Vgl. de Wet van 12 november 2014, Stb. 444; in werking getreden op 1 maart 2015 (Stb. 2014, 489).
HR, 17-12-2019, nr. 18/03610
ECLI:NL:HR:2019:1991
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
17-12-2019
- Zaaknummer
18/03610
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:1991, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1143
ECLI:NL:PHR:2019:1143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:1991
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0431
Uitspraak 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Voorhanden hebben van voorwerpen waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij zijn bestemd voor grootschalige of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, art. 11a Opiumwet. Moet aangetroffen combinatie van voorwerpen al tot bedoelde hennepteelt kunnen leiden? V.zv. middel berust op opvatting dat voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 11a Opiumwet is vereist dat in art. 11.3 en 11.5 Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter combinatie van voorwerpen die verdachte voorhanden heeft, faalt het omdat die opvatting te beperkt en dus onjuist is. V.zv. middel voorts klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, faalt het gelet op bewijsvoering eveneens. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/03610
Datum 17 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 juni 2018, nummer 21/005107-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede Gld, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de in art. 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 1 maart 2017 te Arnhem, in een woning gelegen aan: [a-straat 1] en een bij deze woning behorende berging, voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten:
- één weegschaal,
- één tent,
- vierentwintig, althans een of meer assimilatielampen,
- één afzuigslang,
- één of meer lamparmatu(u)ren,
- één of meer transformatoren,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 22 mei 2018, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Ik weet niet hoe ze bij het appartement van mijn moeder aan de [a-straat 1] in Arnhem zijn uitgekomen.
De in woning en berging van mijn moeder aangetroffen spullen heb ik voor een habbekrats op Marktplaats gekocht.
De aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen moeten van mij zijn geweest.
Aan mijn sleutelbos zat wel een sleutel van het appartement van mijn moeder.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op p. 31 e.v. van het proces-verbaal genummerd PL0600-2017095689), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van de verbalisanten:
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1981, hebben wij vervolgonderzoek ingesteld.
Openen schuur
Daartoe zijn wij naar de woning aan de [a-straat 1] te Arnhem gelopen Wij zagen dat bij deze woning een berging hoort. Op woensdag 1 maart 2017 hebben wij, met de door [verdachte] aan ons overhandigde sleutels, de toegangsdeur van de berging geopend. In de berging zagen wij een grote afzuigslang, armaturen voor lampen en transformatoren liggen.
Doorzoeken woning
Het binnentreden in de woning aan de [a-straat 1] te Arnhem vond plaats op 1 maart 2017.
In de woning hing een sterke hennepgeur. Vervolgens zagen wij in één kleine slaapkamer diverse goederen op een bed liggen. Op het bed lagen de volgende goederen:
- Weegschaal;
- Zwarte tent;
- Assimilatielampen, 24 stuks;
- Aluminium koffer met stukjes hennep;
- Zakje met gedroogde henneptoppen.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
“Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de koffer en het zakje met hennep überhaupt niet bestemd kunnen zijn voor hennepteelt. Ten aanzien van de overige voorwerpen heeft de raadsman betwist dat deze in combinatie met elkaar geschikt zijn voor grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. Bovendien had de verdachte geen wetenschap of ernstig vermoeden van de eventuele bestemming van de voorwerpen in relatie tot hennepteelt.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de voorwerpen via Marktplaats heeft aangeschaft met als doel deze door te verkopen. Tevens heeft hij verklaard dat hij niet weet waarvoor de voorwerpen worden gebruikt, terwijl hij er zeshonderd euro voor zou hebben betaald. Het hof acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid is dat (de combinatie van) voorwerpen als een weegschaal, een tent, assimilatielampen en armaturen, een afzuigslang en transformatoren kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Dat zulke hennepteelt ook daadwerkelijk de bestemming van de voorwerpen was en dat de verdachte daarvan wist of had moeten weten, leidt het hof mede af uit de aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen.
