Hof Arnhem-Leeuwarden, 21-09-2018, nr. 21-006481-17
ECLI:NL:GHARL:2018:9374
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
21-09-2018
- Zaaknummer
21-006481-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:9374, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 21‑09‑2018; (Hoger beroep)
Uitspraak 21‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Vrijspraak. Artikel 1la Opiumwet richt zich niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt. Uit het dossier kan worden afgeleid dat de bij de verdachte aangetroffen goederen zouden worden aangewend voor het telen van hennep, maar niet dat deze goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige dan wel grootschalige teelt van hennep.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006481-17
Uitspraak d.d.: 21 september 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 27 november 2017 met parketnummer 16-208237-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete van € 700,- subsidiair 14 dagen hechtenis, waarvan € 350,- subsidiair 7 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. B. de Haan, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter heeft verdachte ter zake van het voorhanden hebben van voorwerpen en/of stoffen, waarvan verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten veroordeeld tot een geldboete van € 700,-, subsidiair 14 dagen vervangende hechtenis, waarvan € 350,- subsidiair 7 dagen hechtenis voorwaardelijk.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 april 2016 tot en met 14 december 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in elk geval in Nederland, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten:
-een kweektent en/of
-één of meerdere (2) armatu(u)r(en) en/of
-één of meerdere (2) assimilatielamp(en) en/of
-een snelheidsregelaar en/of
-één of meerdere (5) tijdschakelaar(s) en/of
-één of meerdere (2) transformator(en) en/of
-een koolstoffilter en/of -een luchtafzuiger en/of
-een temperatuurventilatieregelaar en/of
-een dompelpomp en/of
-één of meerdere (8) fles(sen) groeimiddelen,
dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit. Hij stelt dat niet bewezen kan worden dat sprake is van professionele/bedrijfsmatige dan wel grootschalige teelt, terwijl artikel 11a Opiumwet - zoals ten laste gelegd - daar wel op ziet. Ter onderbouwing heeft de raadsman gewezen op het arrest van het gerechtshof Den Haag van 31 januari 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:134).
De uitgangspunten, zoals weergegeven in het door de raadsman aangehaalde arrest, zijn tevens van toepassing op onderhavige zaak. Derhalve overweegt het hof als volgt.
Op 14 december 2016 heeft de politie op de zolder van verdachte een kweektent aangetroffen met daarin onder andere twee assimilatielampen en een koolstoffilter. Voorts is op zolder een irrigatiesysteem aangetroffen, een afzuiginstallatie, een tijdschakelaar en groeimiddelen. Op basis van deze bevindingen en het door de politie verrichte nadere onderzoek wordt verdachte thans verweten zich schuldig gemaakt te hebben aan hetgeen in artikel 11a Opiumwet strafbaar is gesteld. Of dit zo is hangt allereerst af van de vraag of de aangetroffen goederen bestemd waren voor het telen van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf (artikel 11 derde lid Opiumwet) dan wel voor de grootschalige teelt van hennep (artikel 11 vijfde lid Opiumwet).Artikel 11a Opiumwet richt zich niet op de bestrijding van alle hennepteelt, maar nadrukkelijk op de bestrijding van professionele/bedrijfsmatige teelt en/of grootschalige teelt.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde moet derhalve eerste worden vastgesteld dat de aangetroffen goederen de hiervoor aangeduide bestemming hadden.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2016 blijkt dat verdachte telefonisch aan de politie heeft meegedeeld dat hij circa vijf hennepplanten wilde neerzetten voor eigen gebruik. De zoon van verdachte heeft verklaard dat zijn vader drie hennepplanten wilde kweken.
Naar het oordeel van het hof kan uit het dossier worden afgeleid dat de bij de verdachte aangetroffen goederen zouden worden aangewend voor het telen van hennep, maar niet dat deze goederen bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige dan wel grootschalige teelt van hennep. Gelet hierop heeft het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. H.L. Stuiver, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. W.L.J.M. Duijst-Heesters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Samplonius, griffier,
en op 21 september 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.L.J.M. Duijst-Heesters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.