Einde inhoudsopgave
Privaatrechtelijke gevolgen van een schending van het mededingingsrecht (O&R nr. 96) 2016/5.2.4.2
5.2.4.2 Liftenkartel
I.P.M. Ligteringen, datum 01-01-2016
- Datum
01-01-2016
- Auteur
I.P.M. Ligteringen
- JCDI
JCDI:ADS579916:1
- Vakgebied(en)
Mededingingsrecht / Algemeen
Verbintenissenrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dit is vaste rechtspraak van het HvJ EU. Zie onder andere; HvJ EG 16 november 2000, Cascades/Commissie, C-279/98 P, Jurispr.2000, p. I-9693, punt 78; HvJ EG 2 oktober 2003, Aristrain/Commissie, C-196/99 P, Jurispr. 2003, p. I-11005, punt 96; HvJ EG 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, gevoegde zaken C-189/ 02 P, C-202/02 P, C-205/02 P tot C-208/02 P en C-213/02 P, Jurispr. 2005, p. I-5425, punt 117 en HvJ EG 11 december 2007, ETI, C-280/06, Jurispr. 2007, p. I-10893, punt 39.
Rechtbank Rotterdam 17 juli 2013, Stichting Elevator Cartel Claim/Kone & ThyssenKrupp, ECLI:NL:RBROT:2013:5504,NJF 2013/414, rov. 5.11, 5.18-5.22.
HvJ EU 21 mei 2015, Cartel Damage Claims (CDC), C-352/13, NJ 2016/106 m.nt. Strikwerda, SEW 2016/1 m.nt. C. Vanleenhove, punt 44.
Rechtbank Rotterdam 17 juli 2013, Stichting Elevator Cartel Claim/Kone & ThyssenKrupp, NJF 2013/414, rov. 5.25. De rechtbank onthoudt zich van een uitspraak over de (on)juistheid van de stelling van eiseres dat de plaats waar overleg wordt gevoerd als Handlungsort moet gelden.
De gedaagden zijn: United Technologies Corporation (Verenigde Staten), Otis B.V. (Nederland), Kone Corporation (Finland), Kone B.V (Nederland), ThyssenKrupp AG (Duitsland), ThyssenKrupp Liften B.V. (Nederland) en Mitsubishi Elevator Europe B.V. (Nederland).
United Technologies Corporation (Verenigde Staten) moeder van Otis B.V., Kone Corporation (Finland) moeder van Kone B.V, en ThyssenKrupp AG (Duitsland) moeder van ThyssenKrupp Liften B.V.
Rechtbank Midden Nederland 27 november 2013, East West Debt/UTC e.a., ECLI:NL:RBMNE:2013:5978, rov. 2.6-2.14.
206. In het liftenkartel achtte Rechtbank Rotterdam zich slechts bevoegd ten aanzien van de Nederlandse dochterondernemingen en de moedermaatschappijen. Dit zijn het Nederlandse Kone B.V, dochter van Kone OYJ (Finland), en het Nederlandse ThyssenKrupp Liften B.V., dochter van ThyssenKrupp AG (Duitsland). De rechtbank verklaart zich ten aanzien van de moedermaatschappijen op grond van de mededingingsrechtelijke parental liability bevoegd. Kort gezegd houdt het leerstuk van parental liability in dat moedermaatschappijen onder omstandigheden hoofdelijk aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de mededingingsrechtinbreuken van hun dochters in die zin dat de moedermaatschappij hoofdelijk aansprakelijk is voor het betalen van de boete.1 Met uitzondering van de buitenlandse moedermaatschappijen achtte de rechtbank zich onbevoegd ten aanzien van de buitenlandse gedaagden. De reden die de rechtbank geeft, is dat zij uit het inbreukbesluit van de Commissie afleidt dat per land kartelvorming is ontstaan. Uit het besluit van de Commissie blijkt niet van grensoverschrijdende afspraken of van grensoverschrijdende medewerking aan een in een ander land ontstaan kartel, aldus de rechtbank. Er is volgens de rechtbank geen sprake van eenzelfde feitelijke situatie noch een identieke rechtsgrondslag.2 Daarom is artikel 8 (oud: artikel 6) EEX naar haar mening niet van toepassing op de buitenlandse zustervennootschappen. Artikel 8 EEX is slechts van toepassing met betrekking tot de buitenlandse moedermaatschappijen.3 De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of zij aan artikel 7 lid 2 (oud: artikel 5 lid 3) EEX rechtsmacht kan ontlenen. De deelnemers aan het Duitse kartel hadden overleg gevoerd in Limburg. Volgens de eiseres moest Limburg daarom worden gezien als Handlungsort. Dit is in lijn met de latere uitspraak van het Hof in het CDC-arrest.4 Artikel 7 lid 2 EEX bepaalt echter naast de internationale bevoegdheid ook de relatieve competentie van de rechter en Limburg valt buiten het rechtsgebied van arrondissement Rotterdam. Een beroep op artikel 7 lid 2 EEX kan eiseres dus niet baten, aldus de rechtbank.5 Mijns inziens is deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam goed verdedigbaar.
In een andere zaak betreffende hetzelfde liftenkartel heeft de Rechtbank Midden-Nederland geoordeeld over de vraag of zij rechtsmacht had ten aanzien van buitenlandse verweerders.6 Zij past daarbij artikel 8 (oud: artikel 6) EEX toe. De rechtbank komt tot de conclusie dat ze bevoegd is ten aanzien van de buitenlandse moederpartijen die een Nederlandse dochter hebben.7 Dit is op zich niet opmerkelijk. Het is wel opmerkelijk dat de rechtbank daarbij artikel 8 EEX toepast in plaats van het leerstuk van parental liability.8 De rechtbank overweegt:
“(…) dat hun dochtermaatschappijen geen van drieën gevestigd zijn in het arrondissement Midden-Nederland (…). Dit betekent dat de rechtbank (…) dient te onderzoeken of tussen de door EWD jegens hen (de Nederlandse dochtermaatschappijen) gepretendeerde vorderingen, en de vorderingen van EWD op de gedaagden die wel in het arrondissement Midden-Nederland zijn gevestigd, te weten Otis en Mitsubishi (…) een nauwe band bestaat zoals artikel 6 (huidig artikel 8 EEX, cursivering IL) aanhef en sub 1 EEX-VO/EVEX II die vereist.”