Het betreft hier de zoon, [verdachte] junior, met geboortedatum [geboortedatum] 1978.
HR, 19-04-2022, nr. 19/04453
ECLI:NL:HR:2022:561
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-04-2022
- Zaaknummer
19/04453
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:561, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑04‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:378
ECLI:NL:PHR:2022:378, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑03‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:561
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Mensenhandel, meermalen gepleegd (art. 273f Sr). Verwerping verweer dat geen sprake is geweest van misbruik van een kwetsbare positie. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 19/04662 P (ontnemingszaak vader verdachte) en 19/04455 P (niet gepubliceerd; ontnemingszaak verdachte; geen middelen ingediend, betrokkene n-o).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04453
Datum 19 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 september 2019, nummer 21-007008-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J.M. Oerlemans, advocaat te ’s-Hertogenbosch, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en drie maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2022.
Conclusie 08‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mensenhandel. Motiveringsklacht over bewijs misbruik kwetsbare positie is ongegrond. Terechte klacht over overschrijding inzendtermijn. Conclusie strekt tot vermindering van de opgelegde straf. Samenhang met 19/04662.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04453
Zitting 8 maart 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de verdachte.
1. Bij arrest van 27 september 2019 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte1.wegens “mensenhandel, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en zes maanden, onder aftrek op grond van artikel 27 Sr. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 86.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak 19/04662.2.In die zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Het eerste middel klaagt dat het hof het verweer dat ten aanzien van de aangeefster geen sprake is geweest van misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie, heeft verworpen met een motivering die deze verwerping niet kan dragen. Meer in het bijzonder, zo stelt het middel in de toelichting, heeft het hof (i) verzuimd in te gaan op het verweer dat geen sprake is geweest van “misbruik van een kwetsbare positie” en heeft het hof (ii) geen feitelijke invulling gegeven aan het bestanddeel “misbruik van een kwetsbare positie”.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in of omstreeks de periode van 1 september 2011 tot en met 1 mei 2014, in Nederland en/of in België en/of in Italië en/of in Hongarije en/of in Zwitserland, een ander, genaamd [benadeelde]
- door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd en overgebracht, met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die ander (sub 1) en
- heeft medegenomen met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3) en
- door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4) en
- opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander(en) (sub 6) en
- die ander door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die ander met of voor (een) derde(n) (sub 9),
immers heeft/is verdachte toen aldaar (telkens)
- die [benadeelde] opdracht gegeven en (telefonisch) onder druk gezet en ertoe aangezet en gebracht een (groot) aantal uren per dag en een groot aantal, dagen per week als prostituee te werken en een groot geldbedrag te verdienen, ook als zij ziek en/of ongesteld was en
- zorggedragen voor controle en toezicht op de prostitutiewerkzaamheden van die [benadeelde] en de verdiensten daaruit en
- die [benadeelde] constant onder controle gehouden en (aldus) de keuze-/bewegingsvrijheid van haar ingeperkt en
- die [benadeelde] haar verdiensten laten afdragen aan verdachte en het door haar verdiende geld onder zich genomen/gehouden en haar (aldus) in een (verder) van verdachte afhankelijke positie gebracht en gehouden en
- die [benadeelde] geslagen en bedreigd.”
6. De inhoudelijke behandeling heeft plaatsgevonden op de zittingen van het hof van 28 en 30 augustus 2019. De raadsman van de verdachte heeft zijn pleitnota voorgedragen waarbij hij onder meer het navolgende verweer heeft gevoerd:
“Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie.
Is daar sprake van geweest? [benadeelde] is een behoorlijk assertieve vrouw. Dit bleek ook wel uit het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. Zij laat zich niet de kaas van het brood eten. Kwetsbaar is zij ook niet. Integendeel. Uiteraard was haar verhouding met haar moeder niet goed toen zij vrijwillig haar intrek nam bij [verdachte] Junior. Maar dat maakt nog niet dat zij meer dan gemiddeld kwetsbaar was. Zij stelt bovendien nimmer drugs te hebben gebruikt. Drugsgebruik is meestentijds een belangrijke aanwijzing voor mensenhandel. Slachtoffers worden op laffe wijze gedrogeerd of afhankelijk gemaakt. Niets van dit alles.