Met de raadsman is het hof wel van oordeel dat de hennepresten en -toppen op zichzelf noch in combinatie met de overige ten laste gelegde goederen niet bestemd kunnen zijn voor de teelt van hennep. Van die twee onderdelen van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige voorwerpen acht het hof de verdachte schuldig aan het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte heeft die voorwerpen voorhanden gehad, terwijl hij - gelet op de hoeveelheid voorwerpen - wist of moest vermoeden dat die bestemd waren voor de grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. De omstandigheid dat niet is onderzocht of de aangetroffen lampen in de aangetroffen armatu(u)r(en) paste, doet hieraan op zichzelf niet af.”
2.3.1
Het onder 2 tenlastegelegde is toegesneden op art. 11a Opiumwet. Het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip “bestemd zijn tot” moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.3.2
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
- art. 11, derde en vijfde lid, Opiumwet:
“3. Hij die in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
5. Indien een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel, wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.”
- art. 11a Opiumwet:
“Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
Voor zover het middel berust op de opvatting dat voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 11a Opiumwet is vereist dat de in art. 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter de combinatie van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft, faalt het omdat die opvatting te beperkt en dus onjuist is. Voor zover het middel voorts klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, faalt het gelet op de hierboven weergegeven bewijsvoering eveneens.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2019.
Conclusie 05‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Voorbereidingshandelingen hennepteelt, art. 11a Opiumwet. Voorwerpen bestemd tot beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige teelt?
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer18/03610
Zitting 5 november 2019 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 5 juni 2018 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, wegens ‘voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’, veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. A.H.J.G. van Voorthuizen, advocaat te Ede, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt over de bewijsmotivering.
Het hof heeft ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaard dat:
‘hij op 1 maart 2017 te Arnhem , in een woning gelegen aan: [a-straat 1] en een bij deze woning behorende berging, voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten:
- één weegschaal,
- één tent,
- vierentwintig, althans een of meer assimilatielampen,
- één afzuigslang,
- één of meer lamparmatu(u)ren,
- één of meer transformatoren,
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.’
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van een verwijzing):
‘1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 22 mei 2018, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven:
Ik weet niet hoe ze bij het appartement van mijn moeder aan de [a-straat 1] in Arnhem zijn uitgekomen.
De in woning en berging van mijn moeder aangetroffen spullen heb ik voor een habbekrats op Marktplaats gekocht.
De aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen moeten van mij zijn geweest.
Aan mijn sleutelbos zat wel een sleutel van het appartement van mijn moeder.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (…), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven – als relaas van de verbalisanten:
Naar aanleiding van de aanhouding van verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981, hebben wij vervolgonderzoek ingesteld.
Openen schuur
Daartoe zijn wij naar de woning aan de [a-straat 1] te Arnhem gelopen. Wij zagen dat bij deze woning een berging hoort. Op woensdag 1 maart 2017 hebben wij, met de door [verdachte] aan ons overhandigde sleutels, de toegangsdeur van de berging geopend. In de berging zagen wij een grote afzuigslang, armaturen voor lampen en transformatoren liggen.
Doorzoeken woning
Het binnentreden in de woning aan de [a-straat 1] te Arnhem vond plaats op 1 maart 2017.
In de woning hing een sterke hennepgeur. Vervolgens zagen wij in één kleine slaapkamer diverse goederen op een bed liggen. Op het bed lagen de volgende goederen:
- Weegschaal;
- Zwarte tent;
- Assimilatielampen, 24 stuks;
- Aluminium koffer met stukjes hennep;
- Zakje met gedroogde henneptoppen.’
