NJB 2020/28
Voor een bewezenverklaring van overtreding van art. 11a Opiumwet is niet vereist dat de in art. 11 lid 3 en lid 5 Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter de combinatie van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft
HR 17-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:1991
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
17 december 2019
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
18/03610
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2019:1991, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 17‑12‑2019
ECLI:NL:PHR:2019:1143, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑11‑2019
- Wetingang
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort gezegd – (feit 2) ‘in een woning […] en een bij deze woning behorende berging, voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten: […] één weegschaal, […] één tent, […] vierentwintig, althans een of meer assimilatielampen, […] één afzuigslang, […] één of meer lamparmatu(u)ren, […] ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.