Dat [benadeelde] haar mannetje stond blijkt ook uit verklaring van andere getuigen. [benadeelde] was immers degenen die vaak schreeuwde tegen klanten, zodra ze een grote mond kregen.
[benadeelde] is ook degenen die verklaart bij de rechter-commissaris dat zij [betrokkene 1] wel eens een lesje wil leren, dat ze haar wil ‘slaan’. Dit verklaart zij dus letterlijk. Want ze laat niet over zich heen lopen.
Ook verklaart zij ten overstaan van de rechter-commissaris dat zij [verdachte] heeft geslagen, uiteraard nadat zij eerst zelf zou zijn geslagen (quod non). Dus, zij laat zich niet in elkaar slaan.
Ze was bovendien (reeds voordat ze [verdachte] ontmoette) financieel onafhankelijk. Dat blijkt uit het gegeven dat zij alimentatie moest betalen. Ongeveer 200 euro per maand. Dat is veel. Ze komt uit een normaal gezin, dat voor haar de huur betaalde in Hongarije. Ze heeft ook gewoon haar school afgemaakt. De beroepsopleiding banketbakkerij heeft zij moeten beëindigen wegens de komst van een baby.
Al deze omstandigheden tonen niet de veronderstelde kwetsbare positie van [benadeelde] .”3.
7. De bewezenverklaring steunt op de acht bewijsmiddelen die het hof integraal in het bestreden arrest heeft opgenomen.4.
8. Daarnaast heeft het hof ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Bewijsoverweging van het hof
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 273f lid 1 sub 1, 3, 4, 6 en 9 Sr al dan niet in vereniging [en] met een ander of anderen.
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat [benadeelde] in de prostitutie heeft gewerkt in de periode zoals ten laste is gelegd. Zij heeft verklaard dat zij van september 2013 tot mei 2014 in Nederland in de prostitutie heeft gewerkt. Daarvoor heeft zij prostitutiewerkzaamheden verricht in België, Zwitserland en Italië. Omdat de zaken daar echter niet zo liepen als verdachte had verwacht heeft hij bepaald dat [benadeelde] uiteindelijk in Nederland moest gaan werken. Zij is samen met verdachte naar Nederland gevlogen.
[benadeelde] heeft verklaard dat zij bang was voor verdachte, zij werd continu in de gaten gehouden en kon zich niet vrij bewegen. Ook durfde zij niet te vluchten, omdat haar is gezegd: “durf niet te vluchten, want dan zal je familie het betreuren.”
Al het geld dat [benadeelde] in de prostitutie verdiende moest zij aan verdachte afstaan. Zij moest van verdachte een minimaal bedrag per dag verdienen en werd daartoe meermalen per dag door verdachte gecontroleerd. Zij moest dan aan hem doorgeven hoeveel klanten zij al had gehad en wat haar verdiensten waren. Als zij niet tijdig reageerde of niet genoeg had verdiend dan schreeuwde verdachte en werd zij door hem uitgescholden en bedreigd. Ook heeft verdachte meermalen fysiek geweld tegen haar gebruikt.
Hieruit blijkt dat verdachte [benadeelde] de zeggenschap over haar eigen financiële middelen heeft ontzegd en door haar constant onder controle te houden haar keuze- en bewegingsvrijheid ook ten aanzien van de invulling van haar werkzaamheden en werktijden in grote mate heeft ingeperkt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever bij de term “misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht” mede het oog heeft gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt. Als een factor, die daarbij van belang kan zijn, heeft de wetgever uitdrukkelijk genoemd het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen, een omstandigheid, die volgens de wetgever als een uitbuitingssituatie is aan te merken.
Het hof is van oordeel dat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen vaststaat dat verdachte [benadeelde] door (dreiging met) geweld, dreiging met andere feitelijkheden, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft vervoerd en overgebracht naar Nederland om ervoor te zorgen dat zij voor hem (verdachte) geld verdiende in de prostitutie. Verdachte had aldus ook het oogmerk van uitbuiting. Daarnaast heeft verdachte (met de hierboven genoemde dwangmiddelen) [benadeelde] uitgebuit [en] haar verdiensten afgenomen.”
9. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Artikel 273f Sr dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op geestelijke en lichamelijk integriteit en persoonlijke vrijheid van personen. Het artikel strekt tot uitvoering van een aantal mondiale en regionale verdragen en andere rechtsinstrumenten ter bestrijding van, onder andere, mensenhandel.5.Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat onder een kwetsbare positie mede wordt begrepen ‘een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan’. Er is ruimte voor het openbaar ministerie en de rechter om op grond van verschillende omstandigheden te oordelen dat sprake is van misbruik van een kwetsbare positie.6.In het licht van dit artikel komt aan het begrip ‘misbruik van een kwetsbare positie’ mede feitelijke betekenis toe, zodat in de tenlastelegging kan worden volstaan met opneming van dit begrip zonder nadere concretisering.7.Dat in het concrete geval sprake is van een dergelijk misbruik, zal uit de gebezigde bewijsvoering moeten blijken.8.
10. De verdachte heeft volgens het hof misbruik gemaakt van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het slachtoffer. Zowel het verweer als de bewijsoverweging van het hof zijn geplaatst in de sleutel van beide ‘dwangmiddelen’.9.Dat is begrijpelijk, nu de beide dwangmiddelen nauw samenhangen, elkaar deels overlappen en de redengevende feiten en omstandigheden waaruit de dwangmiddelen al dan niet kunnen worden afgeleid in de praktijk vaak onderdeel vormen van een diffuus feitencomplex van in onderlinge samenhang te beschouwen gedragingen, feiten en omstandigheden.10.
11. Het hof heeft uiteengezet waarom het bewezen acht dat de verdachte de keuzemogelijkheid van het slachtoffer zodanig heeft beïnvloed dat zij geen andere mogelijkheid zag dan in de prostitutie te gaan en haar werkzaamheden als prostituee voort te zetten. Uit de bewijsvoering van het hof volgt immers het volgende:
het slachtoffer was bang was voor de verdachte;
de verdachte bepaalde waar en wanneer het slachtoffer in de prostitutie moest werken;
het slachtoffer moest elke dag, en vele uren per dag werken, ook wanneer zij ziek was of menstrueerde;
het slachtoffer werd continue in de gaten gehouden door de verdachte en kon zich niet vrij bewegen;
het slachtoffer durfde niet te vluchten, omdat haar is gezegd: “durf niet te vluchten, want dan zal je familie het betreuren”;
de verdachte mocht niets aan haar moeder vertellen, anders zou ze haar leven niet zeker zijn;
het slachtoffer moest van de verdachte in Nederland in het huis van de verdachte wonen;
het slachtoffer moest al het geld dat zij in de prostitutie verdiende afstaan aan de verdachte;
het slachtoffer moest van de verdachte een minimaal bedrag per dag verdienen;
de verdachte controleerde daartoe het slachtoffer meermalen per dag: zij moest het aantal klanten en haar verdiensten aan de verdachte doorgeven;
als het slachtoffer niet tijdig reageerde of niet genoeg had verdiend dan werd zij door de verdachte uitgescholden en bedreigd;
de verdachte heeft meermalen fysiek geweld tegen het slachtoffer gebruikt.
12. Het slachtoffer kon zodoende niet over eigen financiële middelen beschikken en was in praktische zin nagenoeg geheel afhankelijk van de verdachte. Bovendien werd het slachtoffer bedreigd11.en mishandeld wanneer zij zich verzette of aan de situatie wilde ontsnappen. Het hof heeft hieruit kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat het slachtoffer zich in een kwetsbare positie bevond, een positie die niet vergelijkbaar is met die van een ‘mondige prostituee in Nederland’.12.
13. Het oordeel van het hof dat sprake was van een combinatie van misbruik van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van de kwetsbare positie van het slachtoffer in de zin van artikel 273f Sr, geeft aldus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden geenszins onbegrijpelijk. Niet alleen vindt het verweer zijn weerlegging ruimschoots in de gehanteerde bewijsconstructie, ook heeft het hof voldoende feitelijke invulling gegeven aan de kwetsbare positie van het slachtoffer en de wijze waarop de verdachte daarvan misbruik heeft gemaakt.
14. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
15. Het tweede middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
16. Op 30 september 2019 is namens de verdachte beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 12 maart 2021 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met ruim negen maanden overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
17. Ambtshalve merk ik verder nog op dat geen middel is ingediend aangaande de omzetting van de vervangende hechtenis in gijzeling.13.
