Zie o.m. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2185.
HR, 21-11-2017, nr. 16/00557
ECLI:NL:HR:2017:2959
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
21-11-2017
- Zaaknummer
16/00557
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2959, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑11‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1180, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1180, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2959, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0467 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2018/33
Uitspraak 21‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Growshopverbod, art. 11a Opiumwet. 1. Beperking cassatieberoep t.a.v. vordering tul toelaatbaar? 2. Zijn in een pand aangetroffen koolstoffilters en henneptent bestemd tot het plegen van een of meer feiten strafbaar gesteld in art. 11.3 en/of 11.5 Opiumwet? Ad 1. HR ambtshalve: Aan de beperking dat het cassatieberoep niet is gericht tegen 's Hofs beslissing op de vordering tul moet gelet op ECLI:NL:HR:2013:CA1610, worden voorbijgegaan. Ad 2. Mede i.h.l.v. hetgeen ter ttz. in h.b. door en namens verdachte is aangevoerd - o.m. inhoudende dat de aangetroffen goederen beschadigd waren dan wel dat het afval betrof dat de afvalverwerker niet wilde meenemen - niet z.m. kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde b.m., is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat de verdediging onder meer heeft aangevoerd dat de koolstoffilters waren beschadigd, gaten zaten in de kweektent en dat de desbetreffende goederen op de in de tll. genoemde datum niet (meer) bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
21 november 2017
Strafkamer
nr. S 16/00557
EC/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 24 december 2015, nummer 22/003375-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Blijkens de daarvan opgemaakte akten is het beroep niet gericht tegen"'s Hofs beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 10-962032-12)". Aan deze beperking moet evenwel, gelet op HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610, worden voorbijgegaan. Namens de verdachte heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal doen voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 19 maart 2015 te [plaats], in een (winkel)pand aan de [a-straat 1] voorwerpen, te weten:
- twee koolstoffilters en
- een henneptent (blauw)
bestemd tot het plegen van een of meer feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2015 verklaard - zakelijk weergegeven - :
Op 19 maart 2015 lagen er op de begane grond in mijn winkelpand gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] nog twee koolstoffilters en een henneptent, kleur blauw. Ik wist eigenlijk wel dat ik deze goederen niet mocht hebben. Ik erken dat ik tekort ben geschoten in het afhandelen van mijn growshop.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015085970-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 30-54):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 maart 2015 voerde ik samen met verbalisant [verbalisant 1] een growshopcontrole uit bij Growshop " [A] " gevestigd [a-straat 1] te [plaats] .
Dit pand betreft een bedrijfsloods en heeft een beneden en een bovenverdieping en is toegankelijk via een overhead deur.
Aan de buitenzijde van het pand werd reclame gemaakt voor deze winkel.
In het pand werden wij te woord gestaan door de eigenaar, [verdachte] . Na ons doel kenbaar te hebben gemaakt hebben wij een controle op grond van de Opiumwet uitgevoerd.
Op de begane grond zagen wij een tweetal koolstoffilters staan. Wij zagen een zogenaamde kweektent op de grond liggen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015053879-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 28-29):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 februari 2015 was verbalisant [verbalisant 2] op verzoek van ploegchef opsporing [verbalisant 3] op bezoek bij de growshop gevestigd aan de [a-straat 1] in [plaats] .
Dit om de eigenaar de veranderde wetgeving per 1-3-2015, waardoor het hebben van een growshop strafbaar wordt volgens artikel 11a Opiumwet (voorbereidingshandelingen illegale hennepteelt), mede te delen.
Daar werd verbalisant [verbalisant 2] aangesproken door een man die opgaf te zijn [verdachte] . [verdachte] vertelde de eigenaar te zijn van deze growshop.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft duidelijk aan [verdachte] het doel van zijn komst uitgelegd en gezegd dat het hebben van een growshop strafbaar is met ingang van 1 maart 2015.
Op 18-2-2015 heeft verbalisant [verbalisant 2] teruggebeld met [verdachte] en hem duidelijk gemaakt dat alle voorbereidingshandelingen strafbaar zijn per 1-3-2015. Hierna heeft verbalisant [verbalisant 2] aan [verdachte] op het door hem gegeven e-mailadres een afschrift van het staatsblad gemaild.
Op 18 februari 2015 ben ik, verbalisant, samen met verbalisant [verbalisant 4] ook langs geweest op adres Growshop, [a-straat 1] te [plaats] . Daar ook gesproken met eigenaar [verdachte] en hem wederom verteld dat (...) met ingang van 1 maart 2015 growshops verboden zijn in verband met voorbereidingshandelingen volgens artikel 11a Opiumwet (illegale hennepteelt).
