In dit als volmacht aangemerkte faxbericht heeft de verdachte onder het hoofd 'verzet kantonrechter' medegedeeld dat het erg fijn zou zijn als iemand dit dossier nogmaals inziet, dat hij een verklaring kan afgeven of datgene wat nodig is om van dienst te zijn en dat hij van deze overtreding of de rechtszaak niets wist voordat hij was aangehouden. Deze volmacht is blijkens een daarop geplaatste stempel op 8 maart 2010 bij de Sector Strafrecht van de Rechtbank Rotterdam ingekomen.
HR, 18-09-2012, nr. 11/00491
BX4497
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18-09-2012
- Zaaknummer
11/00491
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BX4497
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4497, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4497
ECLI:NL:HR:2012:BX4497, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4497
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑09‑2012
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0263
Conclusie 18‑09‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/00491
Mr. Vegter
Zitting: 5 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
De Enkelvoudige Kamer van het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 21 juli 2010 verdachte wegens "als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden" bij verstek veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2.
De verdachte zelf heeft beroep in cassatie ingesteld en namens hem heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte niet heeft onderzocht of de appeldagvaarding geldig was uitgebracht, althans ten onrechte de behandeling van het hoger beroep niet heeft aangehouden, althans ontoereikend heeft gemotiveerd waarom nietigheid van de appeldagvaarding of aanhouding achterwege kon blijven.
4.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
- (i)
Nadat de inleidende dagvaarding overeenkomstig art. 588, derde lid onder c, Sv in verbinding met art. 3 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen is uitgereikt aan de griffier, is de verdachte bij vonnis van 2 december 2009 bij verstek door de Kantonrechter veroordeeld.
- (ii)
Namens de verdachte heeft [betrokkene 1], ambtenaar ter griffie van de Rechtbank Rotterdam, op 8 maart 2010 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De appelakte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1 A] in [plaats C].
- (iii)
De aan de akte rechtsmiddel gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de verdachte zoals bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv vermeldt als adres van de verdachte [b-straat 1 B] in [plaats C].1.
- (iv)
De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2010 is op 20 april 2010 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C] en vervolgens - na niet te zijn afgehaald op het postkantoor - op 4 mei 2010 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij is voldaan aan de vijf-dagentermijn.2. Bovendien is op 4 mei 2010 een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het GBA-adres van de verdachte.
- (v)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2010 vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1 A] in [plaats C]. Dit proces-verbaal houdt voorts in dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en dat het Hof verstek tegen hem heeft verleend. Vervolgens heeft de behandeling van de zaak plaatsgevonden en is de verdachte bij arrest van diezelfde datum veroordeeld.
5.
Het middel beoogt er in de eerste plaats over te klagen dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is betekend, nu deze niet is betekend op het in de "brief"3. van de verdachte vermelde adres ([b-straat 1 B] te [plaats C]).
6.
De dagvaarding in hoger beroep is op de voet van art. 588, derde lid onder c, Sv op 4 mei 2010 uitgereikt aan de griffier. Voorts is op die datum een afschrift van de dagvaarding verzonden naar GBA-adres van de verdachte ([a-straat 1 A] in [plaats C]). Uit de GBA-overzichten betreffende de verdachte van 6 en 14 april 2010 en 4 mei 2010 volgt dat de verdachte ten tijde van de betekening van de appeldagvaarding niet is gedetineerd en dat hij vanaf 14 februari 2007 in de GBA staat ingeschreven op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C]. Gelet hierop geeft het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig is betekend, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.4. Anders dan de steller van het middel betoogt, mocht het Hof aannemen dat de betekening van de appeldagvaarding op de bij de wet voorgeschreven wijze was geschied en behoefde het niet te doen blijken de geldigheid van die dagvaarding te hebben onderzocht.5.
7.