18. Behoudens de hiervoor geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, heb ik overigens ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑03‑2022
In de bij deze strafzaak horende ontnemingszaak met parketnummer 21-003370-17 en griffienummer 19/04455P, is het cassatieberoep op 1 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat er geen cassatiemiddelen zijn ingediend (uitspraak Peek). De zaak met griffienummer 19/04662P betreft de ontnemingszaak tegen de vader van de verdachte, [betrokkene 2] senior, geboortedatum [geboortedatum] 1963, met parketnummer 21-005918-18 behorende bij de strafzaak tegen [betrokkene 2] senior met parketnummer 21-007032-16. In die strafzaak met parketnummer 21-007032-16 is geen cassatieberoep ingesteld.
Pleitnotities van de zitting van 28 en 30 augustus 2019, p. 31-32.
Zie p. 4-10 van het bestreden arrest, onder het kopje “Een overzicht van de relevante bewijsmiddelen”.
Zie: P.P.J. van der Meij in: T&C Strafrecht, Deventer: Kluwer, art. 273f, aant. 1 onder a (online, actueel t/m 1 september 2021).
Vgl. Kamerstukken II 2011/12, 33 309, nr. 3, p. 14 en 16.
Zie: P.P.J. van der Meij in: T&C Strafrecht, Deventer: Kluwer, art. 273f, aant. 9 onder c (online, actueel t/m 1 september 2021). Zie ook HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537, NJ 2009/426.
Zo ook mijn ambtgenoot Paridaens onder randnummer 10 van haar conclusie van 15 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:433, voor HR 26 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1004.
Het verweer waaraan de steller van het middel refereert draagt het kopje “Misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht of misbruik van een kwetsbare positie”.
De voornaamste reden voor het (mede) toekennen van feitelijke betekenis aan de beide dwangmiddelen, zie de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga onder randnummers 12 en 14 voor HR 8 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3537, NJ 2009/426 (ECLI:NL:PHR:2009:BJ3537).Vgl. ook Kamerstukken II 2011/12 33 309, nr. 3, p. 16: “Artikel 273f Sr kent zowel het middel «misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht» als «misbruik van een kwetsbare positie». Deze bestanddelen overlappen elkaar grotendeels en in de rechtspraktijk worden zij dan ook vaak door elkaar gebruikt. Uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie volgt dat aan beide bestanddelen een ruime betekenis wordt gegeven. Zij beogen ruime bescherming te bieden aan slachtoffers (…).”
Ook bedreigingen van achtergebleven relaties bemoeilijken de mogelijkheid van een slachtoffer om aan de situatie te ontkomen, vgl. A.J. Machielse in: J.W. Fokkens, E.J. Hofstee & A.J. Machielse (red.), Wetboek van Strafrecht - Noyon, Langemeijer, Remmelink, Deventer: Wolters Kluwer, art. 273f Sr, aant. 3.3 (online, actueel t/m 1 mei 2016).
Vgl. mijn ambtgenoot Bleichrodt onder randnummers 7-9 en 14 van zijn conclusie van 24 maart 2015, ECLI:NL:PHR:2015:424, en zijn verwijzingen naar de wetsgeschiedenis van art. 273f Sr. Vgl. voorts mijn voormalig ambtgenoot Jörg in zijn conclusie van 7 april 2009, ECLI:NL:PHR:2009:BI0520, mijn ambtgenoot Hofstee in zijn conclusie van 8 november 2011, ECLI:NL:PHR:2012:BU4004 (voor: HR 17 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4004), mijn ambtgenoot Machielse in zijn conclusie van 5 september 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1075, mijn ambtgenoot Paridaens in haar conclusie van 15 mei 2018, ECLI:NL:PHR:2018:433, mijn voormalig ambtgenoot Silvis in zijn conclusie van 12 maart 2019, ECLI:NL:PHR:2019:217, en mijn ambtgenoot Hofstee in zijn conclusie van 22 juni 2021, ECLI:NL:PHR:2021:624.
Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914, NJ 2020/409, m.nt. Ten Voorde, zal Hoge Raad in zaken waarin de cassatieschriftuur na 26 juni 2020 is ingekomen geen gebruik meer maken van zijn bevoegdheid de bestreden beslissing ambtshalve te vernietigen.