Betrokkene : [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]
Bedrijf : Growshop, [a-straat 1] , [plaats] ."
2.3.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
(...)
Ik ben zelf aan de slag gegaan en was tot de conclusie gekomen dat ik dan maar met mijn growshop moest stoppen. (...) Voor mijn gevoel heb ik zoveel mogelijk gedaan om mij aan de wet te houden.
Op 19 maart 2015 lagen er op de begane grond in mijn winkelpand gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] nog twee koolstoffilters en een henneptent, kleur blauw, die uit elkaar was gehaald. De afvalverwerker wilde deze niet meenemen. Ik wist eigenlijk wel dat ik deze goederen niet mocht hebben, maar het was afval. De koolstoffilters waren beschadigd, daar kon je niets meer mee doen. Ik erken dat ik tekort ben geschoten in het afhandelen van mijn growshop. De kweektent lag, uit elkaar en met gaten erin, in een hoek met afval.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen."
2.3.2.
Blijkens voormelde pleitaantekeningen heeft de raadsman van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
"3. De verdediging is nog steeds van oordeel dat cliënt behoort te worden vrijgesproken nu, kort gezegd, geen strafbare bestemming van de aangetroffen goederen kan worden vastgesteld en evenmin een strafbare intentie bij cliënt kan worden vastgesteld. Daarnaast is de verdediging van oordeel dat (...) onvoldoende oog is geweest voor (...) het feit dat cliënt aantoonbaar inspanningen heeft verricht teneinde niet langer strafbaar te zijn onder het nieuwe artikel 11a OW.
4. Cliënt zal niet ontkennen dat de bij hem aangetroffen goederen kunnen worden gebruikt bij de hennepteelt in de zin van artikel 11, leden 3 en 5 OW, maar het gaat in het geval van artikel 11a OW om de omstandigheden waaronder hij de goederen aanwezig had. Het enkele feit dat de goederen ooit bestemd waren voor de grootschalige of bedrijfsmatige/beroepsmatige hennepteelt maakt niet dat deze goederen altijd die bestemming blijven behouden. De goederen zijn op zichzelf immers niet verboden en het bezit of verhandelen daarvan evenmin. Als de omstandigheden waaronder de goederen aanwezig zijn of te koop worden aangeboden wijzigen dan kan ook de bestemming wijzigen. Als uit deze omstandigheden en de handelingen van de verdachte geen criminele intentie blijkt dan is er geen sprake meer van handelen dat middels artikel 11a OW kan worden gesanctioneerd.
(...)
9. Cliënt heeft nagenoeg de gehele winkelruimte leeggehaald en zich ontdaan van goederen waarvan hij meende dat deze na inwerkintreding van artikel 11a OW in het geheel niet meer aanwezig mochten zijn.
(...)
10. Op facebook afficheert cliënt zich als exporteur en niet als growshopeigenaar. (...) Op pagina 77 is een screenprint opgenomen met een "post" van cliënt waaruit blijkt dat sprake is van een bedrijf dat licht, lucht en irrigatiesystemen exporteert. Expliciet staat vermeld dat niet aan klanten wordt geleverd waarvan het vermoeden bestaat dat zij de producten zullen gebruiken voor illegale doeleinden. Hieruit blijkt derhalve dat cliënt inderdaad zijn bedrijfsactiviteiten had aangepast aan de nieuwe situatie zoals hij ook telkens heeft verklaard."
2.4.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte voorwerpen "bestemd tot het plegen van een of meer feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, Opiumwet, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en)" - mede in het licht van hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door en namens de verdachte is aangevoerd als hiervoor onder 2.3 is vermeld - niet zonder meer kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen, is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. De Hoge Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat de verdediging onder meer heeft aangevoerd dat de koolstoffilters waren beschadigd en er gaten zaten in de kweektent en dat de desbetreffende goederen op de in de tenlastelegging genoemde datum niet (meer) bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2017.
