelling dat de waarschijnlijkheid van een mogelijke uitkomst gelijk is aan 0,6, is deze waarschijnlijkheid gekwantificeerd. De uitkomst is nog steeds onzeker, maar we weten nu hoe onzeker. Als persoon A de waarschijnlijkheid echter schat op 0,3, persoon B op 0,5 en persoon C op 0,6, dan is niet alleen de uitkomst onzeker, maar is ook de waarschijnlijkheid (de mate van onzekerheid) onzeker.
Bij de epistemische waarschijnlijkheid is het uitgangspunt dat rationele personen bij hetzelfde bewijs voor een bepaalde stelling tot dezelfde epistemische waarschijnlijkheid van die stelling uitkomen. Twee personen die aan bepaalde stelling bij gelijk beschikbaar bewijs een verschillende epistemische waarschijnlijkheid toekennen, zijn met elkaar in tegenspraak. Dit is een inconsistentie die de vraag oproept of de betreffende personen inderdaad de epistemische waarschijnlijkheid hebben vastgesteld of wellicht (al dan niet onbewust) toch een subjectieve waardering hebben laten doorsijpelen. Als verschillende personen toch tot een verschillende epistemische waarschijnlijkheid komen, kan dat ook een aanwijzing zijn dat ze niet hetzelfde bewijs hanteren. Daarbij zij opgemerkt dat verschillende personen die over dezelfde gegevens beschikken, die informatie verschillend kunnen interpreteren of waarderen. In een dergelijk geval gaan ze dus niet uit van hetzelfde bewijs en leidt een verschillende epistemische waarschijnlijkheid van dezelfde stelling dus niet per definitie tot inconsistentie. In een dergelijk geval kan bij de interpretatie of waardering van de beschikbare gegevens allerlei achtergrondinformatie een rol spelen, zowel expliciet als impliciet. Als we die achtergrondinformatie ook tot het bewijs rekenen, dan zien we dat de betreffende personen uiteindelijk toch vanuit een verschillende bewijsverzameling redeneren.