Einde inhoudsopgave
RvdW 2013/567
Ontoereikend bewijs handelen ter bedrieglijke verkorting rechten schuldeisers cfm art. 341 Sr.
HR 09-04-2013, ECLI:NL:HR:2012:BY5446
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 april 2013
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan, J. Wortel, V. van den Brink
- Zaaknummer
11/01858
- Conclusie
A-G mr. P.C Vegter
- LJN
BY5446
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Insolventierecht / Faillissement
Strafprocesrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2012:BY5446, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑04‑2013
ECLI:NL:PHR:2012:BY5446, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑11‑2012
Beroepschrift, Hoge Raad, 05‑02‑2012
- Wetingang
Art. 341 Sr
Essentie
Met de term "ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers" cfm art. 341 Sr wordt tot uitdrukking gebracht dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers. Daarvoor is voorwaardelijk opzet voldoende, zodat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste is vereist dat het handelen van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan (vgl. HR NJ 2010/104, LJN BI4691). In casu kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat verdachte met dit opzet geen ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.