Aan de begrijpelijkheid van het oordeel van het Hof doet niet af dat de verdachte blijkens een aan de schriftuur gehecht schrijven op 22 oktober 2009 een huisvestigingsvergunning heeft aangevraagd voor het adres [b-straat 1 B] in [plaats C]. Het aanvragen van een huisvestigingsvergunning voor een bepaald adres brengt immers niet zonder meer met zich mee dat de verdachte zich ook op dat adres heeft ingeschreven in de GBA. Bovendien blijkt uit de aan de aanzegging in cassatie gehechte ID-staten SKDB betreffende de verdachte van 3 en 30 maart 2011 dat de verdachte op geen enkel moment ingeschreven heeft gestaan op het adres [b-straat 1 B] in [plaats C]. Deze ID-staten SKDB vermelden dat de verdachte vanaf 14 februari 2007 tot 1 oktober 2010 in de GBA ingeschreven heeft gestaan op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C] en dat hij vanaf 1 oktober 2010 staat ingeschreven op het adres [d-straat 1] in [plaats E].
8.
Voor zover het middel klaagt over de rechtsgeldigheid van de betekening van de appeldagvaarding, is het tevergeefs voorgesteld.
9.
Het middel beoogt er voorts over te klagen dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden en verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte.
10.
Indien door of namens de verdachte bij het instellen van hoger beroep in de appelakte een ander adres is opgegeven dan dat waarop hij op dat moment stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de appeldagvaarding weliswaar volgens de wettelijke voorschriften (met inachtneming van het GBA-adres van de verdachte) aan de verdachte is betekend, maar deze hem niet tevens aan dat in de appelakte vermelde adres is toegezonden, kan de rechter die de zaak in hoger beroep behandelt niet op de enkele grond dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen aannemen dat deze van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht vrijwillig afstand heeft gedaan.6.
11.
Een aantal in de rechtspraak van de Hoge Raad geformuleerde regels (waaronder de hiervoor onder 10 genoemde regel) met betrekking tot de verzending van een afschrift van de dagvaarding aan een ander voorhanden adres van de verdachte is bij Wet van 23 maart 2005, Stb. 2005, 175 inmiddels gecodificeerd in art. 588a Sv en art. 590, derde lid, Sv.
12.
Indien door of namens de verdachte bij het instellen van een rechtsmiddel een ander adres in Nederland is opgegeven dan dat waarop hij is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), dient volgens art. 588a, eerste lid aanhef en onder c, Sv een afschrift van de appeldagvaarding aan dat adres te worden toegezonden. Op grond van art. 588a, derde lid, Sv kan deze verzending achterwege worden gelaten, indien - kort gezegd - de verdachte nadat hij het adres heeft opgegeven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dit adres niet te willen handhaven, dan wel de dagvaarding inmiddels aan de verdachte in persoon of aan een door de verdachte gemachtigde (op het postkantoor) is uitgereikt.
Art. 590, derde lid, Sv bepaalt dat de rechter als niet aan de verzendplicht ingevolge art. 588a Sv is voldaan, de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting beveelt, tenzij - kort gezegd - blijkt dat de verdachte van de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting op de hoogte was, dan wel blijkt dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.7.
13.
Volgens de GBA-overzichten betreffende de verdachte van 6 en 14 april 2010 en 4 mei 2010 stond de verdachte ten tijde van het instellen van het hoger beroep op 8 maart 2010 in de GBA ingeschreven op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C]. Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat de appeldagvaarding aan het in de - aan de appelakte gehechte - schriftelijke bijzondere volmacht vermelde adres van de verdachte ([b-straat 1 B] in [plaats C]) is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Daarom had het Hof, in aanmerking genomen dat de stukken niets behelzen waaruit kan volgen dat het in die volmacht door de verdachte zelf opgegeven adres ten tijde van de betekening van de dagvaarding als achterhaald zou moeten worden beschouwd, niet zonder meer mogen aannemen dat de verdachte vrijwillig afstand had gedaan van zijn recht om ter terechtzitting in hoger beroep aanwezig te zijn. Het Hof had ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.8.
14.
Voor zover het middel klaagt over de schending van het aanwezigheidsrecht, is het terecht voorgesteld.
15.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
16.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 18‑09‑2012
De aan de appeldagvaarding gehechte GBA-overzichten betreffende de verdachte van 6 en14 april 2010 en 4 mei 2010 vermelden dat de verdachte niet is gedetineerd en dat hij vanaf 14 februari 2007 in de GBA staat ingeschreven op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C].