6. Het hof heeft een bewijsverweer als volgt samengevat en verworpen:
‘De raadsman heeft vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de koffer en het zakje met hennep überhaupt niet bestemd kunnen zijn voor hennepteelt. Ten aanzien van de overige voorwerpen heeft de raadsman betwist dat deze in combinatie met elkaar geschikt zijn voor grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. Bovendien had de verdachte geen wetenschap of ernstig vermoeden van de eventuele bestemming van de voorwerpen in relatie tot hennepteelt.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij de voorwerpen via Marktplaats heeft aangeschaft met als doel deze door te verkopen. Tevens heeft hij verklaard dat hij niet weet waarvoor de voorwerpen worden gebruikt, terwijl hij er zeshonderd euro voor zou hebben betaald. Het hof acht deze verklaring van de verdachte ongeloofwaardig. Het is een feit van algemene bekendheid dat (de combinatie van) voorwerpen als een weegschaal, een tent, assimilatielampen en armaturen, een afzuigslang en transformatoren kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt. Dat zulke hennepteelt ook daadwerkelijk de bestemming van de voorwerpen was en dat de verdachte daarvan wist of had moeten weten, leidt het hof mede af uit de aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen.
Met de raadsman is het hof wel van oordeel dat de hennepresten en -toppen op zichzelf noch in combinatie met de overige ten laste gelegde goederen (…) bestemd kunnen zijn voor de teelt van hennep. Van die twee onderdelen van de tenlastelegging zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige voorwerpen acht het hof de verdachte schuldig aan het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte heeft die voorwerpen voorhanden gehad, terwijl hij – gelet op de hoeveelheid voorwerpen – wist of moest vermoeden dat die bestemd waren voor de grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt. De omstandigheid dat niet is onderzocht of de aangetroffen lampen in de aangetroffen armatu(u)r(en) pasten, doet hieraan op zichzelf niet af.’
7. Blijkens het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 mei 2018 heeft de raadsman van de verdachte aldaar overeenkomstig zijn pleitnota het woord tot verdediging gevoerd. Deze pleitnota houdt onder meer in:
‘ [verdachte] betwist de hem ten laste gelegde feiten. De verdediging stelt zich op het standpunt dat [verdachte] integraal moet worden vrijgesproken.
(…)
TLL2
In de schuur van de woning van de moeder van [verdachte] heeft de politie het volgende gevonden:
Een grote afzuigslang, armaturen voor lampen en transformatoren.
In de woning van de moeder van [verdachte] heeft de politie het volgende gevonden:
Een weegschaal, een zwarte tent, 24 assimilatielampen, een aluminium koffer met – volgens de politie – stukjes hennep en een zakje – volgens de politie – gedroogde henneptoppen.
Justitie vermoed dat deze goederen bestemd waren voor de professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt en dat [verdachte] dat wist, althans een ernstige reden had om dat te vermoeden.bevestigt dat de betreffende goederen van hem zijn – had hij ook kunnen ontkennen – en dat hij deze eind 2016 op marktplaats heeft gekocht. [verdachte] betwist echter dat die goederen bedoeld waren voor een hennepkwekerij. De verdediging begrijpt de verklaring van [verdachte] zo dat hij bedoelt een hennepkwekerij zoals in de tenlastelegging bedoelt.
Met betrekking tot aluminium koffer met stukjes hennep en een zakje gedroogde henneptoppen, merkt de verdediging op dat dat geen goederen zijn die überhaupt bestemd kunnen zijn voor de professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepteelt.
Blijven over – volgens [verdachte] – twee armaturen, een grote afzuigslang, transformatoren, een weegschaal, een zwarte tent en 24 assimilatielampen. Goederen, waarvan de verdediging stelt dat je daar geen professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige hennepplantage mee kunt opzetten. Niet staat vast of de goederen bij elkaar horen en/of passen – hebt u de foto’s gezien? – en bovendien heb je dan wel wat meer nodig.
De rechtbank zag dat anders en stelt dat met name de combinatie van de aangetroffen goederen daar reden voor geeft. Wat voor combinatie?
De rechtbank gaat er daarbij aan voorbij dat niet is vastgesteld, of anderszins is komen vast te staan dat de assimilatielampen in de twee aangetroffen armaturen passen, of het bovendien niet allemaal verschillende lampen zijn en datzelfde geldt voor de transformatoren. En waar dient de afzuigslang voor? Er zijn geen filters e.d. aangetroffen. Hoe groot was de tent? En was dat een tent die alleen voor hennepteelt kan worden gebruikt?
