Stelplicht & Bewijslast (Archief)
Einde inhoudsopgave
Stelplicht & Bewijslast 30:2.2 Consequenties voor de stelplicht
Archief
Stelplicht & Bewijslast 30
2.2 Consequenties voor de stelplicht
Documentgegevens:
mr. R.J.B. Boonekamp, actueel t/m 02-10-2017
- Actueel t/m
02-10-2017
- Auteur
mr. R.J.B. Boonekamp
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Aldus bijvoorbeeld: HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0491, NJ 1992/319 en HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2796, NJ 1999/549.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor de stelplicht betekent dit dat degene die het rechtsgevolg inroept, steeds zoveel feiten zal moeten stellen als nodig zijn om het ingeroepen rechtsgevolg eruit te kunnen afleiden. Welke feiten en hoeveel feiten in concreto precies moeten worden gesteld, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen. De wet bevat vrijwel steeds kwalificaties van feitelijke gebeurtenissen. Die zullen met concrete feitelijkheden moeten worden onderbouwd. Volgens art. 6:217 lid 1 BW komt een overeenkomst tot stand door aanbod en aanvaarding. Aanbod en aanvaarding zijn kwalificaties. Met het stellen daarvan kan niet worden volstaan. Wat gesteld moet worden is datgene wat er feitelijk is gebeurd waaruit afgeleid kan worden dat er een aanbod en een aanvaarding hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld wat de partijen tegen elkaar hebben gezegd of aan elkaar hebben geschreven. De stelplicht gaat vooraf aan (eventuele) bewijslevering. Wie niet genoeg feiten stelt voor het door hem ingeroepen rechtsgevolg, moet niet tot bewijslevering worden toegelaten.1 Dat is begrijpelijk en vanzelfsprekend want ook als de wel gestelde feiten door bewijslevering zouden komen vast te staan, moet de vordering nog steeds worden afgewezen omdat het ingeroepen rechtsgevolg daaruit niet is af te leiden.
Hoe streng met de stelplicht en de consequenties van het niet voldoen daaraan moet worden omgegaan is een andere vraag. Een procedure al te snel afdoen op de stelplicht kan wel ongelukkig zijn. Zoals vrijwel steeds heeft de rechter ook hier een zekere mate van vrijheid van appreciatie bij de beoordeling ervan of een partij voldoende heeft gesteld. Het is zeker in eerste instantie niet uitgesloten dat de rechter bewijs opdraagt hoewel de feitelijke stellingen eigenlijk te summier zijn. Hij is daartoe niet verplicht, maar kán het wel doen. De feitelijke gegevens die dan in een getuigenverhoor boven water komen, kunnen dienen als grondslag voor de vordering of het (bevrijdend) verweer. In hoger beroep als laatste feitelijke instantie zal daarmee in verband met de regels van het appelprocesrecht en de aard van de cassatiecontrole, waarbij voor een hernieuwde feitelijke beoordeling geen plaats meer is, voorzichtiger moeten worden omgegaan.