Conclusie 12‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Growshopverbod, art. 11a Opiumwet. 1. Beperking cassatieberoep t.a.v. vordering tul toelaatbaar? 2. Zijn in een pand aangetroffen koolstoffilters en henneptent bestemd tot het plegen van een of meer feiten strafbaar gesteld in art. 11.3 en/of 11.5 Opiumwet? Ad 1. HR ambtshalve: Aan de beperking dat het cassatieberoep niet is gericht tegen 's Hofs beslissing op de vordering tul moet gelet op ECLI:NL:HR:2013:CA1610, worden voorbijgegaan. Ad 2. Mede i.h.l.v. hetgeen ter ttz. in h.b. door en namens verdachte is aangevoerd - o.m. inhoudende dat de aangetroffen goederen beschadigd waren dan wel dat het afval betrof dat de afvalverwerker niet wilde meenemen - niet z.m. kan worden afgeleid uit de inhoud van de door het Hof gebezigde b.m., is de bestreden uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed. HR neemt daarbij mede in aanmerking dat de verdediging onder meer heeft aangevoerd dat de koolstoffilters waren beschadigd, gaten zaten in de kweektent en dat de desbetreffende goederen op de in de tll. genoemde datum niet (meer) bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 16/00557 Zitting: 12 september 2017 | Mr. G. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 24 december 2015 door het gerechtshof Den Haag wegens “voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten”, veroordeeld tot een gevangenisstraf van een maand, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. L.E.G. van der Hut, advocaat te ’s-Gravenhage, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
3. De omvang en de ontvankelijkheid van het beroep
3.1.
Het ingestelde beroep is partieel ingetrokken ten aanzien van de afwijzing door het hof van de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. Die afwijzing is dus van het beroep uitgezonderd. De vraag is of een dergelijke beperking van het cassatieberoep toelaatbaar is. Naar mijn mening is dat niet het geval. Dit omdat de beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging wegens overtreding van de algemene voorwaarde dat geen strafbaar feit zal worden begaan, nauw samenhangt met de straftoemeting. De wetgever heeft uitdrukkelijk gewild dat een dergelijke vordering wordt beoordeeld in samenhang met de strafoplegging voor het nieuwe strafbare feit en heeft daarom in art. 14g lid 3 Sr gelijktijdige behandeling van de vordering voorgeschreven met de berechting. Die door de wetgever gewilde samenhangende beoordeling wordt door een beperking van het cassatieberoep als waarvan in casu sprake is, doorkruist.
3.2.
Nu de aangebrachte beperking ontoelaatbaar is, zal de Hoge Raad ervan uitgaan dat de verdachte zijn cassatieberoep zonder die beperking wil doorzetten.1.Dat betekent dat de verdachte in zijn voor onbeperkt gehouden cassatieberoep kan worden ontvangen.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 19 maart 2015 te [plaats] , in een (winkel)pand aan de [a-straat 1] voorwerpen, te weten:
- twee koolstoffilters
- een henneptent (blauw)
bestemd tot het plegen van een of meer feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en).”
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 10 december 2015 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 19 maart 2015 lagen er op de begane grond in mijn pand gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] nog twee koolstoffilters en een henneptent, kleur blauw. Ik wist eigenlijk wel dat ik deze goederen niet mocht hebben. Ik erken dat ik tekort ben geschoten in het afhandelen van mijn growshop.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015085970-6. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 30-54):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 19 maart 2015 voerde ik samen met verbalisant [verbalisant 1] een growshopcontrole uit bij Growshop " [A] " gevestigd [a-straat 1] te [plaats] . Dit pand betreft een bedrijfsloods en heeft een beneden en een bovenverdieping en is toegankelijk via een overhead deur. Aan de buitenzijde van het pand werd reclame gemaakt voor deze winkel. In het pand werden wij te woord gestaan door de eigenaar, [verdachte] . Na ons doel kenbaar te hebben gemaakt hebben wij een controle op grond van de Opiumwet uitgevoerd. Op de begane grond zagen wij een tweetal koolstoffilters staan. Wij zagen een zogenaamde kweektent op de grond liggen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2015 van de politie Eenheid Den Haag met nr. PL1500-2015053879-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 28-29):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 17 februari 2015 was verbalisant [verbalisant 2] op verzoek van ploegchef opsporing [verbalisant 3] op bezoek bij de growshop gevestigd aan de [a-straat 1] in [plaats] . Dit om de eigenaar de veranderde wetgeving per 1-3-2015, waardoor het hebben van een growshop strafbaar wordt volgens artikel 11a Opiumwet (voorbereidingshandelingen illegale hennepteelt), mede te delen. Daar werd verbalisant [verbalisant 1] aangesproken door een man die opgaf te zijn [verdachte] . [verdachte] vertelde de eigenaar te zijn van deze growshop. Verbalisant [verbalisant 1] heeft duidelijk aan [verdachte] het doel van zijn komst uitgelegd en gezegd dat het hebben van een growshop strafbaar is met ingang van 1 maart 2015.