Gelukkig stelt de rechtbank wel vast dat de door de rechtbank gestelde combinatie van goederen als zodanig niet genoeg is voor het opzetten van een (complete) hennepkwekerij en daar gaat het wel om. Niet of die goederen tezamen met veel meer andere goederen daartoe zouden kunnen dienen, maar of deze goederen daartoe zouden kunnen dienen.
Dat de hoeveelheid goederen de kleinschalige hennepteelt te boven zouden gaan, is nergens op gebaseerd. Met de aangetroffen goederen kan niet eens een kleinschalige hennepplantage worden opgezet.
De rechtbank voert verder aan dat er immers 5 kg henneptoppen zijn aangetroffen. Klopt, in de tas van […] en waar komen die dan vandaan? Uit de woning van de moeder van [verdachte] ? Uit de schuur? Nee, de rechtbank bedenkt zelf het bewijs wat er niet is. En dus omdat er 5 kg henneptoppen zijn aangetroffen, zijn de aangetroffen goederen bestemd voor de grootschalige e.d. hennepteelt!?
Daarbij komt dat het er om gaat dat [verdachte] moest weten of een ernstig vermoeden moest hebben dat die goederen daarvoor bestemd waren en dat wordt door [verdachte] betwist. De hoeveelheid aangetroffen goederen kan geen reden zijn aan zijn uitspraak te twijfelen.’
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat (voor strafbaarheid) ‘(n)iet voldoende is dat ervan kan worden uitgegaan dat de aangetroffen voorwerpen kunnen worden aangewend voor de hennepteelt, aangezien artikel 11a Opiumwet zich niet richt op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt’. Daarbij wordt verwezen naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 september 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:9374. Enkel op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen zou niet kunnen worden aangenomen dat daar sprake van is, en ‘zeker niet zonder nadere motivering’.
9. Het bewezenverklaarde is gekwalificeerd onder art. 11a Opiumwet. Dat artikel stelt strafbaar hij die ‘stoffen of voorwerpen (...) voorhanden heeft (...), waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten’.1.Art. 11, derde lid, Opiumwet stelt strafbaar hij die ‘in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelt in strijd met een in artikel 3, onder B, gegeven verbod’. Het vijfde lid van dat artikel houdt in dat indien ‘een feit als bedoeld in het tweede of vierde lid, betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel’ een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt opgelegd. Onder grote hoeveelheid wordt verstaan ‘een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel.’ Die algemene maatregel van bestuur is het Opiumwetbesluit. Op grond van art. 1, tweede lid, Opiumwetbesluit betreft genoemde grote hoeveelheid, voor zover hier relevant, 500 gram hennep of 200 hennepplanten.
10. In de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat tot de invoering van art. 11a Opiumwet leidde is over de reikwijdte van de strafrechtelijke aansprakelijkheid uit hoofde van dat artikel onder meer het volgende opgemerkt:2.
‘Voor een veroordeling ter zake van overtreding van het nieuwe artikel 11a zal het openbaar ministerie moeten bewijzen dat betrokkene wist dat of ernstige redenen had om te vermoeden dat de door hem verrichte handelingen bestemd waren voor het beroeps- of bedrijfsmatig telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken of vervoeren van lijst II middelen of van grote hoeveelheden van die middelen. Voorop gesteld wordt dat dezelfde bestanddelen in artikel 10a van de Opiumwet zijn opgenomen zonder dat dit tot vragen heeft geleid, terwijl het daarbij evenzeer kan gaan om personen die (ogenschijnlijk) onderdeel uitmaken van het reguliere bedrijfsleven. Bij de lijst II middelen zal het in de praktijk om voorbereidingshandelingen met betrekking tot de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt gaan of teelt van grote hoeveelheden hennep. Van strafbare voorbereiding is sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijk doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht.’
11. In HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328, NJ 2018/281 m.nt. Rozemond overweegt Uw Raad naar aanleiding van de hiervoor geciteerde passage: ‘Blijkens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis is voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in art. 11a Opiumwet vereist dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van hennepteelt, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is.’