De steller van het middel doelt op de aan de appelakte gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de verdachte.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Sch, rov. 3.15.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, m.nt. Sch, rov. 3.30 en HR 13 januari 1981, NJ 1981/250, m.nt. Th.W.v.V., rov. 5.
Vgl. HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002/317, rov. 3.38 onder a.
Vgl. HR 12 januari 2010, LJN BK2091 en HR 24 juni 2008, LJN BD5019, NJ 2008/379.
Vgl. HR 27 september 2011, LJN BR2079, NJ 2011/457, HR 6 juli 2010, LJN BM5086, HR 22 juni 2010, NJB 2010, 1422, HR 3 november 2009, LJN BJ6744, HR 3 juni 2008, LJN BC8669, NJ 2008/332, rov. 3 en HR 14 augustus 2007, LJN BA4951.
Uitspraak 18‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Art. 588a Sv. De vermelding van het adres X in de aan de akte rechtsmiddel gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van verdachte a.b.i. art. 450.1.b Sv kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a.1.c Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Gelet daarop mag de omstandigheid dat de vermelding van dit adres in de appelakte achterwege is gebleven, niet ten nadele van verdachte strekken. Niet blijkt dat een afschrift van de appeldagvaarding aan adres X is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ex art. 588a.3 Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ttz. te schorsen teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog daarbij tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ttz. in h.b. en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
Partij(en)
18 september 2012
Strafkamer
nr. S 11/00491
IC/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, Enkelvoudige Kamer, van 21 juli 2010, nummer 22/001398-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel beoogt - naar de Hoge Raad begrijpt - te klagen dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden en verstek heeft verleend tegen de niet verschenen verdachte.
2.2.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in hetgeen in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4 als volgt is weergegeven:
- "(i)
Nadat de inleidende dagvaarding overeenkomstig art. 588, derde lid onder c, Sv in verbinding met art. 3 Besluit kennisgeving gerechtelijke mededelingen is uitgereikt aan de griffier, is de verdachte bij vonnis van 2 december 2009 bij verstek door de Kantonrechter veroordeeld.
- (ii)
Namens de verdachte heeft [betrokkene 1], ambtenaar ter griffie van de Rechtbank Rotterdam, op 8 maart 2010 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De appelakte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1 A] in [plaats C].
- (iii)
De aan de akte rechtsmiddel gehechte schriftelijke bijzondere volmacht van de verdachte zoals bedoeld in art. 450, eerste lid onder b, Sv vermeldt als adres van de verdachte [b-straat 1 B] in [plaats C].
- (iv)
De dagvaarding van de verdachte in hoger beroep om te verschijnen op de terechtzitting van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 21 juli 2010 is op 20 april 2010 tevergeefs aangeboden op het adres [a-straat 1 A] in [plaats C] en vervolgens - na niet te zijn afgehaald op het postkantoor - op 4 mei 2010 uitgereikt aan de griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij is voldaan aan de vijf-dagentermijn. Bovendien is op 4 mei 2010 een afschrift van de dagvaarding verzonden naar het GBA-adres van de verdachte.
- (v)
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 21 juli 2010 vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1 A] in [plaats C]. Dit proces-verbaal houdt voorts in dat de verdachte niet ter terechtzitting is verschenen en dat het Hof verstek tegen hem heeft verleend. Vervolgens heeft de behandeling van de zaak plaatsgevonden en is de verdachte bij arrest van diezelfde datum veroordeeld."
2.3.
De vermelding van het adres [b-straat 1 B] te [plaats C] in de genoemde volmacht kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan als de opgave van een adres in de zin van art. 588a, eerste lid aanhef onder c, Sv waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Gelet daarop mag de omstandigheid dat de vermelding van dit adres in de ter griffie opgemaakte appelakte achterwege is gebleven, niet ten nadele van de verdachte strekken.
2.4.
Uit de stukken van het geding kan niet blijken dat een afschrift van de appeldagvaarding aan dit adres is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Evenmin houden de stukken iets in waaruit kan volgen dat die verzending ingevolge het derde lid van art. 588a Sv achterwege kon blijven. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.5.