Op 18-2-2015 heeft verbalisant [verbalisant 1] teruggebeld met [verdachte] en hem duidelijk gemaakt dat alle voorbereidingshandelingen strafbaar zijn per 1-3-2015. Hierna heeft verbalisant [verbalisant 1] aan [verdachte] op het door hem gegeven e-mailadres een afschrift van het staatsblad gemaild. Op 18 februari 2015 ben ik, verbalisant, samen met verbalisant [verbalisant 4] ook langs geweest op adres Growshop, [a-straat 1] te [plaats] . Daar ook gesproken met eigenaar [verdachte] en hem wederom verteld dat het met ingang van 1 maart 2015 growshops verboden zijn in verband met voorbereidingshandelingen volgens artikel 11a Opiumwet (illegale hennepteelt).
Betrokkene: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats]
Bedrijf: Growshop, [a-straat 1] , [plaats] .”
5. Het middel
5.1.
Het middel klaagt dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte wist dat de bewezenverklaarde voorwerpen bestemd waren tot het plegen van de feiten bedoeld in de bewezenverklaring. Althans is het hof afgeweken van een daaromtrent ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, terwijl het hof daarop ten onrechte niet heeft gerespondeerd.
5.2.
Door de verdachte en zijn raadsman is ter zitting van het hof kort gezegd aangevoerd dat de verdachte zich voorafgaande aan de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van art. 11a Opiumwet de nodige moeite heeft getroost om de exploitatie van zijn growshop in overeenstemming te brengen met de nieuwe wetgeving. Zo zou hij goederen hebben weggegooid dan wel tegen dumpprijzen verkocht. Het staken van de verkoopactiviteiten zou onder meer op facebook kenbaar zijn gemaakt.2.De verdachte verklaarde onder meer dat de twee aangetroffen koolstoffilters en de henneptent beschadigd waren en dat het afval was dat de afvalverwerker niet mee had willen nemen.3.
5.3.
Uit de enkele omstandigheid dat bij de verdachte een drietal voorwerpen worden aangetroffen waarvan in algemene zin bekend is dat zij plegen te worden gebruikt voor het begaan van de feiten strafbaar gesteld in art. 11 lid 3 en of 5 van de Opiumwet (in casu grootschalige, dan wel beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt), volgt niet dat hij deze voorwerpen met die bestemming voorhanden heeft gehad en van die bestemming op de hoogte was.
5.4.
Niet ter discussie staat dat de verdachte vóór 1 maart 2015 in het pand gelegen aan de [a-straat 1] voorwerpen bestemd tot plegen van dergelijke feiten met de vereiste wetenschap voorhanden had. De vraag is of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat dit nog steeds het geval was met betrekking tot de drie, op 19 maart 2015 aangetroffen voorwerpen. Dat de twee koolstoffilters en de henneptent die de verdachte nog in het pand had liggen bestemd waren tot het plegen van grootschalige, dan wel beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en de verdachte, dat wetende, deze voorwerpen voorhanden had, kan niet volgen uit de omstandigheid dat de verbalisanten hem op 17 en 18 februari 2015 hebben medegedeeld dat het hebben van een growshop met ingang van 1 maart 2015 strafbaar is (zie bewijsmiddel 3).
5.5.
Uit de als bewijsmiddel 1 gebruikte verklaring van de verdachte dat hij zijn growshop heeft afgehandeld4., maar erkent hierin tekort te zijn geschoten omdat – zo begrijp ik – hij nog twee koolstoffilters en een henneptent had en wist dat hij ze eigenlijk niet mocht hebben, kan moeilijk worden afgeleid dat de voorwerpen daarom nog steeds bestemd waren voor, in casu, de grootschalige, dan wel beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt en dus ook niet dat hij wist dat ze daarvoor bestemd waren.
5.6.
Het enkele voorhanden hebben van twee koolstoffilters en een henneptent, waarvan de verdachte meende te weten dat dit verboden was, is niet de gedraging die art. 11a van de Opiumwet strafbaar stelt. Strafbaar is dit voorhanden hebben pas als de verdachte voorhanden heeft, wetende dat de voorwerpen bestemd zijn tot het plegen van de feiten strafbaar gesteld in art. 11 lid 3 en of 5 van de Opiumwet. Die bestemming en verdachtes wetenschap daarvan kunnen niet zonder meer worden afgeleid uit zijn erkennende verklaring.
5.7.
De primaire klacht van het middel slaagt.
6. Gronden waarop de Hoge Raad het bestreden arrest ambtshalve zou moeten vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal doen voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑09‑2017