12. De strafbaarstelling van art. 11a Opiumwet brengt mee dat strafbare voorbereiding ook kan worden bewezen zonder dat een hennepkwekerij is aangetroffen. Het voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen om te gaan telen en het op enigerlei wijze faciliteren van illegale hennepteelt zonder dat men zelf teelt, valt onder de strafbaarstelling.3.De reikwijdte van de strafbaarstelling in art. 11a Opiumwet strekt zich evenwel niet uit tot het faciliteren van wat men eenvoudige thuisteelt zou kunnen noemen.4.Uit de Nota naar aanleiding van het Verslag valt echter af te leiden dat ook kleine telers onder omstandigheden kunnen worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige telers:5.
‘De leden van de VVD-fractie vroegen of het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2011 (LJN:BP1275) dat betrekking had op de teelt van vijf planten aanleiding geeft om het gedoogbeleid inzake vijf planten te wijzigen. Graag reageren wij op deze vraag als volgt. Op 1 juli 2011 is de gewijzigde Aanwijzing Opiumwet (Staatscourant 2011, nr. 11 134 van 27 juni 2011) in werking getreden. Onderdeel van de daarin doorgevoerde wijzigingen vormt een aanscherping van het beleid inzake beroeps- of bedrijfsmatige teelt, die mede door het voornoemde arrest werd ingegeven. De aanwijzing vermeldt in paragraaf 3.2.1, voor zover hier van belang, dat voor de beoordeling van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van teelt wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de teelt plaatsvindt. Bij het aantreffen van een hoeveelheid van vijf planten of minder wordt in het algemeen aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Echter, het aantal planten is niet de doorslaggevende factor voor het bepalen van het al dan niet beroeps- of bedrijfsmatige karakter van de teelt. Ook teelt van vijf planten of minder kan worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Dit geldt in situaties waarin aan twee of meer indicatoren voor professionele teelt, zoals opgenomen in een bijlage van de Aanwijzing, is voldaan en indien er sprake is van teelt voor geldelijk gewin.’
13. Op de vraag van de Tweede Kamer ‘of kleine telers kunnen worden aangemerkt als beroeps- of bedrijfsmatige telers’ antwoordde de Minister van Veiligheid en Justitie in het vervolg van de parlementaire behandeling:6.
‘Op grond van de Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie werd er van uitgegaan dat er bij een persoon die niet meer dan vijf planten heeft, geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt, laat staan teelt van grote hoeveelheden. Echter, gebleken is dat er wiet geteeld werd met een zeer geringe hoeveelheid planten van gigantische omvang en onder omstandigheden die wel degelijk een bedrijfs-/beroepsmatig karakter hadden en ook leidden tot grotere opbrengsten. Daarop is de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie per 1 januari 2012 (Stc. 2011, 22936) zodanig aangepast, dat dergelijke telers onder de strafbaarstellingen van artikel 11, derde en/of vijfde lid vallen. Ik verwijs voor de details naar punt 3.2.1 van de Aanwijzing.’
14. In de Aanwijzing Opiumwet die met ingang van 1 januari 2012 van kracht was, stond in paragraaf 3.2.1 (‘Teelt van hennep (of de cannabis plant)’) het volgende:7.
‘Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
(…)
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
− De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
− Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand.
− De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
− Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
− Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.’
15. De Aanwijzing Opiumwet die sinds 1 maart 2015 van kracht is, houdt voor zover relevant het volgende in:8.
‘3.2.1. Teelt van hennep (of de cannabis plant)
Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
(…)
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
‒ De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik.
‒ De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
‒ Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
‒ Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
(…)
BIJLAGE 1
Factor professionaliteit bij de definiëring van bedrijfsmatig handelen met betrekking tot de teelt van cannabis.