De klacht is gegrond.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 18 september 2012.
Beroepschrift 18‑09‑2012
Hoge Raad der Nederlanden
Schriftuur houdende een middel van cassatie in de zaak van [rekwirant], rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest, uitgesproken door het Gerechtshof te 's‑Gravenhage op 21 juli 2010.
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan naleving op straffe van nietigheid is voorgeschreven, in het bijzonder zijn de artikelen 348 jo. 415 , 588 en 588a Sv en artikel 6 lid 1 en lid 3 onder a EVRM geschonden, doordien het Gerechtshof niet heeft onderzocht of de appeldagvaarding geldig was uitgebracht, althans doordien het Gerechtshof ten onrechte de behandeling van het hoger beroep niet heeft aangehouden, althans ontoereikend heeft gemotiveerd waarom nietigheid of aanhouding achterwege kon blijven.
Toelichting:
Rekwirant is zowel in eerste aanleg als in tweede aanleg veroordeeld terzake van overtreding van artikel 30 van de WAM ( ‘onverzekerd rijden’ ) tot een onvoorwaardelijke hechtenis van twee weken en een onvoorwaardelijke rij-ontzegging voor de duur van 6 maanden. Beide uitspraken werden bij verstek gedaan.
Uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep blijkt dat na het uitroepen van de zaak en de constatering dat rekwirant niet is verschenen, verstek wordt verleend.
Rekwirant heeft via een brief — ontvangen blijkens een aangebracht poststempel ter griffie op 8 maart 2010 — kenbaar gemaakt in hoger beroep te willen komen tegen het verstek vonnis van de Kantonrechter. Deze brief bevindt zich ook in het procesdossier van Uw Raad (gehecht aan de akte rechtsmiddel). Diezelfde dag is door een griffiemedewerker hoger beroep ingesteld. De medewerker heeft echter abusievelijk als adres van rekwirant opgenomen de [a-straat] [1A], [c-plaats]. Op de machtiging was evenwel als adres door rekwirant opgegeven: [b-straat] [1B], [0011 AA], [c-plaats]. De akte werd derhalve onjuist opgemaakt. Het Hof heeft geen blijk gegeven zich bewust te zijn geweest van deze fout in de akte rechtsmiddel en heeft evenmin de zaak aangehouden zodat rekwirant alsnog (ook) kon worden opgeroepen op het door hem opgegeven adres (Zie o.m.: art. 588a lid 1 onder c Sv; HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, r.o. 3.6 en 3.24 onder b, alsmede HR 24 juni 2008, NJB 2008, 1524; NbSr 2006, 460), zodat hij in de gelegenheid was geweest ter zitting te verschijnen.
Ten overvloede wordt vermeld dat rekwirant in de veronderstelling was dat hij ook stond ingeschreven bij het GBA als woonachtig op de [b-straat] te [c-plaats]. Het betrof niet slechts zijn postadres, maar ook de feitelijke verblijfplaats. Als bijlage treft u aan een kopie van een door hem ingediende en namens de burgemeester Rotterdam ondertekende aanvraag huisvestigingsvergunning voor de door hem betrokken woning aan de [b-straat] [1B] (bijlage), gedateerd 22 oktober 2009. Dat is ruim voor het versturen van de brief (machtiging) met het verzoek hoger beroep te willen instellen. Rekwirant verkeerde in de veronderstelling dat hij hiermee richting de gemeente had voldaan aan zijn verplichting van inschrijving.
Voorts kan op basis van een en ander niet gezegd worden dat rekwirant niet heeft voldaan aan de eis dat hij de in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke maatregelen neemt om te voorkomen dat de appeldagvaarding hem niet bereikt.
Rekwirant verzoekt Uw Raad het arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar enig Gerechtshof opdat rekwirant zijn zaak opnieuw — in zijn aanwezigheid — aan de rechter zal kunnen voorleggen. Het Gerechtshof legde, zoals gezegd, een onvoorwaardelijke hechtenis op.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr M.W. Stoet, advocaat te Den Haag, kantoorhoudende aan de Zoutmanstraat 23-j (2518 GL), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Raadsman
Den Haag, 26 mei 2011