Professionaliteit: Indicator: | Laag | Gemiddeld | Hoog |
Belichting | daglicht | kunstlicht op tijdklokken | |
Voeding | gieter | centraal geregeld bevloeiingssysteem, drupsysteem | |
Ruimte | balkon, tuin | afgescheiden ruimte in huis | kas of grote, verdeelde en afgeschermde ruimte binnen of buiten |
Afscherming | geen | geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur | |
Ventilatie | geen | afzuiging naar buiten | |
Verwarming | geen | wel | thermostaat- of computergestuurd |
Bodem | aarde, potgrond | speciaal verrijkte aarde en potgrond, steenwol, hydrocultuur | |
Ziektebestrijding | geen | wel | signaleringsvellen, ziektebestrijding, ook biologische |
Verwerking | kleinschalig | in eigen beheer | uitbesteed aan manicultuurbedrijf |
Plantmateriaal | onbekend zaad | geselecteerd zaad | stekken en klonen van eigen planten of extern gekocht |
CO2-suppletie | geen | wel | gestuurde installatie |
NB. Deze lijst met indicatoren is niet limitatief. Hetzelfde geldt voor de duiding van de aangetroffen installatie en productiemiddelen.’
16. Indicatoren die in bijlage 1 bij beide aanwijzingen worden genoemd en die wijzen op een hoge mate van professionaliteit zijn onder meer ‘kunstlicht op tijdklokken’, ‘geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur’ en ‘afzuiging naar buiten’. Indicatoren die ook wijzen op professionaliteit, zij het in mindere mate dan de hiervoor genoemde indicatoren, zijn een ‘afgescheiden ruimte in huis’ en het telen met verwarming. De indicatoren ‘daglicht’, geen ventilatie, in de tuin of op het balkon wijzen op telen met een lage mate van professionaliteit.
17. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen voorhanden had en dat hij de voorwerpen op Marktplaats had aangeschaft. Deze zaak verschilt van de zaken die leidden tot HR 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2959, HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328, NJ 2018/281 m.nt. Rozemond en HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1481, NJ 2019/403. Daarin kon uit de bewijsmiddelen worden afgeleid of was het verweer gevoerd dat sprake was van voorwerpen die bestemd waren geweest voor de hennepteelt.
18. Het hof heeft overwogen dat het een feit van algemene bekendheid is ‘dat (de combinatie van) voorwerpen als een weegschaal, een tent, assimilatielampen en armaturen, een afzuigslang en transformatoren kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt’. Tegen die overweging wordt door de steller van het middel ingebracht dat het geen feit van algemene bekendheid is dat ‘(de combinatie van) voorwerpen als één weegschaal, één tent – waarvan niet is vastgesteld hoe groot die was en of die überhaupt geschikt was voor de hennepteelt – vierentwintig assimilatielampen – waarvan niet is vastgesteld of dat dezelfde soort lampen waren en of die pasten in de twee armaturen, twee armaturen, één afzuigslang en twee transformatoren kunnen worden gebruikt voor beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt’. De steller van het middel wijst er daarbij op dat ‘(c)ruciale onderdelen als filters, afzuigers, kachels en dompelpompen’ niet zijn aangetroffen. Naar het mij voorkomt ziet de steller van het middel er aan voorbij dat het hof niet heeft overwogen dat met alleen de aangetroffen combinatie van voorwerpen beroeps-/bedrijfsmatig of grootschalig hennep kan worden geteeld, en evenmin dat het een feit van algemene bekendheid is dat deze voorwerpen daarvoor altijd gebruikt worden. Dat zulke hennepteelt de daadwerkelijke bestemming van deze voorwerpen was leidt het hof in de volgende zin mede uit andere omstandigheden af. Ik wijs er nog op dat in feitelijke aanleg niet is aangevoerd dat deze voorwerpen al dan niet in combinatie met andere voorwerpen niet zouden kunnen worden gebruikt voor beroep-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt.
19. Waar het vervolgens om gaat, is of het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de in de bewezenverklaring vermelde voorwerpen daadwerkelijk ‘bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten’. Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Uit de Nota naar aanleiding van het Verslag volgt dat de wetgever in deze context, waar het de bestemming voor beroeps-/bedrijfsmatige teelt betreft, wilde aansluiten bij de toenmalige Aanwijzing Opiumwet. Van voorbereiding van beroeps- of bedrijfsmatige teelt is tegen die achtergrond in beginsel sprake als het voorhanden hebben van voorwerpen erop wijst dat bij de teelt twee of meer van de in de bijlage bij de aanwijzing opgenomen indicatoren zullen zijn vervuld. In de onderhavige zaak is sprake van vierentwintig assimilatielampen in de woning van de moeder van de verdachte. Dat is een aanwijzing dat de teelt bij kunstlicht en met tijdklokken zou hebben plaatsgevonden. De afzuigslang en transformatoren zijn een aanwijzing voor ‘afzuiging naar buiten’. De tent is een aanwijzing dat de teelt ‘geïsoleerd m.b.t. daglicht en temperatuur’ zou plaatsvinden. Daarmee is aan drie van de indicatoren voldaan. Het aantal van vierentwintig assimilatielampen wijst voorts niet op een teelt die beperkt zou zijn tot de in de Aanwijzing Opiumwet genoemde hoeveelheid van vijf planten. ’s Hofs oordeel dat ‘gelet op de hoeveelheid voorwerpen’ het bestemd zijn voor grootschalige of beroeps- bedrijfsmatige hennepteelt voldoende vaststaat, is tegen deze achtergrond niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
20. Het hof heeft ‘mede (…) uit de aangetroffen koffer met hennepresten en de zak met gedroogde henneptoppen’ afgeleid dat de bestemming van de voorwerpen beroeps-/bedrijfsmatige of grootschalige hennepteelt was en dat de verdachte daarvan wist of dat had moeten weten. En het hof heeft voorts overwogen dat de verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad, ‘terwijl hij – gelet op de hoeveelheid voorwerpen – wist of moest vermoeden dat die bestemd waren voor de grootschalige of beroeps-/bedrijfsmatige hennepteelt’. Ook ’s hofs oordeel inzake het weten of ernstige reden hebben om te vermoeden van de bestemming van de voorwerpen is niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
21. Het hof is – gelet op de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten – genoegzaam ingegaan op het standpunt van de verdediging zoals verwoord in de pleitnota. Dat niet is vastgesteld of de lampen pasten in de armaturen, doet niet af aan de toereikendheid van ’s hofs vaststellingen. Ook als de lampen niet zouden passen, heeft het hof kunnen oordelen dat de bestemming vaststaat. Het hof, dat blijkens zijn overwegingen acht heeft geslagen op ‘(de combinatie van) voorwerpen’ als in de bewezenverklaring genoemd, was niet gehouden daarnaast expliciet in te gaan op de ‘gezamenlijkheid’ van de voorwerpen. De ‘gezamenlijkheid’ van voorwerpen is een term die een rol speelt in de context van de onttrekking aan het verkeer.9.Vaststelling van de bestemming is niet van een expliciete vaststelling van gezamenlijkheid afhankelijk, al brengt die vaststelling aan de hand van indicatoren mee dat het verband tussen voorwerpen van belang kan zijn. Dat verband volgt evenwel toereikend uit de bewijsmiddelen. Dat de combinatie van goederen niet genoeg is voor het opzetten van een complete hennepkwekerij, doet evenmin af aan de toereikendheid van ’s hofs vaststellingen. Waar het om gaat is dat de in de bewezenverklaring opgenomen voorwerpen daartoe bestemd zijn. Ik teken nog aan dat de motiveringsverplichting die besloten ligt in de tweede volzin van art. 359, tweede lid, Sv niet zo ver gaat dat op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.10.
22. Het middel faalt. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
23. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑11‑2019
M. Borgers en E. van Poecke, ‘Op weg naar het einde: de strafbaarstelling van voorbereiding en vergemakkelijking van professionele hennepteelt’, in Ars Aequi 2012, p. 173.
Stcrt. 12 januari 2012, 22936 (rectificatie van de Aanwijzing Opiumwet, zoals gepubliceerd in Stcrt. 27 december 2011, 22936).
Stcrt. 2015, 5391.
Vgl. bijvoorbeeld HR 17 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:326, NJ 2015/487 m.nt. Borgers.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.1.